Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:137
Zaaknummer
23-012/AL/MN
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Verweerder mocht als partijdige belangenbehartiger namens zijn cliente haar standpunten en de alleen voor haar relevante feiten poneren in zijn stukken zoals door hem gedaan. Dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten jegens klaagster en onwaarheden heeft verkondigd, is onvoldoende onderbouwd. Evenmin is uit het vonnis gebleken dat verweerder een te vroege of nodeloze procedure jegens klaagster is gestart. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2023 in de zaak 23-012/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 4 januari 2023 met kenmerk K 22/11, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 In 2015 is klaagster slachtoffer geworden van een ernstig verkeersongeval. Als gevolg daarvan heeft klaagster (letsel)schade opgelopen. 1.2 Naar aanleiding van het ongeval heeft klaagster een schadevordering ingediend tegen ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) omdat de schadeveroorzaker daar verzekerd was. ABN AMRO heeft aansprakelijkheid erkend. Er is daarna een procedure gestart. Dat heeft geresulteerd in een langlopende letselschadezaak. 1.3 Klaagster is opvolgend door verschillende gemachtigden (al dan niet advocaten) bijgestaan in deze onderliggende letselschadezaak. Vanaf begin 2019 was de heer B de belangenbehartiger/gemachtigde van klaagster. 1.4 Vanaf begin 2021 heeft ABN AMRO verweerder ingeschakeld als advocaat in de onderliggende letselschadezaak. 1.5 Op 19 januari 2022 heeft de heer B namens klaagster een klacht ingediend tegen verweerder bij de deken. 1.6 Op 11 april 2022 heeft verweerder bij rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, een verzoekschrift ingediend tot benoeming van een deskundige. 1.7 Bij beschikking van 25 augustus 2022 heeft de rechtbank een onderzoek door twee deskundigen bevolen.
2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) onwaarheden te verkondigen in de procedure, zich onnodig grievend uit te laten en opzettelijk niet in te grijpen in de procedure, waardoor de belangen van klaagster onevenredig zijn geschaad.Toelichting: Verweerder heeft zich volgens klaagster bij herhaling onnodig grievend uitgelaten over haar in zowel de verzoekschriftprocedure naar aanleiding van zijn verzoekschrift van 11 april 2022 als op eerdere momenten vanaf 2021. Ook heeft verweerder feiten geponeerd waarvan hij de onwaarheid kent, feiten in de onderliggende procedure weggelaten en opzettelijk daarbij de bewijslast genegeerd. Ten onrechte heeft verweerder niet ingegrepen toen zijn cliënte onwaarheden verkondigde. Het is volgens klaagster daarnaast onduidelijk of aanvullende bonusafspraken zijn gemaakt. Het handelen van verweerder in de onderliggende procedure veroorzaakt bij klaagster nog meer (traumatisch) letsel; b) rechtsmiddelen te hanteren waarvoor deze niet zijn bedoeld en richtlijnen en wetten die gelden ten aanzien van verweerder en de onderliggende procedure te overtreden.Toelichting: Verweerder hanteert rechtsmiddelen als drukmiddel, terwijl deze daar niet voor zijn bedoeld. Ook start verweerder onnodig en onrechtmatig nieuwe procedures (zoals de verzoekschriftprocedure naar aanleiding van zijn verzoekschrift van 11 april 2022), wat lijkt op ‘phishing’. Verweerder negeert daarnaast (bindende) richtlijnen en wetten, zoals de Gedragsregels Advocatuur, Advocatenwet en de Gedragscode Behandeling Letselschade. Omdat verweerder volgens klaagster verschillende rollen aanneemt in de onderliggende procedures, moet hij aan alle wettelijke en andere regels voldoen.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 3.2 Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt over welke (onnodig grievende) uitlatingen het gaat zodat een goed verweer niet mogelijk is. Van enige grievende uitlatingen in verweerders stukken was uitdrukkelijk geen sprake. Dat klaagster zich niet lijkt te kunnen verenigen met de redelijke standpunten en visies van zijn cliënte, kan verweerder, die dat standpunt heeft verwoord, als partijdig advocaat niet worden aangerekend. Zoals blijkt uit de gevoerde correspondentie, die (vrijwel) volledig bij het verzoekschrift is weergegeven, hebben zowel verweerder als zijn cliënte geprobeerd om steeds contact te onderhouden en te zoeken naar oplossingen, waarbij verschillende voorstellen zijn gedaan voor overleg. Daarbij is van meet af aan door verweerder namens zijn cliënte uitdrukkelijk rekening gehouden met de omstandigheid dat klaagster betrokken is geweest bij een zeer ernstig ongeval, dat bij haar veel verdriet en leed heeft veroorzaakt. Verweerder gunt haar - ook persoonlijk - een zo snel mogelijke, goede oplossing van deze kwestie, waarbij verweerder nog opmerkt dat hij zich voortdurend heeft gerealiseerd dat een kwestie als deze zich niet goed laat oplossen door alleen een financiële compensatie.Klachtonderdeel b) 3.3 Rechtbank Noord-Holland heeft inmiddels beslist op het verzoekschrift bij beschikking van 25 augustus 2022. Uit die beslissing volgt volgens verweerder dat er geen sprake was van een te vroege of onnodige gestarte procedure door zijn cliënte. Klaagster heeft daarnaast niet duidelijk gemaakt welke regels er geschonden zouden zijn. Zijn cliënte hanteert - waar mogelijk - de voor haar geldende regels, zoals onder meer vastgelegd in de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL). Ook is hem door cliënte verzocht om zoveel mogelijk binnen die regels te handelen, wat verweerder heeft geprobeerd. Daarnaast heeft hij zich aan zijn eigen gedragsregels gehouden. Hij heeft daarbij gehandeld met respect voor de belangen van klaagster als wederpartij, zonder daarbij de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënte uit het oog te verliezen.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan gebruikt, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en mag hij de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. 4.2 Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. 4.3 De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 4.4 De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaf.Klachtonderdeel a) 4.5 Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger namens zijn cliënte haar standpunten en alleen de voor haar relevante feiten poneren in zijn stukken zoals hij dat heeft gedaan. Dat verweerder daarbij de grenzen van het betamelijke heeft overschreden, is niet gebleken. Het is inherent aan het voeren van een procedure dat partijen het niet eens met elkaar zijn en dat de stellingen van de wederpartij soms met stevige bewoordingen worden betwist. Het behoort ook tot de vrijheid van een advocaat om als partijdig advocaat een processtrategie te kiezen. Dat de keuze die verweerder daarin heeft gemaakt de belangen van klaagster onnodig of onevenredig hebben geschaad, is de voorzitter uit de stukken niet gebleken. 4.6 Klaagster heeft in haar klacht verder niet duidelijk gemaakt welke onwaarheden verweerder in de onderliggende procedure heeft verkondigd en welke onnodig grievende uitlatingen hij heeft gedaan. Het is de voorzitter uit de stukken gebleken dat verweerders optreden richting klaagster eerder als behoedzaam dan als ongepast omschreven kan worden als ook dat hij binnen zijn grenzen als partijdig advocaat, rekening heeft gehouden met de zware situatie van klaagster. 4.7 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster heeft gehandeld. Dat betekent dat klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond wordt verklaard.Klachtonderdeel b) 4.8 De voorzitter is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid jegens klaagster, als advocaat van de wederpartij, heeft overschreden door rechtsmiddelen te hanteren waarvoor die niet waren bedoeld. Zoals volgt uit de toewijzende beschikking van de rechtbank van 25 augustus 2022 is op dat punt door verweerder namens zijn cliënte in elk geval geen te vroege of nodeloze procedure gestart. De rechtbank heeft in r.ov. 3.3 en verder van zijn beschikking expliciet benoemd dat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht voldoet aan de maatstaf die van toepassing is op dergelijke verzoeken. Welke andere rechtsmiddelen verweerder heeft gehanteerd, waardoor de belangen van klaagster onnodig of onevenredig zouden zijn geschaad, is de voorzitter uit de klacht niet gebleken. Uit de stukken is ook niet gebleken dat verweerder (rechts)regels heeft overtreden. Klaagster heeft dat verwijt, en de overige verwijten, ook niet voldoende concreet gemaakt. 4.9 Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de voorzitter dan ook geen sprake geweest van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder richting klaagster. Daarom zal de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in beide klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 13 maart 2023