Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-06-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:104

Zaaknummer

23-280/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerder heeft bij zijn optreden de vrijheid die hij als advocaat wederpartij geniet niet overschreden. Evenmin is gebleken dat verweerder confidentiële informatie over klaagster uit een andere zaak tegen klaagster heeft gebruikt in de onderhandelingen met klaagster.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 5 juni 2023   in de zaak 23-280/A/NH  naar aanleiding van de klacht van:

   klaagster

over:      verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 20 april 2023 met kenmerk re/mm/2232915, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door verweerder bij e-mail van 22 mei 2023 nagezonden stukken. 

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klaagster houdt zich bezig met handel in onroerend goed en projectontwikkeling. K is haar bestuurder. De G is eigenaar van onverdeelde aandelen in percelen grond.  1.2    De G is verwikkeld in een juridische procedure met klaagster over de verkoop van een onverdeeld aandeel van het perceel. Het geschil behelst de vraag of er tussen hen een koopovereenkomst tot stand gekomen is. Verweerder is de advocaat van de heer De G. Daarnaast staat verweerder meerdere beleggers van klaagster bij in diverse procedures tegen klaagster, waaronder mevrouw J.  1.3    Op 19 november 2021 heeft een van de beleggers, mevrouw Van L, aan een kantoorgenoot van verweerder, mr. Van D, onder meer geschreven: “Bedankt voor het aanbod om ons te vertegenwoordigen in deze grond verkoop, wij stellen uw deskundige hulp op prijs.” 1.4    Op 9 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam vonnis gewezen in een kortgedingprocedure tussen klaagster en De G waarbij, kort gezegd, is geoordeeld dat er geen overeenstemming is tussen klaagster en De G en De G niet hoeft mee te werken aan de notariële levering van zijn aandeel in het perceel grond.  1.5    Daarna hebben onderhandelingen plaatsgevonden tussen K namens klaagster en verweerder namens De G. In dat kader heeft verweerder op 16 juni 2022 namens De G een schikkingsvoorstel gedaan. Hij schrijft in dat verband: “Concreet betekent dit dat cliënt bereid is zijn perceel O 10604 (48m2) te verkopen en te leveren tegen een verkoopprijs van € 52.800,00 en zijn perceel O 10328 (totaal 850 m2) te verkopen en te leveren tegen een verkoopprijs van € 935.000,00. Graag verneem ik of uw cliënte hiermee instemt, zodat partijen vervolgens over kunnen gaan tot het uitwerken van een nadere koopovereenkomst.” De onderhandelingen hebben niet tot een schikking geleid. 1.6    Bij e-mail van 29 augustus 2022 heeft verweerder in een reactie op een sommatie van klaagster van 22 juli 2022 het volgende geschreven: “De reden dat cliënt verhinderd is de eerste weken van september is in verband met een vakantie. Indien het kort geding in deze periode wordt gepland zal ik daar vanzelfsprekend bezwaar tegen maken – niet in de laatste plaats omdat deze kwestie inmiddels door uw cliënte al enige tijd voortduurt en van onverwijlde spoed om aan verhinderdagen voorbij te gaan dus geen sprake is. Hierbij mijn verhinderdata: september: 1 t/m 23 oktober: 5,6,10 (m), 14 t/m 24, 26, 27 (m). Graag ontvang ik een afschrift van het aanvraagformulier en de dagvaarding.” 1.7    Namens klaagster is K op 6 september 2022 een kortgedingprocedure gestart tegen De G. Bij aanvraag om het kort geding heeft K de rechtbank verzocht om op korte termijn te mogen dagvaarden en zo spoedig mogelijk een zittingsdatum in te plannen. Verweerder heeft tegen deze gang van zaken namens de heer De G bezwaar gemaakt en de rechtbank voorgehouden dat De G tot 21 september 2022 op vakantie was.  1.8    De rechtbank heeft vervolgens beslist dat het klaagster niet was toegestaan om op verkorte termijn te dagvaarden en de mondelinge behandeling in overleg met partijen op 26 september 2022 bepaald. 1.9    Op 6 september 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.  1.10    Op 10 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland de door klaagster tegen De G gevraagde machtiging om met haarzelf een koopovereenkomst aan te gaan voor het aandeel van De G in het perceel geweigerd.  1.11    Op 25 oktober 2022 is een artikel in het tijdschrift Quote verschenen waarin verweerder vragen van journalisten over onderhavig juridisch geschil heeft beantwoord. 

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.  a)    Verweerder heeft misbruik gemaakt van kennis uit een andere zaak, terwijl hij gehouden is tot geheimhouding op grond van gedragsregel 3; b)    Verweerder heeft in strijd met gedragsregel 6 voor onnodige vertraging van een kort geding gezorgd; c)    Verweerder heeft de belangen van klaagster onnodig en onevenredig geschaad; d)    Verweerder heeft actief klanten van klaagster benaderd om zich door hem te laten te laten bijstaan.

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    Voorop gesteld wordt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdeel a) 4.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij namens De G een exorbitant hoge eis heeft gesteld in de onderhandelingen tussen De G en klaagster. Verweerder heeft daarbij, aldus klaagster, in strijd met zijn geheimhoudingsplicht neergelegd in gedragsregel 3, informatie gebruikt uit een andere zaak tegen klaagster, waarin hij een andere cliënt bijstond. Klaagster heeft namelijk in het kader van een ontwikkelingsproject te maken met verschillende partijen, waaronder met J en De G. Met iedere betrokken partij heeft klaagster specifieke afspraken gemaakt die strikt confidentieel zijn. Niet alle afspraken zijn onverkort van toepassing op iedere contractant van klaagster. Verweerder is de advocaat van zowel J als De G. Verweerder heeft hierdoor kennis van specifieke afspraken tussen klaagster en andere partijen in het kader van het ontwikkelingsproject. Het is verweerder niet toegestaan om zijn kennis met iedere cliënt te delen. De overeenkomst tussen klaagster en J is (mede) gebaseerd op bepaalde uitgangspunten die uitdrukkelijk niet in de andere contracten spelen. Verweerder heeft als advocaat van J kennisgenomen van de met haar gemaakte afspraken en deze kennis vervolgens gedeeld met De G. In de onderhandelingen tussen klaagster en De G zijn deze uitgangspunten en de specifieke voorwaarden (indirect) aan bod gekomen. Het was duidelijk dat De G kennis heeft genomen van de specifieke afspraken met J. De eis van De G was daardoor exorbitant verhoogd, waardoor een rechtszaak, met alle gevolgen van dien, onvermijdelijk was.  4.3    Verweerder voert aan dat hij geen geheimhoudingsplicht heeft zoals klaagster stelt. Zijn geheimhoudingsplicht geldt uitsluitend tussen hem en zijn cliënten. Er zijn door klaagster ook geen strikt confidentiële afspraken gemaakt met gedupeerde beleggers die verweerder heeft bijgestaan. De afspraken tussen, zijn cliënte, J en klaagster zijn niet gedeeld met zijn cliënt De G. Dat klaagster dit ten onrechte stelt laat zich hoogstwaarschijnlijk verklaren door het feit dat beide cliënten eenzelfde belang nastreven. Ten aanzien van de exorbitante eisen in de onderhandelingen geldt dat (i) het gaat om een subjectief oordeel van klaagster en (ii) verweerder als advocaat de vrijheid geniet om voorstellen te doen die de wil van zijn cliënten vertegenwoordigen. Verweerder heeft namens De G meerdere keren aan klaagster aangeboden om in overleg te treden of tot een regeling te komen. 4.4    Naar het oordeel van de voorzitter slaagt dit klachtonderdeel niet. Nog afgezien van het feit dat verweerders geheimhoudingsplicht (gedragsregel 3) enkel geldt in de relatie tussen verweerder en zijn cliënten en niet tussen verweerder en klaagster, valt op grond van de gedingstukken überhaupt niet vast te stellen dat verweerder confidentiële informatie zou hebben vergaard uit de zaak van J en deze informatie zou hebben gebruikt in de onderhandelingen voor De G. Van klachtwaardig handelen is dan ook geen sprake. Verder volgt de voorzitter verweerder in zijn standpunt dat het hem als partijdige belangenbehartiger vrij stond om namens De G in de onderhandelingen een voorstel te doen in overeenstemming met de wens van cliënt. Van klachtwaardig handelen jegens klaagster is dan ook in zoverre  niet gebleken. Verweerder is al met al binnen de grenzen van hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij gebleven. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel b)   4.5    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij voor onnodige vertraging van het kort geding heeft gezorgd, hetgeen in strijd is met gedragsregel 6, die voorschrijft dat van een advocaat wordt verwacht dat hij een doelmatige behandeling van een zaak nastreeft en ervoor waakt dat er geen onnodige kosten worden gemaakt ten laste van de wederpartij. Klaagster was mede door toedoen van verweerder genoodzaakt om een kortgedingprocedure aan te spannen tegen De G. Klaagster had belang bij een spoedige behandeling van dat kort geding. Verweerder heeft dit gefrustreerd door de rechtbank twee maanden aan verhinderdata op te geven, terwijl hij meerdere collega’s heeft die de zaak hadden kunnen oppakken. Dat de mondelinge behandeling uiteindelijk heeft plaatsgevonden op 26 september 2022, betekent niet dat verweerder niet twee maanden aan verhinderdata heeft opgegeven. Klaagster heeft hierdoor ernstige vertraging opgelopen bij het ontwikkelingsproject.  4.6    De voorzitter overweegt het volgende. Hoewel uit de e-mail van verweerder van 29 augustus 2022 volgt dat verweerder inderdaad veel verhinderdata heeft opgegeven, kan de voorzitter op grond van enkel die e-mail niet vaststellen dat verweerder daarmee een spoedige behandeling van het kort geding moedwillig heeft willen frustreren. Verweerder schrijft in die e-mail namelijk ook dat de weken van verhindering in september het gevolg zijn van een vakantie van zijn cliënt. Vervanging door een kantoorgenoot biedt in een dergelijk geval geen oplossing. Verder stelt de voorzitter vast dat het kort geding op 6 september 2022 is gestart en dat er in overleg met partijen op 26 september 2022 een zitting heeft plaatsgevonden. Daaruit leidt de voorzitter af dat verweerder wel zijn medewerking heeft verleend aan het plannen van een zitting op korte termijn. Van klachtwaardig handelen van verweerder wegens in strijd met gedragsregel 6 of anderszins is de voorzitter niet gebleken. Klachtonderdeel b) is daarmee kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c)  4.7    Klaagster verwijt verweerder dat hij probeert steeds meer geld te creëren voor zijn cliënten. Er zijn momenteel 350 beleggers benadeeld doordat de cliënt van verweerder zijn medewerking niet wil verlenen. De gang van zaken is zeer schadelijk voor het imago van klaagster. Er worden door deze situatie tientallen klachten per dag ingediend. Het handelen van verweerder is bovendien niet in het belang van zijn cliënt. Klaagster fungeert in de projectontwikkeling als tussenpersoon. Door het frustreren van een snelle procesgang, zoals het pushen van hogere buy-outs buiten gemaakte afspraken om, het doen van negatieve uitlatingen in de Quote, zorgt verweerder ervoor dat de totale deal in het project gevaar loopt.  4.8    Verweerder heeft de beschuldigingen van klaagster van de hand gewezen. Hij is van mening dat hij met zijn uitlatingen in het tijdschrift Quote geen uitlatingen heeft gedaan die in strijd zijn met enige gedragsregel.  4.9    De voorzitter overweegt dat het aan klaagster is om een tuchtklacht voldoende feitelijk en concreet te omschrijven en met bewijs te onderbouwen, zodat de tuchtrechter de feiten die zij aan haar klacht ten grondslag legt, kan vaststellen en beoordelen. In de door klaagster overgelegde stukken kunnen geen aanknopingspunten gevonden worden voor de juistheid van haar verwijten. Het artikel in het tijdschrift Quote van 22 oktober 2022 dat verweerder heeft overgelegd bevat weliswaar negatieve uitlatingen over klaagster, maar zijn niet van dien aard dat deze als onnodig grievend moeten worden aangemerkt. Van klachtwaardig handelen van verweerder ten aanzien van dit klachtonderdeel is de voorzitter dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel c) is dan ook eveneens kennelijk ongegrond.  Klachtonderdeel d)  4.10    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij actief klanten van klaagster heeft benaderd om zich door hem te laten te laten bijstaan. Klaagster legt in dit verband de e-mail over van 19 november 2021 (weergegeven bij randnummer 1.3). Hierdoor is klaagster op onnodig veel kosten gejaagd. Klaagster heeft diverse rechtszaken moeten voeren en met verschillende beleggers is ten onrechte een hogere verkoopprijs afgesproken dan bij andere deelgenoten in het project. Naast klaagster zijn ook honderden beleggers de dupe. 4.11    Verweerder voert aan dat noch hij noch een van zijn kantoorgenoten actief klanten van klaagster heeft benaderd. Verweerder en zijn kantoorgenoten zijn door een groot aantal klanten van klaagster benaderd met het verzoek om bijstand in de onderhandelingen of geschillen die zij hadden of hebben met klaagster. Verweerder noch een van zijn kantoorgenoten werken klaagster actief tegen. Enkel en alleen door het handelen van klaagster zelf loopt de ‘transactie’ vertraging op. 4.12    De voorzitter overweegt dat ook voor wat betreft dit klachtonderdeel het klachtdossier onvoldoende feitelijke grondslag biedt om de juistheid van de verwijten te kunnen vaststellen en te beoordelen. Het overgelegde e-mailbericht, dat niet gericht is aan verweerder maar aan zijn kantoorgenoot, bevat in ieder geval geen aanknopingspunt voor de juistheid van klaagsters verwijt. Klachtonderdeel d) is dan ook eveneens kennelijk ongegrond.  4.13    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 j Advocatenwet, daarom in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING De voorzitter verklaart:  de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2023. 

Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 5 juni 2023