Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-06-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:111
Zaaknummer
23-067/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over het handelen van de advocaat van de wederpartij in beide onderdelen ongegrond. Verweerder heeft zich niet onnodig grievend uitgedrukt en de grenzen van de aan hem als advocaat toekomende vrijheid bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt niet overschreden. Ten aanzien van het klachtonderdeel b) is het niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te vellen, nu hierover door de rechter reeds is beslist.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam Van 5 juni 2023 in de zaak 23-067/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 8 mei 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 27 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1920667/JS/RAB van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 april 2023. Klager en verweerder waren hierbij aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 2, 4 en 6 februari 2023 en van de nagezonden stukken van verweerder van 9 februari 2023. 2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager heeft op 23 december 2020 een overeenkomst van opdracht gesloten met Tandartsenpraktijk [GvA] (hierna: GvA). GvA is de cliënt van verweerder. Op basis van deze overeenkomst heeft klager werkzaamheden verricht voor GvA. 2.3 Bij brief van 30 september 2021 schrijft de directeur van GvA (hierna: R) aan klager, voor zover relevant: “Middels deze brief bevestigen wij dat met onmiddellijke ingang de samenwerking op basis van waarneming beëindigen. De reden hiervoor is kort samengevat als volgt: diverse klachten met betrekking tot de behandelwijze en zienswijze. (…)” 2.4 Bij brief van 11 oktober 2021 schrijft klager aan GvA, voor zover relevant: “(…) In uw schrijven, gedateerd 30-09-2021, heeft u aangegeven de arbeidsovereenkomst met mij per direct te beëindigen. Ik ben het daar niet mee eens. Er is geen sprake van een dringende reden voor een ontslag op staande voet. (…) Ik verzoek u om het ontslag op staande voet binnen vijf dagen in te trekken. (…)” 2.5 Op 18 oktober 2021 heeft GvA bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) een melding gemaakt over het functioneren van klager. IGJ schrijft hierover aan klager, voor zover relevant: “Op 18 oktober 2021 ontving [IGJ] een melding van [GvA] over uw professioneel functioneren. Volgens de melding is er sprake geweest van grensoverschrijdend gedrag van u richting collega’s en patiënten. Hierop werd de samenwerking op basis van overeenkomst van opdracht door de tandartspraktijk met u beëindigd. (…) [IGJ] heeft besloten de melding nader te onderzoeken. Zij heeft de maatschap van de tandartspraktijk verzocht nader Intern onderzoek te doen naar de Incidenten. [IGJ] heeft gevraagd deze uitkomsten in een schriftelijke rapportage terug te koppelen. Voor uw informatie geldt dat [IGJ] u, in het kader van haar eigen onderzoek, na ontvangst van de rapportage zal uitnodigen voor een gesprek. (…)” 2.6 Op 22 december 2021 zijn in het kader van het onderzoek naar het handelen van verweerder gesprekken gevoerd met personeelsleden van GvA. Verweerder was bij deze gesprekken aanwezig. Van deze gesprekken zijn gespreksverslagen opgemaakt. 2.7 Op 28 december 2021 heeft klager GvA gedagvaard Klager heeft onder meer betaling van schadevergoeding gevorderd vanwege onregelmatige beëindiging van de overeenkomst van opdracht. Verweerder heeft de vordering van klager bestreden en op haar beurt onder meer een reconventionele vordering tot betaling van een geldbedrag ingesteld. 2.8 Bij e-mailberichten van 18 februari 2022 en van 15 maart 2022 heeft de advocaat van klager (hierna: mr. VdB), naar aanleiding van de door verweerder ingediende conclusie van antwoord, een aantal stukken bij verweerder opgevraagd. Klager schrijft hierover in het e-mailbericht van 15 maart 2022, voor zover relevant: “(…) De reden van het opvragen van de stukken is evident. [Klager] is geconfronteerd met zeer ernstige beschuldigingen en wordt door uw cliënte afgehouden van iedere mogelijkheid om deugdelijk verweer te voeren. Belangrijke stukken zijn wel genoemd in uw conclusie van antwoord maar niet ingebracht in de procedure en op het verzoek om stukken wordt simpelweg niet gereageerd. De (proces)positie van [klager] wordt hierdoor enorm geschaad terwijl het voor [GvA] een kleine moeite is om de informatie te verstrekken. [Klager] vindt dat erg kwalijk. Het is namelijk niet alleen in strijd met artikel 21 Rv, maar ook in strijd met de gedragsregels van de KNMT én de tussen partijen gemaakte afspraken. In de overeenkomst van opdracht is namelijk onder andere opgenomen dat 'partijen elkaar volledig en prompt informeren over de afhandeling van de klacht'. In plaats van [klager] (en de rechtbank) volledig te informeren, wordt [klager] in het ongewisse gelaten. (…)” 2.9 In een reactie van 23 maart 2022 van verweerder staat, voor zover relevant: “(…) Ik heb overleg gehad met [GvA] en zij zullen niet voldoen aan de afgifte van alle gevraagde stukken. De reden hiertoe is simpel. De zaak gaat niet over het medisch handelen van [klager] maar over een klacht die is binnengekomen van een patiënt over grensoverschrijdend gedrag (…). Hiervoor is geen medisch dossier nodig.(…)” 2.10 Ter zitting van 26 april 2022 bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank) is het geschil tussen klager en verweerder behandeld. De zaak is aangehouden tot 11 mei 2022 met het oog op een mogelijke schikking. 2.11 Op 8 mei 2022 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend bij de deken. 2.12 Op 12 oktober 2022 is door de rechtbank een tussenvonnis gewezen. De rechtbank overweegt in dit tussenvonnis het volgende, voor zover relevant: “(…) 4.2. De bewijslast van de stelling dat [klager] ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst rust op [verweerder]. De rechtbank acht deze stelling voorshands bewezen. [Verweerder] zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren. Dit oordeel wordt hierna toegelicht. 4.3. Dat [klager] ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst blijkt (voorlopig) voldoende uit de schriftelijke verklaringen van patiënt 4426 en van de medewerkers van GVA. (…) 4.4. De verweren van [klager] maakt dit oordeel niet anders. 4.5. [Klager] heeft ten eerste aangevoerd dat ten aanzien van de klacht van patiënt 4426 geen sprake is van equality of arms, omdat [GvA] heeft nagelaten om alle stukken aangaande de klachtprocedure integraal over te leggen. (…) De rechtbank overweegt hieromtrent verder het volgende. (…) Hoe GVA verder die klacht heeft afgehandeld, is in het kader van deze zaak niet van belang. [Klager] heeft alleen belang bij afgifte van alle stukken uit het klachtdossier, als in die stukken informatie staat die een ander licht werpt op de inhoud van de klacht van patiënt 4426. [Klager] heeft dat echter niet gesteld en dat is ook niet gebleken.(…)” 2.13 Bij rolbericht van 2 november 2022 heeft de advocaat van klager medegedeeld dat klager, na een kosten-batenanalyse heeft besloten geen tegenbewijs te zullen leveren en een eindvonnis te wensen. 2.14 Op 14 december 2022 heeft de rechtbank een eindvonnis gewezen.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft ongefundeerde beschuldigingen geuit over klager, waarmee smaad en laster is gepleegd; b) Verweerder heeft klager in zijn verdediging geschaad, door te weigeren om stukken over te leggen.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 Als maatstaf voor het handelen van een advocaat van een wederpartij geldt dat hem een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. 5.2 Van onnodig grievende uitlatingen is sprake als bewoordingen in de context van de berichtgeving, bijvoorbeeld, apert onjuist, zeer kwetsend of neerbuigend zijn. Van onnodig grievende uitlatingen kan daarnaast sprake zijn als grievende bewoordingen in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat waarbinnen de bewoordingen worden gebruikt. Klachtonderdeel a) 5.3 Klager verwijt verweerder in dit onderdeel dat de aantijgingen van verweerder over het tonen van grensoverschrijdend gedrag door klager onjuist zijn. Met het door verweerder gebruik maken van de woordkeuze “grensoverschrijdend gedrag” heeft verweerder smaad en laster gepleegd. Daarbij heeft verweerder in de conclusie van antwoord klager schade toegebracht door uit de gespreksverslagen van de medewerkers van GvA te citeren en deze verklaringen hierna in zijn pleitnota aan te dikken en te verdraaien. Dit is onbetamelijk en het betreft tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. 5.4 De raad overweegt als volgt. Hoewel klager de uitlatingen van verweerder duidelijk als grievend heeft ervaren, is de raad van oordeel dat verweerder met het doen van die uitlatingen de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft toereikend toegelicht dat hij het standpunt van zijn cliënt heeft verwoord en om die reden ook heeft gekozen voor de bewoordingen. Op grond van het klachtdossier en hetgeen partijen naar voren hebben gebracht is het de raad verder niet gebleken dat verweerder zijn woorden anders had moeten kiezen, dan wel dat hij de verklaringen van de GvA-medewerkers in zijn pleitnota zou hebben verdraaid. Evenmin is het de raad gebleken dat verweerder met zijn stellingen het oogmerk had klager onnodig te grieven. Verweerder heeft genoegzaam aangevoerd dat de uitlatingen noodzakelijk waren ter onderbouwing van het standpunt van zijn cliënt dat sprake was van grensoverschrijdend gedrag door klager. Nadat klager op dit punt verweer had gevoerd, is hij ook nog door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling dat hij zich grensoverschrijdend had gedragen (en daarmee tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst). Klager heeft hier evenwel geen gebruik van gemaakt en heeft (kennelijk) berust in het eindvonnis van de rechtbank. Gelet op deze omstandigheden komt de raad tot de slotsom dat verweerder zich niet onnodig grievend heeft uitgedrukt en ook overigens de grenzen van de hem toekomende vrijheid bij de behartiging van de belangen van GvA niet heeft overschreden. Klachtonderdeel a) is daarmee ongegrond. Klachtonderdeel b) 5.5 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij geweigerd heeft om de door klager aan verweerder opgevraagde stukken aan klager te verstrekken, terwijl de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg verweerder hiertoe verplicht stelt. Daarnaast waren partijen ook in de overeenkomst van opdracht met elkaar overeengekomen dat alle informatie aangaande klachten met elkaar zou worden gedeeld. Het is tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder dat niet heeft gedaan, aldus klager. 5.6 De raad is van oordeel dat verweerder hier geen tuchtrechtelijk verwijt treft, in de eerste plaats omdat het niet verweerder was aan wie de bedoelde stukken toebehoorden maar diens cliënt. Ten aanzien van de vraag of die stukken aan klager zouden worden verstrekt, nam verweerder zelf dan ook geen positie in, slechts die van vertegenwoordiger van zijn cliënt. Daar komt bij dat verweerder genoegzaam heeft aangevoerd dat dit punt in de procedure aan de orde is geweest en dat daarop door de rechter is beslist. GvA is niet door de rechter bevolen om de betreffende stukken aan klager af te geven. Het is dan ook niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te vellen. Klachtonderdeel b) is eveneens ongegrond.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond. Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en H. Bakker, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 5 juni 2023