Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-04-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:68
Zaaknummer
220157
Inhoudsindicatie
Klacht van een advocaat tegen de opvolgend advocaat. Verweerster heeft een lopende zaak overgenomen van klager zonder goed overleg (ism gedragsregel 28). Bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
Beslissing van 14 april 2023
in de zaak 220157
naar aanleiding van het hoger beroep van:
verweerster
tegen:
klager
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 25 april 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 21-547/AL/MN). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a) en b) gegrond en klachtonderdeel c) ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerster is veroordeeld in de betaling van het griffierecht, de reiskosten en de proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:346 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van verweerster tegen de beslissing van 25 april 2022 is op 24 mei 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad; het verweerschrift van klager.2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 27 maart 2023. Daar zijn klager met zijn gemachtigde en verweerster met haar cliënte in kwestie (mw. V.) verschenen.
3 FEITEN
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1 Klager heeft tot in ieder geval 14 december 2018 opgetreden als voormalig advocaat van de cliënte van verweerster, mevrouw V. (verder: cliënte), in een familierechtelijke procedure.
3.2 Bij beschikking van 14 december 2018 is de echtscheiding uitgesproken, het verzoek tot partneralimentatie afgewezen en het verzoek tot verdeling van de gemeenschap van goederen toegewezen met aanwijzing van een notaris en onzijdige personen.
3.3 Nadat de beschikking in eerste aanleg is gewezen, heeft cliënte zich in januari 2019 op eigen initiatief voor verdere bijstand gewend tot verweerster, die tot dat moment geen contact had met klager.
3.4 Nadat cliënte zich tot verweerster had gewend, heeft verweerster bij brief van 14 januari 2019 klager onder meer als volgt bericht:
“Ik krijg van cliënte nog stukken aangeleverd en zal het dossier dan bestuderen, maar bericht u nu alvast wel dat cliënte ervoor kiest om met mij als advocaat verder te gaan in deze zaak, zodat u het dossier kunt sluiten. De beschikking van 14 december jl. lezende en overigens ook de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 september 2018 kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat er wellicht wat zaken zijn blijven liggen c.q. onderbelicht zijn gebleven van uw zijde bij de rechtbank, terwijl ik mij ook verbaas over de door u verzochte veroordeling van partijen om ten overstaan van de notaris over te gaan tot verdeling van de gemeenschap. Mij lijkt dat weinig efficiënt en bovendien ook extra geld kostend (nieuwe procedure). Ik ga het dossier nog nader bestuderen en met cliënte bespreken en kom dan nog bij u op de zaak terug. Vooralsnog schort cliënte de betalingsregeling, die zij met u had afgelopen op, enerzijds omdat zij op dit moment onvoldoende financiële ruimte heeft om deze na te komen, anderzijds omdat er wellicht over de hoogte en de juistheid van die declaraties waarschijnlijk wel het nodige te zeggen is.”
3.5 Per e-mail van 31 januari 2019 heeft klager gereageerd op de brief van verweerster.
3.6 Per brief van 7 februari 2019 heeft verweerster klager onder meer als volgt bericht:
“Bij de bestudering van het dossier, zoals ik dat nu redelijk compleet heb, en de beschikking voorlopige voorzieningen van de Rechtbank in Utrecht en de beschikking van 17 december jl. van diezelfde Rechtbank, heb ik helaas moeten constateren dat er toch wel wat omissies en misschien zelfs beroepsfouten uwerzijds zijn gemaakt, waardoor er nu een situatie is ontstaan waarbij cliënte met lege handen staat, er niets geregeld is en er kostbare tijd verloren is gegaan, terwijl er blijkens uw declaraties ook veel geld van cliënte daarvoor wordt gevraagd. Onder deze omstandigheden lijkt het mij dat we nader overleg moeten gaan voeren over de betaling door cliënte van uw declaraties, waarbij ik opmerk dat het cliënte niet te doen is om een klacht tegen u in te dienen, maar wel om een oplossing voor deze situatie te verkrijgen.”
3.7 Per e-mail van 18 februari 2019 heeft klager gereageerd op de brief van verweerster.
3.8 Per brief van 27 februari 2019 heeft verweerster klager onder meer als volgt bericht:
“Ik ben thans druk doende met een kort geding namens cliënte dat dient op 5 maart a.s. en ook dient het appelschrift van de beschikking van 14 december 2018 voor 14 maart a.s. bij het Gerechtshof te worden ingediend. Mijn eerder ingenomen voorlopig oordeel over uw advisering aan cliënte is niet veranderd, maar – in overleg met cliënte – kies er op dit moment, voor om de klacht bij de Deken – die ik natuurlijk volledig en compleet wil formuleren – nog niet in te dienen, ook omdat ik eerst nader overleg met u zou willen voeren na genoemd kort geding en aan de hand van het appelschrift.”
3.9 Per e-mail van 27 februari 2019 heeft klager onder meer als volgt gereageerd op de brief van verweerster:
“Ik stel vast u blijft dreigen met het indienen van een klacht om mij onder druk te zetten. Ik vraag mij daarbij overigens wel af in hoeverre uw blik onzuiver of subjectief gekleurd is geworden vanwege de beroepsaansprakelijkheidszaak die ik eerder met succes tegen u persoonlijk voerde. Dat dreigen vind ik niet acceptabel en is bovendien an sich al klachtwaardig. Ofwel uw cliënte dient een klacht in ofwel zij doet dat niet waaraan ik toevoeg dat ik die klacht overigens met vertrouwen tegemoet zie. Ik behoud me overigens het recht voor mij ook over uw optreden te beklagen.”
3.10 Per e-mail van 2 april 2019 heeft klager verweerster onder meer als volgt bericht:
“Op 27 februari 2019 mailde ik u (zie onderstaand) en ik ben nog steeds in afwachting van uw reactie en uitkomst van het KG. Ik sta dan ook op het punt om rechtsmaatregelen te (laten) treffen maar geef de voorkeur aan een minnelijke oplossing.”
3.11 Per e-mail van 8 april 2019 heeft verweerster onder meer als volgt gereageerd op de e-mail van klager:
“Op verzoek van cliënt ben ik intussen doende met het opstellen van een klacht tegen u. Cliënt voelt zich door u niet goed bijgestaan (alimentatie en verdeling van de gemeenschap van goederen) en is intussen ook erg geschrokken van de declaraties die u haar gestuurd hebt. Ik ben helaas nog niet toegekomen aan het formuleren van het een en ander. Dat komt deels omdat ik zaken snel heb moeten oppakken voor cliënte, ook zaken die u had laten liggen (beslaglegging, kort geding verkoop woning) en ook appel van de beschikking van 14 december 2018. Intussen hebt u gedeclareerd, aangemaand en dreigt u nu zelfs met rechtsmaatregelen.”
3.12 Per e-mail van 9 april 2019 heeft klager gereageerd op de e-mail van verweerster.
3.13 Per e-mail van 15 april 2019 heeft verweerster onder meer als volgt gereageerd op de e-mail van klager:
“Indien u niet bereid bent om u aan de afspraak die u met cliënte heeft gemaakt te houden, dwingt u mij om de klacht bij de deken in te dienen.”
3.14 Bij dagvaarding van 22 november 2019 heeft klager cliënte gedagvaard ter zake de incasso van zijn openstaande declaraties.
3.15 Per brief van 5 december 2019 heeft verweerster klager onder meer als volgt bericht naar aanleiding van de namens klager uitgebrachte dagvaarding:
“Het staat u natuurlijk vrij om deze procedure te starten, maar ik zal dan verweer voeren namens cliënte en daarbij hoort dan ook het op dit moment gaan indienen van een klacht bij de Deken van de Orde van Advocaten in uw arrondissement over de aard van uw werkzaamheden, de communicatie met cliënt en toch ook de manier waarop de declaraties zijn ingericht. U kunt er ook voor kiezen op dit moment deze procedure niet aan te brengen; gelet op de werkzaamheden die ik voor cliënte heb te verrichten wacht ik dan ook met het indienen van een klacht.”
3.16 Verweerster heeft als gemachtigde van cliënte op 15 januari 2020 bij de deken in het arrondissement Midden-Nederland een klacht ingediend tegen klager.
3.17 In het kader van de incassoprocedure heeft verweerster voor de rol van 12 februari 2020 namens haar cliënte een conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie ingediend.
3.18 Op 2 maart 2020 heeft klager de onderhavige klacht ingediend tegen verweerster.
3.19 In het kader van de incassoprocedure heeft verweerster voor de rol van 24 juni 2020 namens haar cliënte een conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie ingediend.
3.20 Bij vonnis van 26 augustus 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de incassoprocedure tussen klager en cliënte. Kort gezegd is de conventionele vordering van klager toegewezen en de reconventionele vordering van cliënte afgewezen.
3.21 Bij appeldagvaarding van 19 oktober 2020 heeft verweerster namens cliënte hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis van de rechtbank Midden-Nederland.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in het geheel geen contact met hem op te nemen conform gedragsregel 28 en geen enkel overleg te voeren in verband met de overname van de zaak;
b) het telkenmale dreigen met klachten zonder concreet te worden en met geen ander doel dan om hem te bewegen genoegen te nemen met het voorlopig afstand doen van zijn recht op betaling van zijn kosten;
c) (…).
5 BEOORDELING
Omvang hoger beroep
5.1 Verweerster is opgekomen tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a) en b), de oplegging van de maatregel en de veroordeling in de betaling van het griffierecht, de reis- en proceskosten. Het hof beperkt zich daarom in hoger beroep tot de beoordeling van die klachtonderdelen.
Overwegingen raad
Klachtonderdelen a) en b)
5.2 De raad heeft als toetsingskader Regel 28 lid 1 van de Gedragsregels advocatuur (verder: gedragsregel 28) geciteerd, die inhoudt dat een advocaat zich in beginsel onthoudt van initiatieven om in een lopende zaak een cliënt van een andere advocaat tot de zijne te maken. Krijgt een advocaat een verzoek de behandeling van een zaak, die reeds bij een andere advocaat in behandeling is, over te nemen, dan voeren deze advocaten onderling overleg met het doel de opvolgende advocaat behoorlijk in te lichten over de stand van de zaak. In de toelichting bij deze gedragsregel staat dat het de eigen verantwoordelijkheid van de overnemende advocaat is om daadwerkelijk te overleggen met de andere advocaat alvorens de behandeling van een zaak over te nemen.
5.3 Voor de beoordeling van klachtonderdeel a) is in het bijzonder de brief van verweerster aan klager van 14 januari 2019 van belang. Vóór deze brief heeft verweerster op geen enkele wijze (schriftelijk of telefonisch) contact gehad met klager. De raad oordeelde dat verweerster door op deze wijze, zonder overleg en zonder naar klagers visie op de zaak te vragen, de zaak over te nemen, heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 28. Van dwingende omstandigheden die ertoe hebben geleid dat verweerster als overnemende advocaat niet in de gelegenheid was om voorafgaand overleg te voeren, is niet gebleken. Voorts volgt de raad niet de stelling van verweerster dat er geen sprake is van een lopende zaak en dat derhalve gedragsregel 28 niet van toepassing is. Immers, op het moment van het sturen van deze brief liep de appeltermijn nog. Het een en ander klemt temeer nu verweerster kennelijk wel van oordeel was dat klager onvoldoende zorgvuldig had gehandeld en dat kennelijk ook tegen haar cliënte, tevens de voormalig cliënte van klager, heeft uitgesproken zonder dit eerst met klager te bespreken. In de visie van de raad strekt gedragsregel 28 er toe dat bij het overnemen van een zaak eventuele misverstanden over de wijze waarop de bijstand aan een cliënt is verleend zoveel als mogelijk worden voorkomen. Dat betekent dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Klachtonderdeel b)
5.4 De raad stelt vast dat verweerster in de hierboven opgenomen correspondentie tussen klager en verweerster meermalen heeft aangegeven dat zij een klacht bij de deken zal indienen in het geval klager niet bereid is om zich aan bepaalde voorwaarden te houden. De raad acht het op deze wijze aankondigen van het doen van een klacht niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad is echter van oordeel dat dit handelen van verweerster in combinatie met de hiervoor uiteengezette wijze waarop verweerster de zaak van klager heeft overgenomen, in de onderhavige zaak wel tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Verweerster heeft hiermee gehandeld in strijd met de gedragsregel dat advocaten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Daarbij weegt de raad ook hier in het bijzonder mee dat verweerster heeft gedreigd met het indienen van een klacht ten aanzien van de werkzaamheden van klager, zonder dat verweerster eerst met klager daarover overleg heeft gepleegd.
Beroepsgronden verweerster
Grond I: klachtonderdeel a)
5.5 Er was geen sprake van een lopende procedure. De procedure bij de rechtbank was afgerond en het contact tussen klager en de cliënte was al beëindigd. Klager had enkel de beschikking van de rechtbank toegezonden aan cliënte en verder niets gedaan, zoals advisering over de beroepsmogelijkheden. Er was geen sprake meer van inhoudelijk contact over de zaak tussen klager en de cliënte. Een bevriende jurist heeft cliënte toen geadviseerd naar een andere advocaat te gaan en naar verweerster verwezen. Ook vanwege de benodigde voortvarendheid koos cliënte ervoor meteen naar verweerster te gaan om hoger beroep in te stellen.
Grond II: klachtonderdeel b)
5.6 Verweerster voert tegen het oordeel van de raad aan dat het hier niet ging om een lopende procedure, zodat klachtonderdeel a) ten onrechte gegrond is verklaard. Daarbij is onjuist dat er geen overleg is geweest over de werkzaamheden van klager voor cliënte. Al in januari 2019 heeft verweerster aan klager laten weten dat er op zijn werkzaamheden wat was aan te merken.
Verweer in beroep
5.7 Klager heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de beroepsgronden van verweerster.
Overwegingen hof
5.8 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. Anders dan verweerster aanvoert, heeft zij een lopende zaak overgenomen van klager. Er stond namelijk nog een beroepstermijn open waar klager zich met zijn cliënte over moest beraden in de zaak die verweerster overnam. Klager heeft daarbij ook onweersproken aangevoerd dat hij kort voor de overname van de zaak door verweerster nog is benaderd door de advocaat van de wederpartij voor overleg over de verdeling. Bovendien valt niet in te zien dat verweerster niet in goed, welwillend overleg kon treden met klager over de overdracht van de zaak in plaats van die direct met harde hand te ontdoen van klagers rechtsbijstand. Het van meet af aan bekritiseren van de werkzaamheden van klager is anders dan verweerster stelt niet aan te merken als goed overleg in de zin van gedragsregel 28. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Hetgeen in hoger beroep nog (aanvullend) naar voren is gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.9 Het hof verwerpt de beroepsgronden van verweerster en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
Proceskosten
5.10 Omdat het hof een maatregel bekrachtigt, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);
b) € 1.050,- kosten voor rechtsbijstand van klager;
c) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
d) € 1.000,- kosten van de Staat.
5.11 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 1.100,- aan kosten van klager binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
5.12 Verweerster moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
6.1 bekrachtigt de beslissing van 25 april 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 21-547/AL/MN, voor zover aan het oordeel van het hof voorgelegd;
en doet opnieuw recht:
6.2 veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 1.100,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;
6.3 veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.
Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.E. Soeharno en B.J.R. van Tongeren, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 14 april 2023 .