Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-04-2023
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2023:61
Zaaknummer
220058
Inhoudsindicatie
Het hof bevestigt de beslissing van de raad nu partijen hun standpunten in hoger beroep slechts hebben herhaald en er geen nieuwe argumenten zijn aangedragen die aanleiding geven tot een andere beoordeling, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Klaagster niet ontvankelijk in de klachtonderdelen a) t/m g) omdat zij, gelet op de artikel 46g Advocatenwet genoemde termijnen, te laat heeft geklaagd.
Uitspraak
Beslissing van 21 april 2023
in de zaak 220058
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD
1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 17 januari 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-697/A/A). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen a) tot en met g) niet-ontvankelijk verklaard, en is klachtonderdeel h) van klaagster gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten.
1.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2022:14 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het hoger beroepschrift van klaagster tegen de beslissing is op 15 februari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.
2.2 Verder bevat het dossier van het hof:
de stukken van de raad; het verweerschrift van verweerder van 29 maart 2022; nadere stukken van klaagster; nadere stukken van verweerder.2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 27 februari 2023. Daar zijn klaagster met haar gemachtigde K. en verweerder met zijn gemachtigde mr. X. verschenen. Partijen hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.
3 FEITEN
In de beslissing van de raad zijn de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling inhoudelijk te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
4 KLACHT
4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft verzuimd klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) persoonlijk te identificeren;
b) Verweerder heeft verzuimd de Scheidingsmakelaar op de in het convenant gemaakte fouten te wijzen zodat deze het convenant kon aanpassen en klaagster en de man hiervan op de hoogte kon brengen;
c) Verweerder heeft verzuimd bij klaagster en de man informatie op te vragen met betrekking tot tijdens het huwelijk opgebouwd vermogen en de aangekochte onroerende goederen;
d) Verweerder heeft verzuimd nader onderzoek te doen naar een mogelijk in eigen beheer opgebouwd pensioen en de gevolgen indien dit pensioen na de echtscheiding in de vennootschap van de man ondergebracht zou blijven;
e) Verweerder heeft geen persoonlijk contact gehad met klaagster en de man en heeft verzuimd hen voor een persoonlijk gesprek uit te nodigen en zich ervan te vergewissen dat zij de in het convenant gemaakte afspraken en beweringen begrepen;
f) Verweerder heeft verzuimd klaagster in vervolg op het voorgaande klachtonderdeel erop te wijzen dat zij mogelijk afstand deed van een aanzienlijk kapitaal (meer dan € 500.000,--), en te controleren of zij dit welbewust aanvaardde;
g) Verweerder heeft verzuimd klaagster te wijzen op haar rechtspositie;
h) Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door, naar aanleiding van de aansprakelijkheidsstelling door klaagster van de Scheidingsmakelaar op 29 april 2019, de brief van 17 mei 2013 aan de verzekeraar te verstrekken zonder toestemming van de betrokken partijen;
4.2 De raad heeft de klachtonderdelen a) t/m g) niet ontvankelijk verklaard omdat klaagster, gelet op de artikel 46g Advocatenwet genoemde termijnen, te laat heeft geklaagd over het handelen of nalaten van verweerder waardoor zij niet in haar klacht kan worden ontvangen.
5 BEOORDELING
5.1 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu partijen hun standpunten in hoger beroep slechts hebben herhaald en er geen nieuwe argumenten zijn aangedragen die hiertoe zouden nopen, dan wel bij het hof tot nieuwe inzichten hebben geleid. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.
5.2 Het hof verwerpt de beroepsgronden van klager en zal de beslissing van de raad bekrachtigen.
6 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
bekrachtigt de beslissing van 17 januari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-697/A/A.
Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.M. Koene, J.C.A.T. Frima, E.C. Gelok en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 21 april 2023 .