Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-06-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:93

Zaaknummer

220018

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Beroep ingesteld door klagers. Het hof is net als de raad van oordeel dat sprake is van forse declaraties, maar niet van excessief declareren. Het had op de weg van verweerder gelegen om, mede gezien de kosten van de procedure, de afweging om een schikkingspoging te ondernemen met klagers te bespreken. Niet is gebleken dat verweerder dit heeft gedaan. Het beroep van klagers slaagt in zoverre. Klachtonderdeel alsnog gegrond. Geen zelfstandige maatregel, naast de al door de raad opgelegde waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 19 juni 2023

in de zaak 220018

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

                                     

klagers

 

tegen:

 

verweerder

 

 

 

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 13 december 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-551/A/NH). In deze beslissing heeft de raad klachtonderdelen b) en c) gegrond verklaard en klachtonderdelen a), d) en e) ongegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:287 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het hoger beroepschrift van klagers tegen de beslissing is op 11 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

de stukken van de raad; het verweerschrift van 24 februari 2022.

  ​​​​​​2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 21 april 2023. Daar is namens klagers verschenen de heer d., bijgestaan door mr. J. Ook verweerder is verschenen en werd bijgestaan door mr. K. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

​​​​​​​2.4 Op verzoek van partijen is de zaak twee weken aangehouden voor schikkingsonderhandelingen.

 

3 FEITEN

​​​​​3.1 Voor zover in hoger beroep nog van belang, gaat het hof uit van de volgende feiten.

​​​​​​​3.2 Begin december 2019 heeft D., namens klagers, contact gezocht met het kantoor van verweerder vanwege een rechtszaak die klagers hadden aangespannen tegen A. B.V. Die procedure diende om betaling te verkrijgen van een bedrag aan onbetaald gebleven facturen ter hoogte van – afgerond - € 261.000,-. In die procedure werd een tegenvordering (eis in reconventie) ingesteld van bijna € 1,1 miljoen. D. heeft namens klagers aan verweerder de opdracht verstrekt om de procedure bij de rechtbank over te nemen en voort te zetten teneinde veroordeling tot betaling van de vordering te verkrijgen en de reconventionele vordering te weerleggen. Voordat zij zich tot het kantoor van verweerder wendden, werden klagers in die procedure door een andere advocaat bijgestaan.

​​​​​​​3.3 Op 21 januari 2020 heeft verweerder een opdrachtbevestiging met algemene voorwaarden aan klagers gezonden met een voorschotdeclaratie van € 40.000,- exclusief BTW. Klagers hebben de nota voldaan.

​​​​​​​3.4 Verweerder is eigenaar/bestuurder van het advocatenkantoor. In deze zaak was hij de behandelend advocaat en het vaste aanspreekpunt voor klagers. Hij heeft de financiële afspraken met klagers gemaakt en de opdrachtbevestiging opgesteld en gestuurd. In deze zaak heeft mr. Van de G., medewerker in loondienst bij het advocatenkantoor, een conclusie van antwoord in reconventie geschreven.

​​​​​​​3.5 Bij factuur van 5 februari 2020 is € 18.897,80 exclusief BTW gedeclareerd en verrekend met het betaalde voorschot. Bij factuur van 10 maart 2020 is € 14.315,44 exclusief BTW gedeclareerd en verrekend met het betaalde voorschot. In de maanden april, mei en juni zijn geen declaraties gezonden. Bij factuur van 14 juli 2020 is € 33.471,25 exclusief BTW aan honorarium gedeclareerd. Uiteindelijk is in totaal een bedrag van € 68.502,44 exclusief BTW bij klagers in rekening gebracht.

​​​​​​​3.6 Bij e-mail van 27 juli 2020 hebben klagers bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de declaraties.

​​​​​​​3.7 Bij e-mail van 28 juli 2020 heeft verweerder gereageerd op deze mail van klagers.

3.8 Vervolgens hebben klagers, bijgestaan door mr. J., uitgebreid met verweerder gecorrespondeerd over de facturen en de voortgang van de zaak.

​​​​​​​3.9 Op 24 augustus 2020 heeft verweerder, na goedkeuring van de heer D., de conclusie van antwoord bij de rechtbank ingediend.

​​​​​​​3.10 Op 9 september 2020 heeft verweerder nog een reactie naar de rechtbank gestuurd naar aanleiding van een verzoek van de wederpartij.

  ​​​​​​​3.11 Bij e-mail van 22 september 2020 heeft verweerder zich in de procedure als advocaat onttrokken.

 

4 KLACHT

​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder:

 

a)excessief te declareren;

b)(…)

c)(…)

d)(…)

e) onvoldoende voor ogen te houden dat een regeling in der minne de voorkeur verdient.

 

 

5 BEOORDELING

overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel a) het volgende overwogen.

De raad overweegt dat de tuchtrechter waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt, hangt af van alle omstandigheden van het geval. De raad is van oordeel dat het gedeclareerde bedrag onmiskenbaar hoog is, maar dat niet is gebleken van een wanverhouding tussen het declaratiebedrag en het belang of werkzaamheid. Door verweerder is een urenspecificatie gegeven en klagers hebben de voorschotdeclaratie van € 40.000,- zonder protest hebben betaald. De stelling van klagers dat er sprake was van een vaste prijsafspraak van € 20.000,- acht de raad om die reden niet aannemelijk. De vraag of de op de specificatie genoemde uren terecht zijn en een te verwachten invulling vormen van de verleende opdracht, is niet ter beantwoording aan de tuchtrechter Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.

​​​​​​​5.2 De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel e) het volgende overwogen.

De raad is van oordeel dat het verwijt dat verweerder onvoldoende voor ogen heeft gehouden dat een regeling in der minne de voorkeur verdient, onvoldoende is onderbouwd. Immers dat door de opvolgend advocaat snel een regeling kan worden bereikt, kan mede gelegen zijn in de ingediende conclusie. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

beroepsgronden

​​​​​​​5.3 Het beroep van klagers richt zich tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdelen a) en e).

 

beroepsgrond klachtonderdeel a)

​​​​​​​5.4 Volgens klagers heeft de raad beslissing op dit klachtonderdeel summier en onjuist gemotiveerd. Het oordeel van de raad komt er volgens klagers op neer dat er voor hem nagenoeg geen rol is om te oordelen over de vraag of al dan niet sprake is van excessief declareren. Klagers wijzen erop dat in totaal door verweerder 240 uur is besteed aan de conclusie van antwoord in reconventie. Dit betekent dat bij vijf declarabele uren per dag 48 werkdagen aan het stuk zijn besteed. Dat komt neer op ruim meer dan twee maanden non-stop werken aan de conclusie. Het is aan verweerder om voor zijn declaratie te staan en transparantie te betrachten. Dat is niet gebeurd. Door verweerder is veel tekst gewijd aan het verweer en dupliek in de klachtprocedure maar echt inzichtelijk wordt niet waarom deze zaak zo exceptioneel was dat dit een totaal factuurbedrag van € 72.000,- zou rechtvaardigen. Klager uiten daarbij hun bedenkingen over de benodigde tijd voor de werkzaamheden van verweerder. Volgens klagers dient het hof zich de vraag te stellen of aannemelijk is dat er meer dan twee maanden fulltime aan de conclusie is gewerkt.

 

beroepsgrond klachtonderdeel e)

​​​​​​​5.5 Volgens klagers is de raad bij de motivering van de beslissing op dit klachtonderdeel uitermate summier. Klagers wijzen erop dat op geen enkele plaats in het dossier iets terug te vinden is over enige poging van verweerder een initiatief te nemen om een schikking te beproeven. Klagers wijzen erop dat daartoe wel degelijk een verplichting bestaat. Het had op de weg van verweerder gelegen op zijn minst éénmalig bij de advocaat van de wederpartij na te gaan of en in hoeverre een minnelijke regeling tot de mogelijkheden zou behoren. Klagers wijzen erop dat, nadat verweerder de zaak had neergelegd, de opvolgend advocaat van klagers contact heeft gezocht met de wederpartij en bleek dat de wederpartij open stond voor een minnelijke regeling. Het is volgens klagers verwijtbaar dat verweerder dat telefoontje niet zelf heeft gepleegd. Klagers wijzen erop dat de regel dat een advocaat altijd een minnelijke regeling op het netvlies moet hebben ook is geschreven om cliënten te beschermen tegen onnodige en om die reden excessieve declaraties.

 

verweer in beroep

​​​​​​​5.6 Verweerder stelt zich op standpunt dat de beroepsgronden van klagers gericht tegen de beslissing van de raad verworpen dienen te worden. Voor zover relevant bij de beoordeling zal hierop bij de beoordeling door het hof worden ingegaan.

 

klachtonderdeel a) - maatstaf

​​​​​​​5.7 Waar klachtonderdeel a) ziet op excessief declareren hanteert het hof het uitgangspunt dat een advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk honorarium in rekening brengt (vgl. Regel 17 lid 1 van de Gedragsregels 2018). In het kader van de te hanteren tuchtnorm beperkt het hof zich ter zake de hoogte van declaraties tot een marginale toets, in die zin dat niet beoordeeld wordt of de declaratie juist is, maar of er sprake is van excessief declareren. Daarbij wegen alle omstandigheden mee, zoals de aard en complexiteit van de zaak, de (financiële) hoedanigheid van de client, de met de zaak gepaard gaande (financiële) belangen en de verhouding tussen het in rekening gebrachte bedrag en de verrichte werkzaamheden.

 

klachtonderdeel a) - overwegingen hof

​​​​​​​5.8 Evenals de raad is het hof van oordeel dat sprake is van forse declaraties, maar niet van excessief declareren. Daarbij weegt mee dat door verweerder bij aanvang een voorschotnota is gestuurd van € 40.000,-, die door klagers is betaald, evenals de aanvullende nota’s. Van geuite bezwaren daartegen is aanvankelijk geen sprake geweest. Het belang van de zaak was niet alleen in absolute zin maar ook in relatie tot de continuïteit van de onderneming van klagers groot. De vordering van klagers ging om meer dan 2 ton, de tegenvordering van hun wederpartij ging om ruim 1 miljoen. De gemaakte uren zijn gespecificeerd en al valt de afronding op hele uren op, dit maakt – daargelaten of naar boven of onder is afgerond – op zichzelf nog niet dat sprake is van excessief declareren. Het belang of de hoedanigheid van klagers, professionele partijen, hoefde geen reden te zijn tot matiging. Ook heeft het hof geen aanwijzingen gevonden dat in weerwil van het voorschotbedrag van € 40.000,- partijen een totaalbedrag van € 20.000,- zijn overeengekomen of enig ander bedrag lager dan € 40.000,-, zoals door klagers gesteld. De gezonden en door klagers betaalde voorschotnota is daarmee ook niet te rijmen.

 

klachtonderdeel e) - maatstaf

​​​​​​​5.9 Een behoorlijke beroepsuitoefening brengt mee dat een advocaat de verschillende mogelijkheden die er zijn om het geschil van zijn cliënt met een derde op te lossen, moet bespreken. Dat betekent dat een advocaat niet alleen inzicht geeft in kosten, baten en risico’s verbonden aan juridische middelen zoals rechterlijke procedures, maar ook de vraag of een schikking tot de mogelijkheden behoort en wenselijk is, met zijn cliënt moet bespreken. Het doel daarvan is dat de advocaat de cliënt in staat stelt om goed geïnformeerd een keuze te maken uit de verschillende mogelijkheden. Dat betekent dat een advocaat niet alleen de mogelijke juridische middelen, zoals rechterlijke procedures, maar ook de vraag of een schikking tot de mogelijkheden behoort en wenselijk is met zijn cliënt moet bespreken.

 

klachtonderdeel e) - overwegingen hof

​​​​​​​5.10 Dat verweerder bij het aanvaarden van de opdracht niet specifiek heeft gesproken over een minnelijke regeling is niet hetgeen hem blijkens de toelichting op dit klachtonderdeel verweten wordt. De klacht ziet er op dat verweerder in de loop van de tijd onvoldoende oog heeft gehad voor een eventuele schikking, en dat tegen de achtergrond van de omstandigheid dat de opvolgend advocaat binnen de kortst mogelijke tijd een schikking met de wederpartij van klagers heeft bereikt.

 

​​​​​​​5.11 Verweerder heeft toegelicht dat hij in reactie op de forse tegeneis van klagers’ wederpartij benaderd was om een reactie (conclusie van antwoord in reconventie) te schrijven en dat dit gebeurde nadat zijn voorganger al een vergeefse schikkingspoging had gedaan. Bovendien was het naar de mening van verweerder – tactisch gezien – zo kort nadat de wederpartij een forse tegenvordering had ingesteld niet het meest voor de hand liggende moment om een schikkingspoging te ondernemen.

 

​​​​​​​5.12 De hiervoor weergegeven toelichting van verweerder laat naar oordeel van het hof onverlet dat het op de weg van verweerder had gelegen om de afweging om al dan niet een schikkingspoging te ondernemen, mede gezien de met het voortzetten van de procedure gemoeid zijnde kosten wel expliciet met klagers te bespreken. Niet gebleken is dat verweerder dit heeft gedaan. Dat kan verweerder tuchtrechtelijk verweten worden. Evenwel ziet het hof gelet op de hiervoor geschetste bijzondere omstandigheden dit tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet als zodanig laakbaar dat daarin reden wordt gezien naast de door de raad al opgelegde maatregel van een waarschuwing een (zelfstandige) maatregel op te leggen.

 

​​​​​​​5.13 Het hof merkt tenslotte nog op dat –- anders dan klagers suggereren – niet gezegd is dat als verweerder wel tussentijds de mogelijkheden tot het treffen van een schikking met klagers en wellicht de wederpartij had besproken, dat dan ook al tot een schikking had geleid. De reactie op de tegeneis (conclusie van antwoord in reconventie) was toen immers nog niet ingediend. De schikking door de opvolgend advocaat is pas na het voeren van verweer tegen deze eis in reconventie (na het indienen van de conclusie van antwoord in reconventie) bereikt. Dat dit verweer aan het slagen van die schikkingspoging heeft bijgedragen, is dus niet uit te sluiten.

 

slotsom

​​​​​​​5.14 Hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het beroep voor zover gericht tegen klachtonderdeel e) slaagt. De beslissing van de raad wordt op dit onderdeel vernietigd, klachtonderdeel e) wordt alsnog gegrond verklaard en de beslissing wordt voor zover verder in beroep in geding, bekrachtigd.

 

6 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 december 2021 (zaaknummer: 21-551/A/NH) voor zover daarbij klachtonderdeel e) ongegrond is verklaard en

 

opnieuw rechtdoende:

 

verklaart klachtonderdeel e) gegrond,

 

bekrachtigt de beslissing voor zover in beroep in geding voor het overige.

 

 

 

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. R. Verkijk, J.M. Atema, J.A. Huijgen en R. van der Hoeven, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2023.

 

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter 

 

De beslissing is verzonden op 19 juni 2023 .