Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-06-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:129
Zaaknummer
23-292/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de dienstverlening van eigen advocaat. Klachtonderdelen allen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 28 juni 2023 in de zaak 23-292/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: mr. J.H. Weermeijer
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 21 april 2023 met kenmerk R 2023/29, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 43. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e mail van de gemachtigde van klager van 29 mei 2023.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter uit van de volgende feiten. Deze feiten blijken onweersproken uit het klachtdossier en kunnen dus als vaststaand gelden. 1.1 Klager heeft verweerder om rechtsbijstand verzocht in verband met een door de Staat der Nederlanden uitgebrachte dagvaarding tegen klagers onderneming [U]. 1.2 Klager heeft verweerder op 1 juli 2021 een e-mail gestuurd met ‘’zijn kant van het verhaal’’. 1.3 Verweerder heeft zich als advocaat, bij brief van 14 juli 2021 op briefpapier van zijn voormalige advocatenkantoor [naam] Advocaten, namens klager gesteld bij de rechtbank Rotterdam en verzocht om een termijn van vier weken voor het indienen van een conclusie van antwoord. 1.4 Verweerder heeft op 8 september 2021, verstuurd van een e-mailadres van zijn eigen kantoor, een conclusie van antwoord ingediend bij de rechtbank. 1.5 Verweerder heeft klager per e-mail van 28 september 2021, verstuurd van een e mailadres van zijn eigen kantoor, meegedeeld dat hij is opgeroepen voor een zitting op 10 november 2021. 1.6 Verweerder heeft klager per e-mail van 27 oktober 2021, verstuurd van een e-mailadres van zijn eigen kantoor, verzocht om een reactie op een door de wederpartij ingediend stuk. 1.7 Verweerder heeft zich op verzoek van klager op 9 november 2021 onttrokken als advocaat. Dit heeft verweerder per e-mailbericht aan de rechtbank medegedeeld. 1.8 Op 30 december 2021 heeft klager verweerder verzocht zijn dossier toe te sturen, omdat hij stukken miste. Op het verzoek van verweerder welke stukken hij miste, heeft klager niet gereageerd. 1.9 Klager heeft verweerder € 605,- betaald. Verweerder heeft aan klager een factuur gestuurd. 1.10 Klager heeft verweerder een aansprakelijkheidsstelling toegezonden. Verweerder heeft de aansprakelijkheidsstelling op 12 oktober 2022 per e-mail via Aon aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar doorgeleid en dit aan klager medegedeeld. 1.11 Op 14 november 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 VERZOEK VAN KLAGER 2.1 In aanvulling op zijn klacht heeft klager bij e-mail van 29 mei 2023 aan de raad verzocht om alle stukken na het indienen van zijn klacht uit het dossier te verwijderen. Hiertoe is aangevoerd dat de deken ten onrechte de klacht, ondanks klagers verzoek, niet meteen heeft doorgestuurd naar de raad van discipline, maar eerst verweerder in de gelegenheid heeft gesteld te reageren en vervolgens een dekenstandpunt heeft ingenomen. 2.2 De voorzitter wijst het verzoek van klager af. De deken stelt op grond van artikel 46c, derde lid, van de Advocatenwet een onderzoek in naar de klacht. Dit wettelijk voorschrift geldt volgens het tweede lid ook als klager verzoekt om de klacht meteen door te sturen naar de raad van discipline.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij: a) de nodige steken heeft laten vallen; b) zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar niet op de hoogte heeft gesteld van de aansprakelijkheidsstelling; c) weigert de nodige informatie aan klager te verstrekken, waaronder in elk geval het hele dossier en alle informatie over de zaak; d) een factuur van € 605,- heeft verzonden maar niet duidelijk maakt welke afspraken er bestaan tussen zijn huidige, eigen kantoor en het kantoor waar hij daarvoor werkte. Ook legt hij geen verantwoording af waarvoor klager € 605,- moest betalen.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 De voorzitter verklaart de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Hieronder zal de voorzitter de verschillende klachtonderdelen bespreken. 5.2 Klachtonderdeel a) onderbouwt klager op geen enkele wijze. Welke steken verweerder zou hebben laten vallen en óf verweerder die heeft laten vallen is daardoor niet te beoordelen. 5.3 Anders dan klager stelt, heeft verweerder zijn verzekeraar wel op de hoogte gesteld van de aansprakelijkheidsstelling. Verweerder heeft in dat verband een e mailbevestiging van 31 oktober 2022 van Aon overgelegd. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag. 5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c) heeft verweerder in zijn verweer bij de deken onweersproken gesteld dat hij klager tijdens de procedure steeds de belangrijke stukken heeft doorgestuurd, zoals het tussenvonnis en een e-mail van de wederpartij. Na beëindiging van zijn bijstand heeft hij alle originele stukken uit het dossier aan klager opgestuurd. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat klager zelf geen stukken aan verweerder had overgelegd. Verweerder snapt niet welke stukken klager zou missen. De voorzitter stelt vast dat verweerder eveneens onweersproken heeft gesteld dat hij klager na diens verzoek heeft gevraagd welke documenten hij nog miste, maar dat klager daarop niet heeft gereageerd. Gelet op deze gang van zaken is de voorzitter van oordeel dat het klachtonderdeel dat verweerder weigert informatie te verstrekken enige feitelijke grondslag ontbeert. 5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d) overweegt de voorzitter als volgt. Verweerder zou aan klager een factuur hebben gestuurd voor zijn werkzaamheden, maar daarbij niet inzichtelijk hebben gemaakt welke afspraken er bestonden met [naam] advocaten, het voormalig kantoor van verweerder. Kennisname van die afspraken zou van belang zijn voor de aansprakelijkheidstelling van klager. De voorzitter ziet dat belang niet. Voorop staat dat eventuele (financiële) afspraken tussen het voormalige kantoor van verweerder, [naam] advocaten, en verweerder tussen hen gelden en dat niet valt in te zien welk belang klager heeft bij het kennisnemen van deze afspraken. Daarbij geldt dat in dit geval verweerder zijn factuur heeft gestuurd vanaf zijn eigen (nieuwe) kantoor en dat verweerder, zoals hiervoor reeds overwogen, ook zijn eigen beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft ingelicht over de aansprakelijkheidstelling door klager. 5.6 Ook heeft klager erover geklaagd dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waaruit de door hem gefactureerde kosten van € 605,- bestaan. Klager heeft niet onderbouwd waarom de factuur en de verantwoording van de door verweerder in rekening gebrachte kosten niet inzichtelijk zijn. De raad kan daarmee niet vaststellen of verweerder op dat punt tekort is geschoten. 5.7 Voor zover klager meent dat hij het bedrag van € 605,- onterecht aan verweerder heeft moeten betalen, wijst de voorzitter erop dat hij geen geschillen over declaraties beoordeeld. Wel beziet de tuchtrechter of er sprake is geweest van excessief declareren. Of een declaratie als excessief kan worden aangemerkt, hangt af van de omstandigheden van het geval. In dit geval is de voorzitter van oordeel dat van excessief declareren geen sprake is. Uit het klachtdossier leidt de voorzitter af dat verweerder werkzaamheden voor klager heeft verricht. Niet is onderbouwd noch is gebleken dat het door verweerder gefactureerde bedrag excessief zou zijn.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.