Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-07-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2023:84
Zaaknummer
23-427/DB/LI
Inhoudsindicatie
Klacht kennelijk ongegrond. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een brief van de wederpartij aan zijn (ex-)cliënte door te sturen. Geen begin van onderbouwing gegeven dat verweerder klaagster zou afpersen.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch van 21 juli 2023
in de zaak 23-427/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) van 21 juni 2023 met kenmerk K22‑119, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagekomen stukken van 1 juli 2023 en 9 juli 2023 van klaagster, en van de twee nagekomen stukken van 28 juni van verweerder.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster heeft een langdurig geschil met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: het UWV) over de uitkering die zij ontvangt sinds 2001. Klaagster heeft in dat verband diverse procedures gevoerd tegen het UWV bij de civiele en bestuursrechter.
1.2 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de door klaagster aangespannen civiele procedures tegen het UWV. De bijstand is op enig moment geëindigd.
1.3 Op 29 november 2022 heeft het UWV, althans het advocatenkantoor UWV, aan verweerder een brief verzonden gericht aan klaagster, met het verzoek die brief door te geleiden. Verweerder heeft de brief op 2 december 2022 doorgestuurd aan zijn voormalig cliënte. De brief houdt samengevat in dat het UWV door de vele procedures die klaagster is gestart, niet meer zal reageren op door haar ingediende verzoeken, claims of bewaarschriften die betrekking hebben op de uitkering uit 2001.
1.4 Op 4 december 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij samenspant met advocatenkantoor UWV om klaagster af te persen en financieel op te lichten.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt vast dat klaagster vergaande verwijten uit aan het adres van verweerder. De gedraging waar de klacht over ziet, betreft enkel het doorsturen van een brief van het UWV die voor klaagster bestemd was. Verweerder was gehouden die brief aan zijn (ex-)cliënte door te sturen. Dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar zou handelen, volgt de voorzitter niet. Dat klaagster het niet eens is met de inhoud van die brief, maakt nog niet dat de inhoud van die brief aan verweerder kan worden toegerekend of dat hij zou samenspannen met het UWV. Verweerder heeft de brief namelijk niet zelf geschreven, maar enkel doorgestuurd.
4.2 De voorzitter constateert verder dat klaagster nog geen begin van onderbouwing heeft gegeven dat verweerder haar zou afpersen of financieel probeert op te lichten en daartoe samen zou spannen met de advocaten van het UWV. Klaagster meent dat er gefraudeerd is met haar uitkering en dat die daardoor te laag is vastgesteld. Uit het dossier volgt dat klaagster daarover diverse procedures is gestart, maar steeds in het ongelijk is gesteld door de rechter. Dat zij het daar niet mee eens is, betekent echter niet dat verweerder daarmee het UWV zou helpen om klaagster af te persen of op te lichten.
4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren. Gelet op de toepassing van dit artikel, wordt afgezien van het houden van een zitting. Anders dan klaagster stelt, levert dit geen strijd op met artikel 6 van het Europees Vedrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 6 november 2018 (EHRM 6 november 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:1106JUD005539113, Ramos Nunes de Carvalho e Sá/Portugal § 190, onder a). Evenmin ziet de voorzitter aanleiding dat dit inbreuk maakt op klaagsters recht op eigendom.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 21 juli 2023