Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-04-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:65
Zaaknummer
220327
Inhoudsindicatie
Art. 13 beklag. Het aanwijzingsverzoek heeft betrekking op een procedure die zou moeten dienen bij het Gerecht, onderdeel van het HvJ-EU, gevestigd te Luxemburg. De deken beschikt niet over de bevoegdheid een advocaat aan te wijzen voor het verlenen van bijstand in die procedure. De deken mocht het verzoek daarom afwijzen. Het hof verklaart het beklag ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 21 april 2023
in de zaak 220327
naar aanleiding van het beklag van:
klager
tegen:
de deken
1 HET BEKLAG
1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met haar beslissing van 9 december 2022. Klager heeft een beklag d.d. 11 december 2022 tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag is op 13 december 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier:
een e-mail van klager aan het hof van 7 december 2022; een e-mail van de deken aan het hof van 14 december 2022; het verweerschrift van 2 februari 2023; een e-mail van klager aan het hof van 6 februari 2023; een e-mail van klager aan het hof van 10 februari 2023; een brief van de deken aan het hof van 13 februari 2023.2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
3 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
3.1 In een e-mail van 11 november 2022 aan de deken heeft klager haar verzocht te bemiddelen in een geschil tussen klager en de advocaten mrs. B. en V., beiden werkzaam bij B.B. Advocaten te D. In dit verzoek heeft klager gesteld dat mrs. B. en V. uiterlijk voor 15 november 2022 een verzoekschrift bij het Gerecht van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) (hierna: het Gerecht) voor hem moesten indienen, hetgeen zij hebben geweigerd. Klager heeft zich op het standpunt gesteld dat voor deze bijstand een overeenkomst van opdracht tussen hem en mrs. B. en V. bestaat en dat voor de kosten van deze procedure een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand is verstrekt.
3.2 De deken heeft hierop mr. B. om een reactie verzocht. Mr. B. heeft – voor zover hier relevant – meegedeeld dat zijn kantoor, in de persoon van mr. V., klager heeft bijgestaan in twee Europese zaken die met beschikkingen van respectievelijk 25 juni 2021 en 8 oktober 2021 zijn geëindigd. De bijstand van mr. V. aan klager is daarmee geëindigd. Het Gerecht heeft in een hogere voorziening klager niet-ontvankelijk verklaard. Bij het verzenden van deze beslissing aan klager heeft mr. V. gemeld dat slechts kans van slagen bestaat als een advocaat in Andorra wordt ingeschakeld.
3.3 De deken heeft geconcludeerd dat geen afspraken tussen klager en mr. V. zijn gemaakt over het verlenen van bijstand in een nieuwe procedure bij het Gerecht. De deken heeft dit aan klager laten weten en hierbij gemeld dat de omstandigheid dat mr. V. klager in twee eerdere procedures heeft bijgestaan, niet betekent dat klager mr. V. kan verplichten hem opnieuw bij te staan. In reactie hierop heeft klager de deken verzocht hem op grond van artikel 13, lid 1 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen.
3.4 In de afwijzende beslissing van 9 december 2022 heeft de deken – voor zover hier relevant – het volgende vermeld:
“Een van de essentiële kenmerken van de Nederlandse rechtsstaat is dat een ieder toegang tot de rechter moet kunnen hebben. Uitgangspunt is dat niemand het recht ontzegd mag worden aanspraak te maken op juridische bijstand om toegang tot die rechter te kunnen verkrijgen of om zich in rechte te kunnen verdedigen. Dat recht is onder meer vastgelegd in artikel 13 Advocatenwet. In dit geval gaat het echter om een door u aanhangig te maken procedure bij het Europese Gerecht. Artikel 13 Advocatenwet schrijft voor dat u zich dient te wenden tot de deken van het arrondissement waar de zaak moet dienen. Ik betwijfel of artikel 13 Advocatenwet is bedoeld voor procedures bij het Europese Hof van Justitie en of ik bevoegd ben in deze een advocaat aan te wijzen.
Voor zover ik bevoegd ben om een advocaat aan te wijzen, ben ik van mening dat er gegronde redenen zijn om uw verzoek af te wijzen. U heeft, behalve mr. B. / mr. V., weliswaar zes advocaten benaderd, maar vier advocaten beschikken niet over de vereiste expertise. De stafjurist heeft u er reeds op gewezen dat u een advocaat moet zoeken, die gespecialiseerd is op het gebied van Europees recht. Het lijkt me dat kennis van bank- en verzekeringsrecht ook van belang is.
Mr. V. heeft u in maart 2022 al medegedeeld dat er slechts kans van slagen is wanneer een advocaat in Andorra wordt ingeschakeld.
U heeft echter zelf op 15 juli 2022 een brief geschreven aan SRB Appeal Panel te Brussel. Het SRB Appeal Panel heeft u op 19 augustus 2022 als volgt bericht:
“(…) Het College van Beroep verklaart hierbij het beroep niet-ontvankelijk op grond van art. 85 (3) SRMR. (…)”
Ingevolge artikel 263 WVEU moet binnen twee maanden beroep worden ingesteld. U heeft echter geen beroep ingesteld. U heeft SRB Appeal Panel tot twee keer toe opnieuw aangeschreven.
Op 15 september 2022 heeft het SRB Appeal Panel u onder andere bericht:
“(…) Zoals eerder verklaard door het Beroepspanel van de GAR zijn eerder genoemde mededelingen van 19 augustus en 8 september 2022, en na de laatste inzendingen van de afzenders van 12 en 14 september te hebben beoordeeld, is het onderwerp niet ontvankelijk op grond van artikel 85 van de VERORDENING (EU) Nr. 806/2014.”
De adjunct-griffier van het Europese Gerecht heeft u op 30 november 2022 naar aanleiding van het door u ingediende verzoekschrift laten weten dat zij niet bevoegd is om de beslissingen te toetsen van nationale rechtscolleges, noch om zich uit te spreken over de wettigheid van bepalingen, besluiten of handelingen van nationale autoriteiten van een lidstaat. Het Gerecht is evenmin bevoegd om kennis te nemen van beroepen tegen beslissingen van internationale instellingen die niet behoren tot het institutionele stelsel van de Europese Unie. Bovendien moet een beroep worden ingesteld door een advocaat. De adjunct-griffier deelt u mee dat het Gerecht geen gevolg kan geven aan uw fax (van 15 november).
Zowel het SRB Appeal Panel als het Europese Gerecht hebben u dus laten weten dat zij niet bevoegd zijn. Het Europese Gerecht heeft u ook geen termijn gegeven om alsnog een beroepschrift via een advocaat in te dienen.
Bovendien had u, naar mijn mening, al naar aanleiding van het bericht van SRB Appeal Panel van 19 augustus 2022 beroep moeten instellen bij het Europese Gerecht. U kunt termijnverzuim niet herstellen door steeds opnieuw beslissingen uit te lokken van het SRB Appeal Panel.
Zonder de kwestie inhoudelijk te willen beoordelen, ben ik op grond van het bovenstaande van mening dat het alsnog instellen van beroep bij het Europese Gerecht tegen de beslissingen van SRB Appeal Panel bij voorbaat kansloos is.
Dit vorm een gegronde reden om uw verzoek om aanwijzing van een advocaat af te wijzen.
Conclusie
Voor zover ik bevoegd zou zijn om op grond van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen, wijs ik uw verzoek om aanwijzing van een advocaat af, omdat een beroepsprocedure bij het Europese Gerecht naar mijn mening bij voorbaat kansloos is.”
4 BEOORDELING
Beklag
4.1 Klager voert – kort samengevat en voor zover bij de beoordeling van het beklag relevant – het volgende aan. Klager diende uiterlijk voor 15 november 2022 een verzoek in te dienen bij het Gerecht. Voor deze procedure is bijstand van een advocaat verplicht. Door de Raad voor Rechtsbijstand was voor deze procedure reeds een toevoeging afgegeven aan B.B. Advocaten. De rechtshandeling waarop de procedure betrekking heeft, heeft plaatsgevonden bij Euronext te Amsterdam, waardoor het Nederlandse recht van toepassing is. De stelling van de deken dat de zaak kansloos is, is misplaatst. De deken blokkeert met haar beslissing de rechtsgang naar de Europese rechter.
Verweer deken
4.2 De (waarnemend) deken verweert zich – kort samengevat en voor zover bij de beoordeling van het beklag relevant – als volgt. B.B. Advocaten heeft klager bijgestaan in meerdere procedures. Voor de procedure die klager thans wenst te voeren is geen toevoeging verstrekt door de Raad voor Rechtsbijstand. De (waarnemend) deken betwist dat hij door het aanwijzingsverzoek van klager af te wijzen de rechtsgang naar de Europese rechter blokkeert. Hij wijst erop dat klager nog steeds over de mogelijkheid beschikt om, al dan niet in Nederland, een advocaat in te schakelen, die de door hem gewenste procedures bij het Gerecht entameert. Het is voor klager niet onmogelijk geworden zich tot de rechter te wenden en eventueel een advocaat in te schakelen. In de procedure die klager aanhangig wenst te maken is vertegenwoordiging door een advocaat voorgeschreven. Het betreft een procedure bij het Gerecht, onderdeel van het HvJ-EU, zetelend in Luxemburg. De zaak zou dus niet in het arrondissement Den Haag dienen, waardoor de (waarnemend) deken twijfelt aan zijn bevoegdheid een advocaat aan te wijzen. De deken heeft het verzoek desondanks inhoudelijk beoordeeld. De (waarnemend) deken wijst erop dat klager de deken pas in een laat stadium heeft benaderd, zodat tijdige aanwijzing van een advocaat vrijwel niet mogelijk was. Gelet op de in de afwijzingsbeslissing opgenomen correspondentie van het SRB Appeal Panel en het Gerecht acht hij de door klager gewenste procedure kansloos. Deze omstandigheden vormen een gegronde reden het verzoek tot aanwijzing van een advocaat af te wijzen. De (waarnemend) deken stelt zich op het standpunt dat het beklag afgewezen dient te worden.
Toetsingskader
4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken van de orde van het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Beoordeling
4.4 Het aanwijzingsverzoek heeft betrekking op een procedure die zou moeten dienen bij het Gerecht, onderdeel van het HvJ-EU, gevestigd te Luxemburg. Die plaats valt vanzelfsprekend buiten het arrondissement Den Haag. De deken beschikt gelet op de formulering van artikel 13 Advocatenwet uitsluitend over de bevoegdheid een advocaat aan te wijzen voor het verlenen van bijstand in het arrondissement van die deken. Deze beperking tot het eigen arrondissement sluit aan bij de bevoegdheidsverdeling van de organen van de Nederlandse orde van advocaten en van de orden in de arrondissementen zoals geregeld in artikelen 17 tot en met 36 van de Advocatenwet. De deken beschikt gelet hierop niet over de bevoegdheid een advocaat aan te wijzen voor het verlenen van bijstand in de door klager gewenste procedure. De deken mocht het verzoek daarom afwijzen.
4.5 Hetgeen klager overigens tegen de beslissing van de deken heeft aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af en behoeft daarom geen nadere bespreking. Het beklag van klager dient ongegrond te worden verklaard.
4.6 Het hof wijst ten overvloede erop dat in hoofdstuk 15 van het Reglement voor de Procesvoering van het Gerecht een voorziening is opgenomen voor een eenieder die, wegens zijn financiële situatie niet of slechts ten dele tot betaling van proceskosten in staat is, recht heeft op rechtsbijstand. Hierbij is ook voorzien in de mogelijkheid tot aanwijzing van een advocaat. Het hof constateert dat het Gerecht met deze regeling zelf voorziet in een procedure die rechtszoekenden, onder voorwaarden, verzekert van rechtsbijstand.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 9 december 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. J.C.A.T. Frima en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Bijleveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023 .
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 april 2023.