Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-06-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:122
Zaaknummer
22-923/DH/RO
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerder heeft klager voorafgaand aan een zitting, terwijl klagers advocaat nog niet aanwezig was, aangesproken en gesproken over de voorlopige voorziening. Dit is inhoudelijk op de zaak ingaan en verweerder had dat niet mogen doen buiten aanwezigheid van klagers advocaat. Klacht voor het overige ongegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 5 juni 2023 in de zaak 22-923/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 6 juli 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 22 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2022/83 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 april 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Klager heeft op 6 december 2023 (drie) e-mails met bijlagen ingediend. De raad neemt geen kennis van deze stukken, gelet op hetgeen overwogen in 5.9.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager is verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De vrouw wordt in die procedure bijgestaan door verweerder. 2.3 Het verzoekschrift voorlopige voorzieningen is mondeling behandeld door de rechtbank. Direct voorafgaand aan deze mondelinge behandeling heeft verweerder klager aangesproken. 2.4 Op 6 juli 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 2.5 Verweerder heeft op 9 augustus 2022 gereageerd op de klacht en onder meer geschreven: “Bij voorbaat kan ik u berichten dat de klacht slechts als doel heeft om de belangen van mijn cliënte, de ex-partner van klager, te benadelen en haar te onthouden van juridische bijstand.”
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder treedt tegen klager op, terwijl klager en verweerder jarenlang een vriendschappelijke relatie hadden waardoor verweerder veel over klager weet. b) Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 5, 7, 8 en 25. Verweerder stelt ten onrechte dat het klagers doel is om de vrouw te benadelen en te onthouden van juridische bijstand. Verweerder kan nooit stellen wat klagers doelen zijn, maar kan dat slechts vermoeden. Dit is in strijd met gedragsregels 7 en 8. Verweerder is voor aanvang van de zitting voorlopige voorzieningen uit eigen beweging op klager afgestapt, voordat klagers advocaat aanwezig was. Verweerder begon direct inhoudelijk de zaak te bespreken met klager. Toen klagers advocaat kwam, heeft zij verweerder een standje gegeven door te zeggen dat verweerder niet met klager mocht praten. Volgens klager antwoorde verweerder daarop “we kennen elkaar al jaren”. Dit is in strijd met gedragsregel 25. Verweerder dient de voorkeur te geven aan een minnelijke oplossing (gedragsregel 5), maar verweerder frustreert of traineert de procedure in een poging de vrouw op kosten te jagen. Ook geeft hij de vrouw verkeerde informatie. Door verweerders toedoen escaleert de situatie onnodig, wat niet in haar voordeel is en waar klager en zijn kinderen niet bij zijn gebaat. Verweerder maakt verder gebruik van geruchten en insinuaties, waarbij hij kennelijk probeert klager op te stoken tegen de vrouw. 3.2 Ter zitting heeft klager gesteld dat de klacht ook ziet op het feit dat verweerder het huwelijk tussen klager en de ex-partner heeft ontkend. 3.3 Het verzoek van klager is om verweerder een halt toe te roepen opdat de vrouw een deugdelijke verdediging kan realiseren, want met verweerder zal dat gezien zijn ‘track-record’ niet lukken.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid, die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet, mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen. Klachtonderdeel a) 5.2 Het verwijt is dat verweerder tegen klager optreedt, terwijl klager en verweerder jarenlang een vriendschappelijke relatie hebben gehad, waardoor hij veel over klager weet. Klager stelt dat hierdoor sprake is van een belangenconflict/tegenstrijdig belang. 5.3 De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat slechts toekomt aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Als het verwijt ziet op een gesteld tegenstrijdig belang zoals bedoeld in gedragsregel 15 lid 1, geldt dat de klacht alleen ontvankelijk kan zijn als deze afkomstig is van een (voormalig) cliënt van verweerder. Verweerder heeft te kennen gegeven niet bekend te zijn met een eerdere zaak die hij in het verleden voor klager zou hebben behandeld. Dat klager in het verleden cliënt is geweest van verweerder blijkt ook niet uit het dossier. De raad is dan ook van oordeel dat klager niet-ontvankelijk is in dit klachtonderdeel. 5.4 Ten overvloede overweegt de raad dat niet is gebleken van een vriendschappelijke relatie tussen klager en verweerder, nog daargelaten dat deze eventuele vriendschappelijke relatie geen belemmering hoeft te zijn voor het optreden van verweerder. Klachtonderdeel b) 5.5 Voor zover klager klaagt over een onvoldoende belangenbehartiging door verweerder aan de ex-partner (onder meer het onjuist informeren en op kosten jagen van de ex-partner door verweerder) geldt dat klager hierbij geen rechtstreeks belang heeft. Dat hij hier (mogelijk) indirect door wordt geraakt, maakt dit niet anders. In zoverre is dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk. 5.6 Voor zover klager stelt dat verweerder niet de voorkeur geeft aan een minnelijke oplossing, geldt dat hij dit niet (verder) heeft onderbouwd. Dit verwijt verklaart de raad dan ook ongegrond. 5.7 Waar klager stelt dat verweerder in zijn antwoord op de klacht heeft gehandeld in strijd met gedragsregels 7 en 8, overweegt de raad dat het verweerder vrij staat zijn verweer te voeren op een wijze die hem goed dunkt zolang de grenzen van de betamelijkheid niet worden overschreden. Dat die grenzen hier zijn overschreden, heeft klager niet onderbouwd en is de raad niet gebleken. Ook dit verwijt verklaart de raad ongegrond. 5.8 De raad acht klagers verwijt over de ontmoeting voorafgaand aan de zitting voorlopige voorzieningen wel gegrond. Vast staat dat verweerder op dat moment uit eigen beweging op klager is afgestapt. Klagers advocaat was toen nog niet aanwezig. Verweerder heeft op dat moment een paar minuten met klager gesproken en in ieder geval tegen klager gezegd dat er volgens zijn cliënte, de ex-partner, overeenstemming was over de voorlopige voorziening. Wat er verder door verweerder is gezegd, kan de raad vanwege de tegenstrijdige verklaringen van klager en verweerder niet vaststellen. De raad is van oordeel dat de mededeling van verweerder over de voorlopige voorziening een inhoudelijke, op de zaak ingaande, mededeling is. Verweerder had dit niet met klager mogen bespreken buiten aanwezigheid van klagers advocaat. Verweerder heeft hier gehandeld in strijd met gedragsregel 25. De raad acht dit klachtwaardig. Dit klachtonderdeel is voor dit deel gegrond. Tot slot 5.9 Klager heeft ter zitting gesteld dat verweerder de rechter onjuist heeft voorgelicht, (met name) door het huwelijk tussen klager en de ex-partner te ontkennen. Dit is feitelijke een aanvullende klacht, die klager eerder had moeten indienen. De raad overweegt dat dit een standpunt is dat door verweerder is ingenomen in de echtscheidingsprocedure. Het is aan de civiele rechter om daarover te oordelen en niet aan de tuchtrechter. De raad neemt om die reden (verder) geen kennis van de door klager op 6 december 2022 ingediende stukken, nu klager deze heeft ingediend ter onderbouwing van dit verwijt.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft klager voorafgaand aan een zitting, terwijl klagers advocaat nog niet aanwezig was, aangesproken en gesproken over de voorlopige voorziening. Dit is inhoudelijk op de zaak ingaan en verweerder had dat niet mogen doen buiten aanwezigheid van klagers advocaat. Dit is in strijd met gedragsregel 25. 6.2 De raad houdt bij het opleggen van de maatregel rekening met het feit dat verweerder de afgelopen jaren meerdere malen een maatregel opgelegd heeft gekregen. De raad acht ook in dit geval een waarschuwing een passende maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a niet-ontvankelijk; - verklaart klachtonderdeel b deels gegrond en deels ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. T. Hordijk, M.F. Laning, D.G.M. van den Hoogen en A.N. Kampherbeek, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 juni 2023.