Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:158

Zaaknummer

22-753/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft de grenzen van de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij van klaagster heeft niet overschreden. In haar bericht aan mr. D. op 20 september 2021 heeft verweerster alleen het standpunt van haar cliënte verwoord. Daarbij is van onwaarheden geen sprake. Geen feitelijke onderbouwing voor standpunt dat verweerster het appartement in Spanje te koopt heeft gezet. Klacht in beide onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 19 juni 2023 in de zaak 22-753/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster over:verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 3 oktober 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 21 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1534418/FB/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 april 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Tussen klaagster en haar zus (hierna: de zus) is een geschil ontstaan over de nalatenschap (hierna: de nalatenschap) van hun in 2014 overleden vader. Tot de nalatenschap behoren onder meer twee bedrijfspanden en een appartement in Spanje. Verweerster staat de zus in dat geschil bij. 2.3 Bij dagvaarding van 23 juli 2020 is klaagster een procedure tegen de zus gestart waarin onder meer primair een verklaring voor recht is gevraagd dat de zus haar aandeel in de nalatenschap heeft verbeurd en subsidiair de verdeling van de nalatenschap is gevorderd conform een tussen partijen op 29 oktober 2015 gesloten overeenkomst. 2.4 Mr. D. heeft een vordering op de nalatenschap vanwege onbetaald gebleven facturen. Klaagster en de zus hebben de omvang van deze schuld betwist. Na diverse procedures is mr. D. in het gelijk gesteld. Daarna heeft mr. D. aangekondigd beslag te gaan leggen op het persoonlijk vermogen van klaagster en de zus. 2.5 Medio 2021 is een van de bedrijfspanden in Spanje door klaagster verkocht. De opbrengst van deze verkoop is niet gebruikt om de schuld aan mr. D. af te lossen. 2.6 Vervolgens heeft de makelaar voor het andere bedrijfspand in Spanje een bod ontvangen. Op 30 augustus 2021 heeft verweerster de advocaat van klaagster geïnformeerd over het bod en gevraagd of klaagster met dit bod akkoord gaat. Daarbij heeft verweerster vermeld dat met de verkoop van dit pand de resterende schulden van de nalatenschap kunnen worden afgelost. Op 7, 14 en 15  september 2021 heeft verweerster haar vraag herhaald. 2.7 Op 15 september 2021 heeft de advocaat van klaagster verweerster bericht dat klaagster geen toestemming geeft om in te gaan op het bod en ook niet om nadere afspraken met de verkopend makelaar te maken. Daarbij refereert de advocaat van klaagster aan een eerder voorstel om de verkoop van het tweede bedrijfspand samen te laten gaan met de definitieve toescheiding van het appartement aan klaagster. 2.8 Op 17 september 2021 heeft verweerster opnieuw om toestemming gevraagd voor de verkoop van het bedrijfspand. Dezelfde dag bericht de advocaat van klaagster dat ‘van cliënte op geen enkele wijze verwacht kan worden om mee te werken aan een verkoop van vastgoed aan een anonieme koper. Dat zou zelfs contra legem zijn.’ 2.9 Op 20 september 2021 heeft mr. D. executoriaal beslag laten leggen onder klaagster en de zus. 2.10 Op 20 september 2021 heeft verweerster aan mr. D. bericht:

‘Afgelopen week was sprake van dat [de zus] een ander onroerend goed kon verkopen. Als die verkoop door was gegaan dan hadden uit de opbrengst andere schulden waaronder die van u voldaan kunnen worden. Helaas weigerde [klaagster] haar medewerking aan de verkoop.’

2.11 Op 21 oktober 2021 heeft de advocaat van klaagster verweerster bericht dat klaagster instemt met de verkoop van het tweede bedrijfspand. Op 4 november 2021 heeft de advocaat van klaagster verweerster gevraagd om toezending van een concept koopovereenkomst. 2.12 Eind 2021 is klaagster een kort geding tegen mr. D. gestart tot opheffing van het gelegde beslag waarbij de cliënte van verweerster in vrijwaring is opgeroepen. Verweerster heeft in de vrijwaringsprocedure in reconventie gevorderd dat klaagster de koopovereenkomst voor het tweede bedrijfspand in Spanje tekent. De zitting heeft ertoe geleid dat mr. D. het beslag onder klaagster en de zus heeft opgeheven. Tijdens de zitting heeft verweerster de door haar cliënte ondertekende koopovereenkomst voor het tweede bedrijfspand aan de advocaat van klaagster overhandigd. 2.13 Op 22 december 2021 heeft verweerster mr. D. bericht dat klaagster nog niet heeft ingestemd met de verkoop van het tweede bedrijfspand. 2.14 Eind 2021/begin 2022 is het appartement te koop gezet.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende: a) verweerster heeft de waarheid niet gesproken door op 20 september 2021 aan crediteur mr. D. te schrijven dat hij betaald had kunnen zijn als klaagster niet de verkoop van het tweede bedrijfspand in Spanje had tegengehouden. Hiermee heeft verweerster klaagster in een kwaad daglicht gesteld; b) verweerster heeft het appartement in Spanje te koop laten zetten, terwijl zij daar geen toestemming voor heeft van klaagster. 3.2 De raad zal hierna, waar nodig, op de stellingen en stukken van klaagster ingaan.

4 VERWEER 4.1 Verweerster voert verweer tegen de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerster aan dat zij in de maanden augustus en september 2021 verwoede pogingen heeft gedaan om de onvoorwaardelijke instemming van klaagster te krijgen ten aanzien van de verkoop van het tweede bedrijfspand, maar dat de toestemming uitbleef. Volgens verweerster mocht zij in haar bericht aan mr. D. met recht stellen dat klaagster haar instemming met de verkoop via de makelaar in Spanje op 20 september 2021 niet had verleend, waardoor zij mr. D. geen concreet zicht kon bieden op aflossing van zijn onbetaalde facturen. Verder voert verweerster aan dat zij het appartement in Spanje niet te koop heeft gezet, maar dat zij haar cliënte steunt in haar wens het appartement te verkopen om de schulden van de nalatenschap te voldoen. 4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

De raad beoordeelt het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij

5.1 De klacht gaat in beide onderdelen over het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij van klaagster. Uitgangspunt is dat deze advocaat veel vrijheid heeft om de belangen van haar cliënte te behartigen op de wijze als haar in overleg met haar cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (b) de advocaat bij de behartiging van de belangen van haar cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van haar cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar verschaft, en dat zij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor haar cliënte wil bereiken met de middelen waarvan zij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van haar cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

De raad verklaart klachtonderdeel a) ongegrond

5.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerster dat zij in haar bericht van 20 september 2021 aan mr. D. niet de waarheid heeft gesproken door te schrijven dat hij betaald had kunnen zijn als klaagster niet de verkoop van het tweede bedrijfspand in Spanje had tegengehouden. Volgens klaagster heeft verweerster haar hiermee in een kwaad daglicht gesteld. 5.3 De raad is van oordeel dat verweerster de grenzen van de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij van klaagster heeft niet heeft overschreden. In haar bericht aan mr. D. op 20 september 2021 heeft verweerster alleen het standpunt van haar cliënte verwoord. Daarbij is van onwaarheden geen sprake. Uit de overgelegde e-mails blijkt immers dat klaagster tot op dat moment geen toestemming had gegeven voor de verkoop van het tweede bedrijfspand in Spanje. Het mag zo zijn dat klaagster vindt dat verweerster haar hiermee in een kwaad daglicht heeft gesteld, maar dat betekent niet dat verweerster tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.

De raad verklaart klachtonderdeel b) ongegrond

5.4 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij het appartement in Spanje te koop heeft (laten) zetten, terwijl klaagster daar geen toestemming voor heeft gegeven. 5.5 De raad is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat het appartement in Spanje te koop is gezet. Verweerster heeft ontkend dat zij het appartement te koop heeft laten zetten en in het klachtdossier zijn ook geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van klaagster dat het verweerster is geweest die het appartement in Spanje te koop heeft gezet. Klachtonderdeel b) is dan ook bij gebrek aan een feitelijke onderbouwing ongegrond.

BESLISSING De raad van discipline verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. F.E.J. Janzing, E.J.C. de Jong, P.Th. Mantel en E.H. de Vries, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023.

Griffier                                                                                                                                Voorzitter Verzonden d.d. 19 juni 2023