Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:50

Zaaknummer

220294

Inhoudsindicatie

Artikel 13 beklag. Het hof leidt uit de stukken af dat klager een procedure bij de kantonrechter is gestart die betrekking heeft op een arbeidsrechtelijke kwestie. De deken heeft in dat verband terecht aangevoerd dat voor een procedure bij de kantonrechter geen sprake van is verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat. Beklag ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 3 april 2023

in de zaak 220294

                                     

naar aanleiding van het beklag van:

 

klager

                                     

tegen:

                                     

de deken

 

 

 

1 HET BEKLAG

1.1 Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 11 oktober 2022. Klager heeft een beklag tegen de beslissing van de deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).

 

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1 Het beklag is op 27 oktober 2022 (per e-mail) ontvangen door de griffie van het hof.

2.2 Verder bevat het dossier:

het verweer van de deken van 31 januari 2023 (met bijlagen).

 

2.3 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.

 

3 FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

 

​​​​​​​3.1 Op 7 oktober 2022 heeft klager bij de deken een verzoek ingediend om een advocaat aan te wijzen, omdat zijn vorige advocaat, mr. M, zich heeft teruggetrokken omdat klager een klacht tegen hem heeft ingediend bij de deken. Verder geeft hij aan dat hij een advocaat nodig heeft voor een arbeidszaak voor het “juridisch aanvechten tegen de wanbetalende werkgever (..)”.

 

​​​​​​​3.2 In een e-mail van 11 oktober 2022 heeft de deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afgewezen. In de beslissing staat onder meer het volgende vermeld:

 

“(..) U zoekt juridische bijstand, naar aanleiding van het feit dat uw advocaat u te kennen heeft gegeven de opdracht neer te leggen en dat hij zich aan de zaak wenst te onttrekken wegens een vertrouwensbreuk. Uw verzoek heeft betrekking op een arbeidskwestie waarin u zich op het standpunt stelt dat u nog een vordering heeft op uw (ex) werkgever wegens een achterstand in betaling van salaris. De zaak is reeds aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Rotterdam. Op 11 oktober 2022 zal een comparitie van partijen plaats hebben. Artikel 13 van de Advocatenwet bepaalt dat aanwijzing van een advocaat slechts dan aan de orde is als het gaat om een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden. Nu dat in een procedure bij de kantonrechter niet het geval is, wijs ik op grond daarvan uw verzoek af. U kunt zelf naar de zitting gaan op 11 oktober 2022. (..)”.

 

 

4 BEOORDELING

 

Beklag

 

​​​​​​​4.1 Klager heeft het volgende aangevoerd:

“Hierbij één beklacht tegen de Deken (..)

De Deken verzoekt mij om op een aantal punten te reageren die vermeld staan, in de ondestaande email, om één advocaat toegewezen te krijgen. Ik beschik niet over de kennis om op de Deken zijn verzoek te reageren, en vermoedt ik ongelijke behandeling.

Ik ben ontwetend en hiermee duid ik aan, niet over rechts-kennis te beschikken .”.

 

Verweer deken

 

​​​​​​​4.2 De deken heeft – samengevat – aangevoerd dat hij geen gronden ziet om tegemoet te komen aan klagers verzoek om aanwijzing van een advocaat. De deken heeft het verzoek afgewezen, omdat de procedure waar klager bijstand voor zoekt een arbeidsrechtzaak betrof. Uit het verzoek is de deken niet gebleken dat bijstand door een advocaat was voorgeschreven. Daarnaast is gebleken dat de vorige advocaat van klager zich heeft teruggetrokken nadat klager een klacht tegen hem had ingediend. Indien het aan het eigen gedrag van klager te wijten is dat zijn voormalig advocaat de bijstand heeft beëindigd, kan dat een reden zijn om het verzoek af te wijzen, wat ook van toepassing is op deze kwestie. Verder geeft de deken aan dat klager ook een klacht heeft ingediend tegen de advocaat die hem daarvoor bijstond. Deze klacht is buiten behandeling gesteld.

 

Toetsingskader

 

​​​​​​​4.3 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

 

Beoordeling

 

​​​​​​​4.4 Het hof leidt uit het voorgaande af dat klager een procedure bij de kantonrechter is gestart die betrekking heeft op een arbeidsrechtelijke kwestie. De deken heeft in dat verband terecht aangevoerd dat voor een procedure bij de kantonrechter geen sprake van is verplichte procesvertegenwoordiging door een advocaat. De verplichting voor de deken om op grond van artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen geldt alleen voor personen die een advocaat zoeken voor een procedure waarbij een advocaat verplicht is of voor een procedure waarin zij uitsluitend door een advocaat kunnen worden bijgestaan. De deken mocht het verzoek van klager dan ook afwijzen. Bovendien heeft de zitting van 11 oktober 2022 in de arbeidsrechtelijke kwestie inmiddels plaatsgevonden zodat het ook om die reden geen zin meer heeft om een advocaat aan te wijzen.

 

​​​​​​​4.5 Het beklag van klager wordt dan ook ongegrond verklaard.

 

5 BESLISSING

 

Het Hof van Discipline:

 

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van 11 oktober 2022 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam ongegrond.

 

 

Deze beslissing is gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.W. de Groot en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2023 .

                                                                                                                 

 

 

 

 

griffier                                                                                                       voorzitter

 

De beslissing is verzonden op 3 april 2023 .