Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-08-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:93

Zaaknummer

23-518/DB/LI

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond. Het stond verweerder vrij de wederpartij van klager bij te staan. Niet vast te stellen is dat verweerder betaald is uit geld dat is verworven door oplichting. Verweerder was niet verplicht de voormalige advocaat van zijn cliënt te vragen naar de reden tot het neerleggen van diens werkzaamheden.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 3 augustus 2023

in de zaak 23-518/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

over:

 

verweerder

 

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 25 juli 2023 met kenmerk K23-017, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 9.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Verweerder heeft de wederpartij van klagers bijgestaan in een hogerberoepsprocedure, nadat de vorige advocaat zich had teruggetrokken. Op 14 mei 2019 heeft verweerder een memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende eiswijziging in incidenteel appel in de hiervoor genoemde hogerberoepsprocedure ingediend.

1.2 Op 1 december 2020 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch geoordeeld dat sprake was van bedrog aan de zijde van de cliënt van verweerder.

1.3 Op 7 december 2020 heeft verweerder aan de advocaat van klagers laten weten cassatieadvies in te gaan winnen.

1.4 Op 15 februari 2023 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder het volgende.

a) verweerder was ervan op de hoogte dat de zaak van zijn cliënt stonk en er een grote mate van waarschijnlijkheid was dat hij werd betaald met gelden verkregen uit oplichting, maar legde de zaak niet neer of heeft geen advies ingewonnen bij de deken;

b) verweerder heeft geld aangenomen dat afkomstig is uit een misdrijf en werkt daardoor mee aan verduistering, schuldheling en/of witwassen;

c) verweerder heeft de voormalige advocaat van zijn cliënt niet gevraagd waarom hij zijn werkzaamheden heeft stilgelegd;

d) verweerder heeft zijn cliënt niet gevraagd (om een accountantsverklaring waaruit blijkt) of hij is betaald uit geld dat op legitieme wijze is verkregen;

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënten goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

4.2 De voorzitter stelt vast dat verweerder de wederpartij van klagers heeft bijgestaan in een procedure bij het Gerechtshof over onder andere de vraag of sprake was van oplichting. Vooropgesteld moet worden dat eenieder het recht moet hebben om zich door een advocaat te laten bijstaan. Zo mocht verweerder ook zijn cliënt bijstaan. Op dat moment was er bovendien nog geen rechterlijk oordeel dat sprake was van oplichting. Verweerder heeft in dat verband aangegeven er niet mee bekend te zijn dat sprake was van oplichting, maar enkel dat klagers dit zijn cliënt verweten. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zijn cliënt in die procedure bij te staan. Ook had hij op grond van die omstandigheden geen advies van de deken hoeven in te winnen.

4.3 Verder kan de voorzitter niet vaststellen uit welke middelen verweerder is betaald. Om die reden kan ook niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Evenmin was verweerder gehouden de voormalige advocaat van zijn cliënt te vragen naar de reden van het neerleggen van diens werkzaamheden. Daartoe was verweerder niet verplicht.

4.5 Tot slot heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om al dan niet met een accountantsverklaring na te gaan vanuit welke gelden hij werd betaald. Verweerder stelt dat hij geen indicaties had aan de legitimiteit te twijfelen en zich heeft gehouden aan de Wwft. Voor zover al sprake was van geld dat uit oplichting is verkregen, betekent dit volgens verweerder niet dat alle betalingen van zijn cliënt aan hem en andere schuldeisers daarvan afkomstig zijn. De voorzitter volgt dit.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

Verzonden op: 3 augustus 2023