Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-06-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:89
Zaaknummer
210286
Inhoudsindicatie
Klacht tegen de advocaat van de wederpartij over de wijze waarop deze gebruik heeft gemaakt van zijn derdengeldenrekeningen. De raad heeft de klacht deels niet-ontvankelijk verklaard en heeft deze voor het overige ongegrond verklaard. Het hof is van oordeel dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, bij gebreke van een geldige volmacht. Daaruit volgt dat de beslissing van de raad in stand blijft.
Uitspraak
Beslissing van 2 juni 2023
in de zaak 210286
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 23 augustus 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Den Haag (zaaknummer: 21-157/DH/RO). In deze beslissing is de klacht van klaagster niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van klachtonderdeel a) en voor het overige ongegrond verklaard.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRSGR:2021:156 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 22 september 2021 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad; het verweerschrift van verweerder; nadere stukken van klaagster, zoals verzonden op 1 februari 2022 en 4 oktober 2022.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 3 april 2023. Daar zijn mr. B., namens klaagster, en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. E., verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
3.1 Het hof gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten.
3.2 De klacht tegen verweerder is op 14 januari 2020 namens klaagster ingediend door mevrouw G.. Zij was op dat moment bestuurder van klaagster en slechts gezamenlijk met andere bestuurders bevoegd om klaagster te vertegenwoordigen. De toenmalige bestuurders van klaagster hebben blijkens een schriftelijke volmacht van 3 januari 2020 aan mevrouw G. een volmacht verleend om namens klaagster een klacht in te dienen tegen verweerder, “en om namens het bestuurd [sic] alle hiertoe benodigde handelingen te verrichten”.
3.3 In hoger beroep is een uittreksel uit het handelsregister overgelegd, waaruit blijkt dat mr. S. B. sinds 13 maart 2020 voorzitter van het bestuur van klaagster is. Alle bestuursleden van klaagster zijn, zo blijkt uit dit uittreksel, slechts gezamenlijk bevoegd om klaagster te vertegenwoordigen.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) (…)
b) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan misleiding van de rechtbank.
c) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan “onrechtmatige onttrekking van aan B&J toebehorende banksaldi aan het door klaagster daarop gelegde executoriale beslag”.
d) Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan het onjuist invullen van de derdenverklaring inzake het gelegde beslag.
e) Verweerder heeft onnodig grievende opmerkingen gemaakt.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof beoordeelt eerst het door verweerder gevoerde ontvankelijkheidsverweer.
5.2 Verweerder heeft aangevoerd dat in het beroepschrift staat vermeld dat mevrouw G. als gemachtigde van klaagster hoger beroep instelt. Het beroepschrift is louter ondertekend door mr. B.. Het beroepschrift is dan ook niet ondertekend door de persoon die het hoger beroep namens klaagster stelt te hebben ingesteld, zodat klaagster niet kan worden ontvangen in het hoger beroep, aldus verweerder.
5.3 In reactie op dit verweer is door en over klaagster het uittreksel uit het handelsregister overgelegd, waaruit het voorzitterschap van mr. B. blijkt. Ter zitting heeft verweerder daarop gereageerd en betoogd dat mr. B. niet heeft aangetoond over een volmacht van het voltallige bestuur te beschikken, terwijl dat voor een rechtsgeldige vertegenwoordiging van klaagster wel noodzakelijk is. Bovendien ziet de volmacht aan mevrouw G. alleen op het indienen van een klacht bij de raad, en niet op het instellen van hoger beroep, aldus verweerder.
5.4 Mr. B. heeft zich op het standpunt gesteld wel bevoegd te zijn om klaagster te vertegenwoordigen. Hij baseert zich daarbij op de aan mevrouw G. verstrekte volmacht. Deze volmacht heeft mede betrekking op het instellen van hoger beroep. Het beroepschrift is ook aan het bestuur voorgelegd, aldus mr. B.
5.5 Het hof constateert dat de bestuursleden van klaagster slechts gezamenlijk bevoegd zijn tot vertegenwoordiging van klaagster, zoals volgt uit het handelsregister. Mr. B. heeft niet aangetoond dat hij over een geldige volmacht beschikt van ofwel zijn mede-bestuursleden, ofwel van mevrouw G. (als gevolmachtigde). Gelet op de gemotiveerde stellingen van verweerder over de ontvankelijkheid had dit wel op zijn weg gelegen, te meer nu al in het verweerschrift een uitdrukkelijk beroep op de ontbrekende vertegenwoordigingsbevoegdheid is gedaan. Nu het beroepschrift alleen door mr. B. is ondertekend, en mr. B. ook alleen ter zitting is verschenen, kan het bestaan van een impliciete volmacht ook niet worden aangenomen.
5.6 Het voorgaande brengt met zich dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Daaruit volgt dat de beslissing van de raad in stand blijft.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 verklaart het hoger beroep tegen de beslissing van 23 augustus 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, gewezen onder nummer 21-157/DH/RO, niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.P. Wessels, W.F. Boele, J.M. Atema en F.C. van der Jagt-Vink , leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.M. Lauvenberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 2 juni 2023 .