Rechtspraak
Uitspraakdatum
30-05-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:145
Zaaknummer
23-228/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over curator. De voorzitter verklaart de klacht deels niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en deels kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 mei 2023 in de zaak 23-228/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klager oververweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 24 maart 2023 met K 22/99, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de in de aanbiedingsbrief en op de inventarislijst genoemde bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 In augustus 2010 is het faillissement van BSM aangevraagd. Verweerder is aangewezen als curator van BSM. 1.2 Bij vonnis van 21 november 2011 van de rechtbank Zutphen is het faillissement van BSM opgeheven wegens gebrek aan baten. 1.3 Op 31 juli 2022 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) het faillissement van BSM niet juist af te handelen; b) afspraken niet na te komen; c) klager werkzaamheden te laten verrichten zonder tegenprestatie; d) pas bij het verweer op deze klacht bewijsstukken toe te voegen waaruit blijkt dat het faillissement niet juist is afgehandeld.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich dient te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 30 augustus 2019, ECLl:NL:TAHVD:2019:125 en Hof van Discipline 28 september 2020, ECLl:NL:TAHVD:2020:200).
Klachtonderdelen a), b) en c)
4.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. 4.3 Klager klaagt over - kort gezegd - de wijze waarop verweerder heeft gehandeld als curator in het faillissement van BSM. Uit de stukken blijkt dat verweerder in 2010 als curator is aanwezen. Bij vonnis van 21 november 2011 van de rechtbank Zutphen is het faillissement van BSM opgeheven wegens gebrek aan baten. Naar het oordeel van de voorzitter is de in artikel 46g lid 1 onder sub a Advocatenwet genoemde termijn op dat moment aangevangen. De klacht is echter pas op 31 juli 2022 door klager bij de deken ingediend. Dat is (ruim) buiten de genoemde termijn van drie jaar. Nu voorts van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht buiten de termijn is ingediend niet is gebleken, zijn deze klachtonderdelen op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van deze klachtonderdelen komt de voorzitter dus niet meer toe.
Klachtonderdeel c)
4.4 Klager verwijt verweerder ook dat hij pas bij zijn verweer tegen de onderhavige klacht bewijsstukken heeft overgelegd waaruit (volgens klager) blijkt dat het faillissement niet juist is afgehandeld. Voor zover dit (wederom) een klacht is over de afhandeling van het faillissement verwijst de voorzitter naar wat bij de andere klachtonderdelen is overwogen. Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de wijze waarop verweerder zich tegen de klacht van klager heeft verweerd, overweegt de voorzitter dat het een advocaat in beginsel vrij staat om zich in een tuchtprocedure te verdedigen op een wijze die hem goeddunkt. Dat verweerder zich daarbij schuldig heeft gemaakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet gebleken. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond wordt verklaard.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - klachtonderdelen a), b) c), met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet, niet-ontvankelijk; - klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2023.
Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 30 mei 2023