Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-05-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:98
Zaaknummer
23-030/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij. Klachtonderdeel a) is ongegrond. Niet kan worden vastgesteld dat verweerder de betreffende bijlage al eerder had ontvangen en dat hij gelet daarop op onjuiste gronden uitstel van comparitie van partijen bij de rechtbank zou hebben aangevraagd. Klachtonderdeel b) is niet-ontvankelijk. De raad is van oordeel dat klager ten aanzien van dit klachtonderdeel geen eigen rechtstreeks belang heeft.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 8 mei 2023 in de zaak 23-030/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 29 april 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 19 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1908812/JS/YH van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 maart 2023. Daarbij waren klager (digitaal) en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Tussen klager en de DS Shop (hierna: de wederpartij) bestaat een geschil over de beëindiging van een huurcontract. Verweerder staat de wederpartij bij. 2.3 In deze procedure heeft verweerder een conclusie van antwoord van 10 december 2021 ingebracht. Hierin staat, voor zover relevant: “(…) Gedaagde verzoekt uw Rechtbank dan ook, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: te bepalen dat eiser een bedrag voor buitengerechtelijke kosten van, voorlopig begroot op € 20.000,-- p.m aan gedaagde voldoet, nu eiser door onterechte beschuldigingen en onterechte huurachterstanden, boetes en wettelijke rente gedaagden onnodig op kosten hebben gebracht. (…)” 2.4 Op 28 april 2022 stond een comparitie van partijen gepland. 2.5 Op 13 april 2022 heeft de raadsman van klager (hierna: mr. GK) ten behoeve van de comparitie, een conclusie van antwoord in reconventie bij de rechtbank ingediend. In de begeleidende aanbiedingsbrief aan de rechtbank schrijft mr. GK dat een kopie van de aanbiedingsbrief tezamen met de conclusie van antwoord in reconventie aan verweerder zal worden gestuurd. 2.6 Bij e-mailbericht van 13 april 2022 om 14:38:19 uur schrijft mr. GK aan verweerder, voor zover relevant: “In deze zaak ontvangt u bijgaand ter info mijn correspondentie van vandaag aan de rechtbank Amsterdam.” Onderaan dit e-mailbericht staat: “Deze e-mail bevat de volgende bijlage(s): (…) indiening_conclusie_van_antwoord_in_reconventie_d_d_28_april_2022_Rechtbank_Amsterdam (…)” 2.7 Bij e-mailbericht van 22 april 2022 10:47 uur schrijft mr. GK aan verweerder, voor zover relevant: “In deze zaak heb ik u op 13 april 2022 de in kopie bijgaande mail, met als bijlage mijn conclusie van antwoord in reconventie; tevens houdende akte wijziging/vermeerdering van eis en inbreng producties d.d. 28 april 2022, gestuurd. Zou u mij per ommegaande de goede ontvangst ervan met een enkel woord kunnen bevestigen?” 2.8 Bij e-mailbericht van 22 april 2022 om 11:14 uur schrijft (de assistente van) van verweerder namens verweerder aan mr. GK, voor zover relevant: “(…) Ik heb wel een mail met bijlage ontvangen, maar in de bijlage zit alleen de aanbiedingsbrief/bericht aan de rechtbank, maar niet uw conclusie. Gaarne nogmaals sturen a.u.b.?” 2.9 Bij e-mailbericht van 22 april 2022 om 11:30 uur schrijft mr. GK aan verweerder, voor zover relevant: “In deze zaak ontvangt u bijgaand ter info mijn conclusie van antwoord in reconventie met akten d.d. 28 april 2022.” Onderaan dit e-mailbericht staat: “Deze e-mail bevat de volgende bijlage(s): (…)_conclusie_van_antwoord_in_reconventie_met_akten_d_d_18_apnl_:.wu_mc1us1er_producties - #13042022134257.pdf” 2.10 Bij e-mailbericht van 22 april 2022 om 12:34 uur schrijft verweerder aan mr. GK, voor zover relevant: “Het blijkt (na contact met de Sector Kanton) dat zij de stukken al op 15 april jl. hadden ontvangen. Ik vind het daarom een vreemde gang van zaken, dat ik nu pas een email ontvang en bovendien zonder het verweerschrift. Kunt u dit voor mij ophelderen, want mijn cliënt wordt hierdoor in zijn belangen benadeeld.(…)” 2.11 Bij e-mailbericht van 22 april 2022 om 14:01 uur schrijft mr. GK aan verweerder: “Ik veronderstel u bekend met indiening op 13 april 2022 van mijn conclusie van antwoord in reconventie c.a. d.d. 28 april 2022. U kon dit onder meer opmaken uit mijn mail aan u van dezelfde dag en de daarbij gevoegde en daarin vermelde bijlagen. Voor zover ik kan overzien, was mijn conclusie van antwoord in reconventie c.a. d.d. 28 april 2022 ook al als bijlage bij mijn mail van 13 april 2022 gevoegd. Zegt u nu dat u nog steeds niet beschikt over mijn voornoemde conclusie? Ik heb u deze nu al twee keer gemaild en, als het goed is, hebt u ook een exemplaar van de Rechtbank Amsterdam ontvangen.” 2.12 Bij e-mailbericht van 22 april 2022 om 14:13 uur schrijft mr. GK aan verweerder, voor zover relevant: “U kunt mijn conclusie van antwoord in reconventie c.a. d.d. 28 april 2022 desgewenst downloaden via (…) U ontvangt zo een link daartoe. Het wachtwoord voor downloaden is […]” 2.13 Bij e-mailbericht van 22 april 2022 om 14:22 uur schrijft verweerder aan de raadsman van klager: “Ik heb op 13 april jl. geen mail van u ontvangen. U heeft mij vandaag alleen een afschrift gestuurd van de mail van 13 april jl., welke ik dus niet heb ontvangen. Van de rechtbank heb ik geen exemplaar mogen ontvangen. Volgens het procesreglement dienen advocaten elkaar per ommegaande te informeren. Ik heb dus nog steeds geen exemplaar van de door u ingediende stukken.” 2.14 Bij e-mailbericht van 22 april 2022 om 14:42 uur schrijft mr. GK aan verweerder, voor zover relevant: “Uit bijgaand e-mailbericht van vandaag (14:19 uur) van bestandendeeldienst (…) maak ik op dat u mijn conclusie van antwoord in reconventie met akten d.d. 28 april 2022 inclusief producties inmiddels gedownload hebt. Zou u mij dit met een enkel woord kunnen bevestigen?” 2.15 Bij e-mailbericht van 22 april 2022 om 14:58 uur schrijft verweerder aan mr. GK, voor zover relevant: “Ja, ik heb vanmiddag eindelijk uw conclusie ontvangen.” 2.16 Bij brief van 25 april 2022 heeft verweerder een spoedverzoek tot uitstel van de comparitie van 28 april 2022 ingediend bij de rechtbank. In dit spoedverzoek schrijft verweerder, voor zover relevant: “De wederpartij heeft op 13 april jl. haar conclusie in reconventie ingediend bij de Rechtbank, welke op 15 april jl. bij de Sector Kanton is binnengekomen. Deze is NIET per gelijke post naar [verweerder] gestuurd. Pas op vrijdag 22 april jl. om 10.47 uur ontvang ik een mail van de [klager] met de vraag om een bevestiging van de goede ontvangst van zijn conclusie/email van 13 april jl. Ik was zelf op cursus en mijn assistente bericht [mr. GK] om 11.14 uur dat zij slechts zijn huidige mail met bijlage heeft ontvangen, maar dat in de bijlage alleen de aanbiedingsbrief zat. Zij verzocht hem deze nogmaals te sturen. (…) Hij zegt dat hij deze al twee keer heeft gemaild, maar ik heb op 13 april noch per email, noch per post enig bericht ontvangen van [mr. GK] en ook niet enige andere keer. (…). Feit is dat [mr. GK] niet conform het procesreglement de conclusie naar mij heeft gestuurd. Het was namelijk erg vreemd dat [hij] pas op 22 april om 10.47 uur aan mij vraagt om hem te bevestigen of ik zijn mail van 13 april had ontvangen. Waarom niet op 13 of 14 april? Het vermoeden is daarom dat deze conclusie in het geheel niet per mail was verstuurd. Ik ben door deze handelswijze ernstig benadeeld, nu ik de conclusie 9 dagen na indiening hiervan bij de Sector Kanton en 5 dagen voor de zitting voor de zitting ontvang. Bovendien is het ingediende stuk niet alleen een conclusie van antwoord in reconventie, maar feitelijk tevens een conclusie van repliek. nu de wederpartij inhoudelijk ingaat op mijn conclusie van antwoord. Gezien het weekend en een zitting vandaag bij de Rechtbank ben ik niet in staat om deze conclusie gedegen met mijn cliënt te bespreken en mij als zodanig voor te bereiden op de a.s. zitting. (…)” 2.17 Op 29 april 2022 heeft klager over verweerder bij de deken een klacht ingediend.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft zich onbetamelijk gedragen door de rechtbank onjuist te informeren en op oneigenlijke gronden uitstel te vragen voor de geplande comparitie van partijen; b) Verweerder heeft zich op een oneigenlijke wijze laten honoreren, door een no-cure-no-pay regeling met zijn cliënt af te spreken, althans een bonusregeling met zijn cliënt af te spreken, hetgeen misleidend en onbetamelijk is.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING 5.1 Als maatstaf voor het handelen van een advocaat van een wederpartij geldt dat hem een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdeel a) 5.2 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij op oneigenlijke gronden aan de rechtbank uitstel heeft gevraagd voor de geplande comparitie van partijen. Mr. GK heeft op 13 april 2022 een e-mailbericht met bijlage, betreffende de conclusie van antwoord, aan verweerder gestuurd. Dat verweerder op 13 april 2022 in ieder geval het e-mailbericht van mr. GK heeft ontvangen, blijkt uit het e-mailbericht van 22 april 2022 om 11:14 uur van de assistente van verweerder, namens verweerder, aan mr. GK. Hierin schrijft de assistente, namens verweerder, immers dat er een e-mailbericht van verweerder met bijlage is ontvangen, maar dat in de bijlage alleen de aanbiedingsbrief/bericht aan de rechtbank zat, en niet de conclusie van antwoord. De stelling van verweerder dat hij op 13 april 2022 april niets heeft ontvangen van mr. GK is op grond van het voorgaande pertinent onjuist, aldus klager. Verweerder had dan ook al op 13 april 2022 op de hoogte kunnen zijn van het door mr. GK verstuurde document en heeft daarom op oneigenlijke gronden aan de rechtbank uitstel van behandeling gevraagd. 5.3 De raad overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel als volgt. Op grond van het feitenrelaas staat vast dat mr. GK op 13 april 2022 een e-mailbericht met bijlage, betreffende de conclusie van antwoord in reconventie, aan verweerder heeft gestuurd. Dat verweerder deze e-mail ook heeft ontvangen, kan de raad echter niet vaststellen. Uit de inhoud van het e-mailbericht van 22 april 2022 van de assistente van verweerder aan mr. GK volgt niet met zekerheid dat verweerder het e-mailbericht van 13 april 2022 van mr. GK heeft ontvangen. Het kan immers zo zijn, dat in het e-mailbericht van 22 april 2022 niet naar het e-mailbericht (en de bijlage) van 13 april 2022 werd verwezen, maar naar het “herinnerings” e-mailbericht van mr. GK van 22 april 2022. Naar het oordeel van de raad kan op grond van het voorgaande in ieder geval niet worden vastgesteld dat verweerder de betreffende bijlage reeds op 13 april 2022 heeft ontvangen en dat hij gelet daarop op onjuiste gronden uitstel van de comparitie van partijen bij de rechtbank zou hebben aangevraagd. Klachtonderdeel a) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel b) 5.4 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij op basis van een “no-cure-no-pay” afspraak heeft gewerkt, hetgeen volgens klager onbetamelijk is. Klager vermoedt dat verweerder bij zijn cliënt slechts een minimaal bedrag in rekening heeft gebracht en vervolgens heeft geprobeerd om klager voor de overige kosten op te laten draaien middels het bij hem indienen van de reconventionele vordering voor een bedrag van € 20.000,- aan advocaatkosten. 5.5 De raad overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel als volgt. In de Advocatenwet komt het voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toe, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De raad is van oordeel dat klager ten aanzien van dit klachtonderdeel geen eigen rechtstreeks belang heeft, nu dit klachtonderdeel ziet op de relatie tussen verweerder en zijn cliënt. Op grond daarvan is klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk. 5.6 Ten overvloede overweegt de raad nog het volgende. Voor zover klager betoogt dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld door bij klager kosten in rekening te brengen die hij bij zijn eigen cliënt had moeten verhalen, geldt dat bij een inhoudelijke toets hiervan, dit verwijt ongegrond zou zijn geweest. Voorop staat dat het aan de civiele rechter is om een oordeel te geven over in een procedure gevorderde kosten. Op grond van de stukken kan niet worden vastgesteld hoe de door verweerder bij zijn cliënt ingediende declaraties zich verhouden tot de door verweerder aan klager gevorderde advocaatkosten. Dat verweerder de “overige” kosten bij klager zou hebben willen vorderen, is dan ook evenmin vast te stellen. Daarnaast heeft verweerder genoegzaam aangevoerd dat achter het gevorderde bedrag van € 20.000,- “p.m.” stond en dat dit bedrag (aldus) slechts een schatting betrof.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) ongegrond; - verklaart klachtonderdeel b) niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. M. Bootsma en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 mei 2023