Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:142

Zaaknummer

23-100/AL/MN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft de vader van klaagster bijgestaan in een huurgeschil. In die tijd was de vader gedetineerd in het buitenland en had zijn vrouw, de moeder van klaagster, gemachtigd om zijn belangen in Nederland te behartigen. Klaagster was de contactpersoon voor verweerder omdat haar moeder de Nederlandse taal niet goed beheerste. Klaagster heeft naar het oordeel van de voorzitter geen eigen rechtstreeks belang bij haar klacht. Zij was niet de cliënte van verweerder. Diens cliënt liet de facturen van verweerder onbetaald. Verweerder mocht de rechter vragen om klaagster en haar moeder in de procedure in vrijwaring op te roepen, maar heeft dat uiteindelijk niet gedaan. Ook langs die weg heeft klaagster geen eigen belang bij de klacht gekregen. Kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2023 in de zaak 23-100/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klaagster oververweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 1 februari 2023 met kenmerk Z 1907764/FB/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft de vader van klaagster (hierna: de vader) bijgestaan in een huurgeschil tegen de huurder van een bedrijfspand. De vader was in die tijd gedetineerd in Griekenland en had zijn (toenmalige) echtgenote (tevens de moeder van klaagster) gemachtigd om zijn belangen in Nederland te behartigen. Klaagster was voor verweerder de contactpersoon omdat zij beter de Nederlandse taal beheerste. 1.2 Op 14 juli 2016 heeft verweerder de opdracht aan de gemachtigde van de vader, zijnde zijn cliënt, bevestigd. De correspondentie voor de vader werd gestuurd aan zijn gemachtigde en gericht aan klaagster als de contactpersoon van de gemachtigde. 1.3 Op 3 oktober 2016 heeft verweerder namens de vader een kort geding aangespannen tegen de huurder, waarbij betaling van achterstallige huur en ontruiming werd gevorderd. 1.4 Bij vonnis van 9 november 2016 zijn de vorderingen terzake achterstallige huurpenningen toegewezen. Toen de huurder de betalingsregeling ter zake de achterstallige huurpenningen niet nakwam, heeft verweerder geprobeerd door het leggen van diverse executoriale derdenbeslagen op 28 november 2017 de achterstallige huurpenningen te incasseren. 1.5 De beslagenen weigerden echter om een derdenverklaring af te leggen en in dat verband heeft verweerder met klaagster de mogelijkheid besproken om tegen de beslagenen een procedure te starten. Verweerder heeft de opdracht voor deze nieuwe zaak per e-mail van 4 juli 2018 aan klaagster bevestigd. 1.6 Op 3 augustus 2018 heeft verweerder op naam van de vader per adres van diens gemachtigde (de moeder) en ter attentie van klaagster een declaratie gestuurd van € 2.783,- voor de door hem verrichte werkzaamheden. Deze declaratie is niet betaald. 1.7 In zijn e-mail van 19 september 2018 heeft verweerder aan klaagster als zijn contactpersoon geadviseerd om over te gaan tot dagvaarding. 1.8 Op 3 oktober 2018 heeft verweerder op naam van de vader per adres van diens gemachtigde en ter attentie van klaagster een nieuwe declaratie gestuurd ten bedrage van € 242,- wegens verrichte werkzaamheden. Ook deze declaratie is niet betaald. 1.9 Op 7 december 2018 heeft verweerder twee betalingsherinneringen voor zijn declaraties gestuurd aan klaagster. 1.10 Op 11 februari 2019 heeft verweerder gericht aan klaagster een declaratie van € 1.404,42 gestuurd voor door hem betaalde deurwaarderskosten. 1.11 Op 20 maart 2019 heeft verweerder nogmaals een betalingsherinnering voor de eerste twee declaraties en op 8 april 2019 voor alle facturen gestuurd aan de vader en ter attentie van klaagster. Op 6 mei 2019 heeft verweerder zijn cliënt, de vader, via klaagster voor het laatst gesommeerd en een concept dagvaarding bijgevoegd. 1.12 Op 26 augustus 2019 heeft verweerder de vader gedagvaard bij de kantonrechter te Amsterdam en betaling van zijn openstaande declaraties gevorderd. 1.13 De vader  is bij verstekvonnis van 17 september 2019 veroordeeld tot betaling van de declaraties van verweerder. 1.14 Op 12 november 2019 is het verstekvonnis aan klaagster betekend op het adres van haar moeder en is op 28 november 2019 namens verweerder ten laste van de vader derdenbeslag gelegd. 1.15 Op 23 december 2019 is de vader in verzet gegaan tegen het vonnis van 17 september 2019. 1.16 Verweerder heeft in deze verzetprocedure op 11 mei 2020 een (voorwaardelijke) incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring ingediend en daarin verzocht de moeder van klaagster en klaagster in vrijwaring op te mogen roepen. 1.17 Op de rol van 23 november 2020 heeft verweerder een ‘akte geopposeerde: niet-ontvankelijkheid opposant’ ingediend, waarop de vader mondeling heeft gereageerd. 1.18 Bij vonnis van 28 december 2020 heeft de kantonrechter onder meer overwogen:

(...), moet worden geconcludeerd dat [de vader] niet tijdig verzet heeft gedaan, waardoor hij niet­ontvankelijk is in zijn verzet en niet aan inhoudelijke behandeling van zijn verzet wordt toegekomen. Daardoor is ook de voorwaarde waaronder het incident is ingesteld niet ingetreden, zodat het incident niet geacht wordt te zijn ingesteld en ook hierop niet beslist wordt.

2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) te declareren aan klaagster zonder haar instemming en zonder daarvoor werkzaamheden te verrichten; b) beslag te laten leggen voor het innen van de declaraties.

3 VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 De voorzitter onderzoekt eerst of klaagster voldoende eigen rechtstreeks belang heeft bij haar klacht. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet geregelde recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan iedereen toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat bestaande bezwaren ter kennis van de raad te brengen. 4.2 Klaagster heeft aangevoerd dat zij een eigen belang heeft bij haar klacht en wel om de volgende redenen. Verweerder heeft haar persoonlijk bij de incassozaak betrokken door haar in de verzetprocedure in vrijwaring op te roepen om zo betaling van de declaraties op haar te kunnen verhalen. Daarbij werd alle correspondentie van de verweerder in de huurzaak van haar vader altijd aan haar gericht. In die huurzaak heeft zij een bedrag van € 6.000,- aan haar vader betaald, omdat haar vader geen ander inkomen had dan de huurinkomsten, waarop verweerder beslag had gelegd. 4.3 Volgens verweerder is klaagster niet rechtstreeks in haar belang getroffen, zodat haar geen klachtrecht toekomt. Klaagster is niet zijn cliënte geweest. Volgens afspraak met de gemachtigde van zijn cliënt, de moeder van klaagster, was klaagster zijn contactpersoon. Daarom was al zijn correspondentie over de zaak van haar vader aan klaagster gericht. Weliswaar heeft hij aan de kantonrechter toestemming gevraagd om klaagster en haar moeder onder voorwaarden in vrijwaring op te mogen roepen, maar dat heeft hij uiteindelijk niet gedaan. Dat was niet meer nodig, omdat zijn cliënt zijn verzet tegen het vonnis te laat had ingediend en daarom niet-ontvankelijk is verklaard. Onduidelijk is voor verweerder verder waarom klaagster in het kader van de huurzaak, die hij voor haar vader heeft gedaan, een bedrag van € 6.000,- aan haar vader heeft betaald. Bewijs daarvan ontbreekt terwijl hij daar verder ook niets mee te maken heeft gehad, aldus verweerder. 4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster geen eigen rechtstreeks belang bij het instellen van deze klacht. Uit de stukken is gebleken dat de vader van klaagster de opdrachtgever van verweerder is geweest en dat klaagster met toestemming van zijn gemachtigde de contactpersoon was voor correspondentie over de zaak. Klaagster heeft nog aangevoerd dat haar moeder op enig moment niet meer was gemachtigd om voor haar vader op te treden. Wat daar ook van zij, dat maakt nog niet dat daardoor toch sprake is geworden van een persoonlijk belang van klaagster bij deze klacht. Dat klaagster zich geroepen voelde om een bedrag van € 6.000,- aan haar vader te betalen raakt niet de verhouding tussen advocaat en cliënt. Verweerder stond daar volledig buiten. Nu het ook niet tot een oproeping in vrijwaring van klaagster is gekomen door verweerder, heeft klaagster ook langs die weg geen eigen rechtstreeks belang bij de klacht gekregen. 4.5 Op grond van het vorenstaande zal de voorzitter klaagster dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht komt de voorzitter dan ook niet toe.

BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.   Griffier                                                                                                                      Voorzitter Verzonden d.d. 17 april 2023