Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-05-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:108
Zaaknummer
22-631/AL/GLD
Inhoudsindicatie
De raad verklaart een klacht over het handelen van de deken ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 8 mei 2023 in de zaak 22-631/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klaagster over mr. A.B. van Rijn, in zijn hoedanigheid van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haagverweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij e-mails van 7 maart 2022 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij het Hof van Discipline. Bij beslissing van 28 maart 2022 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek en behandeling verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland. 1.2 Op 2 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 22/42 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 maart 2023. Daarbij waren klaagster, verweerder en een stafjuriste van het ordebureau in Den Haag aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Op 24 oktober 2020 heeft klaagster door middel van drie webformulieren klachten ingediend tegen mrs. H, P en Van der L. Bij e-mail van 5 november 2020 zijn de klachten van klaagster door verweerder in behandeling genomen. 2.2 Op 5 november 2020 zijn de beklaagde advocaten om een reactie gevraagd op de klachten van klaagster. Vervolgens is in de maanden december 2020 en januari 2021 ook re- en dupliek opgevraagd en door verweerder ontvangen. 2.3 Bij e-mail van 2 februari 2021 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:
Het dekenonderzoek wordt hiermee afgesloten.(…) Binnen acht weken na heden kunt u het standpunt van de deken verwachten.
2.4 Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft klaagster het volgende aan verweerder geschreven:
Tot op heden heb ik nog niet van u vernomen. Graag verneem ik van u.
2.5 Bij e-mail van 10 augustus 2021 heeft verweerder het volgende aan klaagster geschreven:
Met mijn excuses voor de vertraging bericht ik u dat door omstandigheden het dekenstandpunt nog niet gereed is. De deken streeft ernaar op korte termijn zijn standpunt aan u toe te zenden.
2.6 Op 1 september 2021 is de termijn van verweerder als deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag geëindigd. Hij is als deken opgevolgd door mr. I. Aardemom-Fuchs. 2.7 Op 7 maart 2022 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder bij het Hof van Discipline. 2.8 Op 10 maart 2022 heeft mr. Aardemom-Fuchs als opvolgend deken klaagster en de beklaagde advocaten het dekenstandpunt gestuurd en is klaagster in de gelegenheid gesteld om griffierecht te betalen.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) ondanks diverse toezeggingen niets meer te laten horen in klachtzaken; b) geen onderzoek te verrichten. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klaagster gewezen op haar brief aan de deken van 7 oktober 2020 waarop zij geen reactie heeft ontvangen.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft erkend dat het dekenstandpunt veel later dan gewenst aan klaagster is gestuurd. Door drukte op het ordebureau waren er achterstanden. De coronamaatregelen en de behandeling van andere (grote) klachtzaken hebben daarbij een rol gespeeld. Klaagster had van de vertraging beter op de hoogte moeten worden gehouden. 4.2 De e-mail van klaagster van 7 oktober 2020 is vermoedelijk niet door hem ontvangen. Naar aanleiding van de klachten van 24 oktober 2020 heeft het gebruikelijke dekenonderzoek plaatsgevonden. De dossiers zijn inmiddels naar de Raad van Discipline gestuurd.
5 BEOORDELING 5.1 De klacht van klager gaat in beide onderdelen over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van voormalig deken. Daarbij neemt de raad tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt 5.2 Verder neemt de raad tot uitgangspunt dat in de Advocatenwet is geregeld wat bij de behandeling van klachten van een deken wordt verlangd. In de ‘Leidraad dekenaal klachtonderzoek’ is dat verder uitgewerkt. Hoe een klachtonderzoek moet plaatsvinden is niet wettelijk geregeld, zodat een deken een grote mate van vrijheid heeft om te bepalen op welke wijze het onderzoek verloopt en wat de omvang daarvan is. 5.3 De raad constateert dat op 2 februari 2021 namens de deken aan klaagster is geschreven dat het dekenonderzoek is afgesloten en dat zij binnen acht weken het standpunt van de deken kan verwachten. Bij e-mail van 10 augustus 2021 is aan klaagster geschreven dat het dekenstandpunt door omstandigheden nog niet gereed is en dat de deken ernaar streeft om op korte termijn dit standpunt aan klaagster te sturen. Uiteindelijk is het dekenstandpunt pas ook 10 maart 2022 – nadat klaagster een klacht over verweerder heeft ingediend – door de opvolger van verweerder aan klaagster gestuurd. 5.4 De raad is het met klaagster eens dat het veel te lang heeft geduurd voordat het dekenstandpunt aan klaagster is gestuurd. Ook is zij door de deken niet goed op de hoogte gehouden van deze vertraging. Als redenen voor dit te lange tijdsverloop zijn door verweerder de volgende omstandigheden naar voren gebracht: de coronamaatregelen, het personeelstekort op het ordebureau en de behandeling van andere (grote) klachtzaken. Mede gelet op deze omstandigheden, het feit dat verweerder zijn excuses aan klaagster heeft aangeboden voor de vertraging en de omstandigheid dat het ordebureau (administratieve) maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat in toekomstige zaken soortgelijke vertragingen zullen optreden, is de raad van oordeel dat er geen sprake is van handelen door verweerder waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. 5.5 Met betrekking tot de brief van 7 oktober 2020 die klaagster aan de deken zou hebben gestuurd voordat zij haar klachten heeft ingediend, is niet gebleken dat de deken die heeft ontvangen. Dat hij daarop niet heeft gereageerd kan hem daarom niet worden verweten. Bovendien heeft de deken op haar klachten van 24 oktober 2020 wel gereageerd en naar aanleiding van die klachten een onderzoek verricht. 5.6 Op grond van het voorgaande concludeert de raad dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht zal daarom in beide onderdelen ongegrond worden verklaard.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 8 mei 2023