Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-05-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:107
Zaaknummer
23-187/DH/DH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over voormalig eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Uit de gespreksaantekeningen van verweerster blijkt dat zij tijdens het intakegesprek tegen klaagster heeft gezegd dat alleen het eerste half uur niet in rekening zou worden gebracht en klaagster heeft dit in haar reactie op het verweer bevestigd. Niet gebleken van verkeerde informatie over de mogelijkheid van hoger beroep. Geen sprake van onredelijk lange tijd tussen intakegesprek en eerste conceptbrief. Geen sprake van excessief declareren. Het mag zo zijn dat klaagster niet tevreden is over de wijze waarop verweerster de werkzaamheden heeft verricht, maar dat betekent niet dat klaagster geen verplichting meer heeft om de declaraties van verweerster te betalen. De ernstige beschuldigingen van strafbare feiten aan het adres van verweerster zijn volledig ongefundeerd en misplaatst. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 mei 2023 in de zaak 23-187/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 8 maart 2023 met kenmerk ia/nm, door de raad digitaal ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 26 maart 2023 met bijlagen.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerster heeft klaagster vanaf medio juli 2021 bijgestaan in een geschil met haar werkgever en in een geschil over een vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2021 (hierna: het vonnis) waarin klaagster is veroordeeld tot betaling van € 30.000,-. 1.2 Op 15 juli 2021 heeft een intakegesprek tussen klaagster en verweerster plaatsgevonden. Voorafgaand aan dat gesprek heeft klaagster een aantal stukken naar verweerster gemaild, waaronder haar arbeidsovereenkomst, een salarisstrook en een mogelijk beëindigingsvoorstel. Tijdens het intakegesprek heeft verweerster gezegd dat het eerste half uur van de intake kosteloos zou zijn. 1.3 Op 16 juli 2021 heeft verweerster een opdrachtbevestiging en een voorschotdeclaratie naar klaagster gemaild. In deze opdrachtbevestiging heeft verweerster klaagster onder meer het volgende bericht: ‘We hebben afgesproken dat mijn werkzaamheden naast voornoemde beoordeling van vragen omtrent het spoor twee traject en het bestuderen van het vonnis, vooral reactief zullen zijn. Dat betekent dat je mij kunt bellen zodra er ontwikkelingen zijn en je meer informatie hebt verzameld om jouw vermoedens te kunnen onderbouwen. (…) Graag zie ik de stukken, denk aan mails, Whatsapp berichten etc, van je tegemoet rondom de mededeling dat je nu op spoor twee zou zitten. Verder ontvang ik graag het vonnis waarin je bent veroordeeld tot het betalen van € 30.000,-. Financiële afspraken Wij werken op basis van een uurtarief. De hoogte hiervan is afhankelijk van diverse factoren. Je bent zelf al nagegaan of je voor een toevoeging, gesubsidieerde rechtsbijstand, in aanmerking komt, maar dat is - gelet op jouw inkomen - helaas niet het geval. Het feit dat er dit jaar op jouw salaris beslag wordt gelegd, zal daar geen verschil in maken. Dit heb ik nog even nagevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Mocht het toch zo zijn dat er iets verandert in jouw (financiële) situatie dan verneem ik dat graag en zullen we opnieuw moeten bezien of je mogelijk voor een toevoeging in aanmerking komt. Dat betekent dat ik mijn werkzaamheden bij jou in rekening zal brengen tegen een (lager) uurtarief van € 185,- exclusief btw (€ 223,85). Je zult maandelijks een declaratie ontvangen, voor zover er werkzaamheden zijn verricht, met daarbij een specificatie van mijn uren van de maand ervoor. De uren worden verantwoord in eenheden van zes minuten. We hebben afgesproken dat ik je een voorschot in rekening breng, omdat ik reeds nu werkzaamheden voor je zal verrichten. De declaratie van het voorschot van € 375,- exclusief btw tref je hierbij aan. 1.4 Op 19 juli 2021 heeft klaagster verweerster laten weten dat zij bezig was de informatie te verzamelen en die een paar dagen later toe kunnen sturen. Dezelfde dag heeft klaagster het vonnis naar verweerster gemaild met de vraag of er nog een rechtsmiddel tegen openstond. 1.5 Op 27 juli 2021 heeft verweerster klaagster per e-mail geïnformeerd over de beroepsmogelijkheden tegen het vonnis. Verweerster heeft in haar e-mail onder meer vermeld: ‘Het vonnis van 20 januari jl. heb ik ook ontvangen en bekeken. Tegen een uitspraak in eerste aanleg staat een termijn voor het indienen van hoger beroep van drie maanden. Dat betekent dat uiterlijk 20 april hoger beroep had moeten worden ingediend. Nu dat niet is gebeurd, is het vonnis definitief geworden. Dat betekent dat er in principe geen rechtsmiddelen meer tegen open staan. Echter, op grond van de wet is het mogelijk om herroeping van een vonnis te vragen. (…) Als je van mening bent dat er grond(en) is voor herroeping, dan is het belangrijk om te omschrijven waarom en waar dit uit blijkt. (…)’ 1.6 Op 28 juli 2021 heeft klaagster een e-mail met informatie naar verweerster gemaild. Daarin heeft klaagster naast door verweerster gevraagde informatie ook informatie gedeeld over een vaststellingsovereenkomst uit 2014 en een ziektebeoordeling uit 2013. 1.7 Op 30 juli 2021 is er telefonisch contact geweest tussen klaagster en verweerster. Daarna is verweerster op vakantie gegaan. 1.8 Op 24 augustus 2021 heeft klaagster twee e-mails naar verweerster gestuurd over onder meer een beslag dat op haar salaris, woning en bankrekening was gelegd. Verweerster heeft daar bij e-mail van 26 augustus 2021 op gereageerd en daarna heeft klaagster gereageerd. 1.9 Op 31 augustus 2021 heeft verweerster klaagster voorgesteld elkaar telefonisch te spreken. Klaagster heeft daar op 1 september 2021 op gereageerd. 1.10 Naar aanleiding van het telefoongesprek tussen klaagster en verweerster heeft klaagster contact gezocht met een bedrijfsarts. Na dat contact heeft klaagster de rapportage van de bedrijfsarts naar verweerster gestuurd. Ook heeft klaagster verweerster nadere informatie gegeven over haar sabbaticalverlof. 1.11 Vervolgens heeft verweerster een conceptbrief voor de werkgever opgesteld en die op 9 september 2021 naar klaagster gemaild. Daarna hebben klaagster en verweerster diverse keren heen en weer gemaild. Op 24 september 2021 heeft klaagster onder meer e-mails van de bedrijfsarts naar verweerster gemaild. 1.12 Op 28 september 2021 heeft verweerster een aangepaste conceptbrief naar klaagster gemaild. Na de reactie hierop van klaagster heeft verweerster op 8 oktober 2021 de laatste conceptbrief naar klaagster gemaild. In haar e-mail heeft verweerster ook het belang van de door haar gevraagde extra stukken toegelicht. 1.13 Daarna heeft verweerster nog drie e-mails naar klaagster gestuurd, waaronder een e-mail van 13 oktober 2021 met daarbij een declaratie voor de werkzaamheden. Uit deze e-mails blijkt dat klaagster niet (meer) reageert op de e-mails van verweerster. Ook heeft verweerster in haar e-mails gewezen op de eventuele mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging, gezien de gewijzigde financiële omstandigheden van klaagster dan wel in overleg te treden over het treffen van een betalingsregeling voor het voldoen van de facturen. 1.14 In januari 2022 heeft een persoonlijk begeleider van klaagster zich bij verweerster gemeld. Deze persoonlijk begeleider heeft laten weten dat klaagster het niet eens is met de facturen van verweerster en dat zij deze niet zal betalen. 1.15 Klaagster heeft op 21 april 2022 over verweerster een klacht ingediend bij het kantoor van verweerster. Op 2 juni 2022 heeft een kantoorgenoot van verweerster de klacht beoordeeld en is deze ongegrond bevonden. 1.16 Op 1 juli 2022 heeft een deurwaarder klaagster aangeschreven over openstaande facturen van verweerster. 1.17 Op 11 juli 2022 heeft de deken de klacht van klaagster over verweerster ontvangen.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende: a) verweerster heeft klaagster niet op voorhand duidelijk geïnformeerd dat alleen het eerste half uur van het intakegesprek kosteloos zou zijn; b) verweerster heeft zich schuldig gemaakt aan diverse ‘inlichtingstactieken’. Verweerster heeft onnodig medische stukken en communicatie tussen klaagster en haar werkgever opgevraagd. Volgens klaagster heeft verweerster bewust gestuurd op ontbinding van de overeenkomst waardoor klaagster opnieuw op zoek moet gaan naar een advocaat met een nu nog groter dossier; c) verweerder heeft klaagster verkeerd geïnformeerd over de mogelijkheid om van het vonnis in hoger beroep te gaan. Volgens klaagster is sprake van een verkeerd en misleidend advies nu er een mogelijkheid was om direct naar de Hoge Raad te gaan. Volgens klaagster mag de tijd van het telefoongesprek tussen haar en verweerster niet in rekening worden gebracht; d) verweerster heeft bijna acht weken nodig gehad om de inhoud van de brief aan de werkgever van klaagster op te stellen. Volgens klaagster had dit eerder gekund met de informatie die al vrij snel na en tijdens het intakegesprek is aangeleverd. Volgens klaagster heeft haar financiële en mentale/psychische situatie hierdoor meer schade opgelopen dan nodig was; e) verweerster heeft klaagster niet bij het eerste gesprek maar pas een paar dagen voor haar vakantie geïnformeerd dat zij op vakantie ging. Hierdoor had verweerster geen tijd om de zaak van klaagster snel op te pakken wat voor klaagster wel van belang was. Klaagster voelt zich hierdoor erg misleid; f) verweerster is niet met concrete oplossingen dan wel resultaten gekomen. Hierdoor kan klaagster zich niet vinden in de door verweerster opgestelde facturen. Er is een factuur opgesteld van € 3.000,- voor het opstellen van een conceptbrief waarvan de inhoud volgens klaagster zeer summier is. Volgens klaagster is sprake van openlijke fraude en verrijking; g) verweerster heeft geprobeerd bewust schade bij klaagster aan te richten door te dreigen met het inzetten van een incassobureau vanwege de openstaande facturen. 2.2 De voorzitter zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, ingaan op de stellingen en stukken van klaagster.
3 VERWEER 3.1 Verweerster voert verweer tegen de onderdelen van de klacht en betwist dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING De voorzitter beoordeelt de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster 4.1 De klacht gaat in alle onderdelen over de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster als voormalig advocaat van klaagster. De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop zij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid en keuzes zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat haar werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline, 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). De voorzitter verklaart klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond 4.2 Met klachtonderdeel a) verwijt klaagster verweerster dat zij haar niet op voorhand duidelijk geïnformeerd had dat alleen het eerste half uur van het intakegesprek kosteloos zou zijn. 4.3 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerster ten aanzien van het intakegesprek de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare niet heeft overschreden. Verweerster heeft in haar verweer betwist dat zij met klaagster heeft afgesproken dat het intakegesprek vrijblijvend en dus gratis zou zijn. Ook heeft verweerster betwist dat op haar kantoorwebsite is vermeld dat het eerste gesprek vrijblijvend is. Volgens verweerster blijkt uit haar gespreksaantekeningen dat zij tijdens het intakegesprek tegen klaagster heeft gezegd dat alleen het eerste half uur niet in rekening zou worden gebracht. In haar reactie op dit verweer heeft klaagster dit bevestigd. Het is niet gesteld of gebleken dat klaagster er tijdens het intakegesprek bezwaar tegen heeft gemaakt dat de (overige duur van de) intake niet gratis was. Ook uit het e-mailcontact tussen klaagster en verweerster na het intakegesprek blijkt niet dat klaagster op enig moment heeft geklaagd over de kosten die verweerster voor het intakegesprek bij haar in rekening heeft gebracht, ook niet nadat zij de opdrachtbevestiging en de voorschotdeclaratie had ontvangen. Hoewel de voorzitter van oordeel is dat verweerster op voorhand, bijvoorbeeld in de afspraakbevestiging van 12 juli 2021, duidelijk had moeten zijn over het (lagere) uurtarief dat zij voor het intakegesprek in rekening zou brengen, blijkt uit de reactie van klaagster op het verweer dat zij hier door verweerster tijdens het intakegesprek alsnog voldoende over is geïnformeerd. Klaagster had er toen voor kunnen kiezen om het intakegesprek niet voort te zetten. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond. De voorzitter verklaart klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond 4.4 Met klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan diverse oplichtingstactieken. Verweerster heeft volgens klaagster onnodig medische stukken en communicatie tussen haar en haar werkgever opgevraagd. Ook heeft verweerster volgens klaagster bewust gestuurd op ontbinding van de overeenkomst waardoor klaagster opnieuw op zoek moet gaan naar een advocaat met een nu nog groter dossier. 4.5 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft. In de opdrachtbevestiging van 16 juli 2021 heeft verweerster uiteengezet welke onderwerpen zij tijdens het intakegesprek met klaagster heeft besproken en welke afspraken zij daarover met klaagster heeft gemaakt. Een van deze afspraken is dat klaagster de stukken over het door klaagster genoemde tweede spoor-traject naar verweerster zou mailen, waaronder e-mails en WhatsAppberichten met haar werkgever. Verweerster had deze stukken nodig om haar werkzaamheden voor klaagster te kunnen verrichten. Voor wat betreft de door klaagster gestelde medische stukken die verweerster zou hebben gevraagd, stelt de voorzitter vast dat klaagster verweerster op de hoogte had gebracht over ziekte tijdens haar sabbaticalverlof. Er bestond voor verweerster dan ook voldoende aanleiding om daarover stukken bij klaagster op te vragen. Klaagster heeft in dat kader ook schriftelijk bewijs van doktersbezoeken naar verweerster gemaild. Ten aanzien van de rapportage en e-mails van de bedrijfsarts blijkt uit de diverse e-mails die klaagster naar verweerster heeft verstuurd dat klaagster die uit eigen beweging naar verweerster heeft gemaild omdat zij daar vragen over had. Van het onnodig opvragen van allerlei (medische) stukken door verweerster is de voorzitter niet gebleken en verweerster heeft dat ook betwist. De stelling van klaagster dat verweerster heeft aangestuurd op ontbinding van de overeenkomst met klaagster is niet feitelijk onderbouwd en voor de juistheid van deze stelling zijn in het klachtdossier ook geen aanknopingspunten te vinden. Tot slot merkt de voorzitter op dat de ernstige beschuldigingen van strafbare feiten die klaagster in het kader van dit klachtonderdeel aan het adres van verweerster heeft geuit, volledig ongefundeerd en misplaatst zijn. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is, is klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond. De voorzitter verklaart klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond 4.6 Met klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster verkeerd heeft geïnformeerd over het hoger beroep tegen het vonnis. Volgens klaagster is sprake van een verkeerd en misleidend advies nu er een mogelijkheid was om direct naar de Hoge Raad te gaan. Volgens klaagster mag de tijd van het telefoongesprek tussen haar en verweerster niet in rekening worden gebracht. 4.7 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat van het verkeerd informeren van klaagster door verweerster niet is gebleken. Verweerster heeft in haar e-mail van 27 juli 2021 aan klaagster uitgelegd dat de termijn om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis al was verstreken. Van verkeerde informatie over de mogelijkheid van hoger beroep is de voorzitter niet gebleken. Ook van een verkeerd en misleidend advies van verweerster is niet gebleken. Verweerster heeft er in haar e-mail op gewezen dat het mogelijk is om herroeping van een vonnis te vragen als aan de daarvoor gestelde strenge voorwaarden is voldaan. Zij heeft dit nader uitgelegd en klaagster bericht dat als zij van mening is dat haar zaak aan deze voorwaarden voldoet, zij moet omschrijven waaruit dit blijkt. Niet is gebleken dat klaagster hierop heeft gereageerd. Het standpunt van klaagster dat zij er later achter is gekomen dat het mogelijk was om direct naar de Hoge Raad te gaan, heeft klaagster niet feitelijk onderbouwd. Het is de voorzitter uit de stukken ook niet gebleken dat klaagster een procedure bij de Hoge Raad is gestart of heeft kunnen starten. Verweerster heeft de tijd voor het telefoongesprek over het vonnis dan ook bij klaagster in rekening mogen brengen. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster niet is gebleken, is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond. De voorzitter verklaart klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond 4.8 Met klachtonderdeel d) verwijt klaagster verweerster dat deze bijna acht weken nodig heeft gehad om de inhoud van de brief aan de werkgever van klaagster op te stellen. Volgens klaagster had dit eerder gekund met de informatie die al vrij snel na en tijdens het intakegesprek is aangeleverd. Volgens klaagster heeft haar financiële en mentale/psychische situatie hierdoor meer schade opgelopen dan nodig was. 4.9 De voorzitter is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Hoewel de tijd tussen de eerste bespreking op 15 juli 2021 en de eerste conceptbrief relatief lang is, is geen sprake van een onredelijk lange tijd. Verweerster is in de tussentijd drie weken met vakantie geweest en na haar vakantie heeft zij op 26 augustus 2021 eerst nog gereageerd op de stukken die klaagster haar had toegestuurd en heeft zij extra stukken opgevraagd bij klaagster die nodig waren voor het opstellen van de conceptbrief. Uit het klachtdossier blijkt de voorzitter dat verweerster steeds voortvarend en adequaat heeft gereageerd op de e-mails van klaagster. Op 9 september 2021 heeft verweerster de eerste conceptbrief voor de werkgever naar klaagster gemaild. Gelet op deze gang van zaken en de stukken die klaagster naar verweerster heeft gemaild, heeft klaagster haar standpunt over de te lange tijd tussen de eerste bespreking en de eerste conceptbrief onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het is de voorzitter ook niet gebleken hoe klaagster in haar belangen zou kunnen zijn geschaad door het tijdsverloop. Klaagster heeft de in dit kader gestelde schade aan haar financiële en mentale situatie ook niet onderbouwd. Klachtonderdeel d) is daarom kennelijk ongegrond. De voorzitter verklaart klachtonderdeel e) kennelijk ongegrond 4.10 Met klachtonderdeel e) verwijt klaagster verweerster dat zij haar niet bij het eerste gesprek maar pas een paar dagen voor haar vakantie heeft geïnformeerd dat zij op vakantie ging. Hierdoor had verweerster geen tijd om de zaak van klaagster snel op te pakken wat voor klaagster wel van belang was. Klaagster voelt zich hierdoor erg misleid. 4.11 De voorzitter is van oordeel dat verweerster ook hierover geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Weliswaar heeft verweerster klaagster niet tijdens het intakegesprek op 15 juli 2021 geïnformeerd over haar vakantie in augustus, maar zij heeft dit wel op een later moment, nog voorafgaand aan haar vakantie, gedaan. Niet is gebleken in welk belang klaagster is geschaad doordat zij niet eerder op de hoogte was van de aanstaande vakantie van verweerster. Daarbij betrekt de voorzitter dat verweerster voorafgaand aan haar vakantie nog een inhoudelijke reactie heeft gegeven op de vragen van klaagster over de beroepsmogelijkheden tegen het vonnis, op 30 juli 2021 telefonisch contact met klaagster heeft opgenomen en meteen na haar vakantie het arbeidsrechtelijke geschil van klaagster heeft opgepakt. Van misleiding van klaagster door verweerster is de voorzitter niet gebleken. Klachtonderdeel e) is dan ook kennelijk ongegrond. De voorzitter verklaart klachtonderdeel f) kennelijk ongegrond 4.12 Met klachtonderdeel f) verwijt klaagster verweerster dat zij niet met concrete oplossingen dan wel resultaten is gekomen. Hierdoor kan klaagster zich niet vinden in de door verweerster opgestelde facturen. Er is een factuur opgesteld van € 3.000,- voor het opstellen van een conceptbrief waarvan de inhoud volgens klaagster zeer summier is. Volgens klaagster is sprake van openlijke fraude en verrijking. 4.13 De voorzitter stelt voorop dat verweerster als advocaat ten opzichte van klaagster een inspanningsverplichting heeft, maar geen resultaatsverplichting. Verder stelt de voorzitter voorop dat de tuchtrechter geen declaratiegeschillen beoordeelt, maar wel waakt tegen excessief declareren. Of een declaratie als excessief moet worden aangemerkt hangt af van de omstandigheden van het geval. 4.14 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat van excessief declareren door verweerster geen sprake is. Verweerster heeft in opdracht van klaagster werkzaamheden verricht voor een uurtarief dat in de opdrachtbevestiging is vermeld. De werkzaamheden hebben onder meer bestaan uit het versturen van diverse e-mails, het voeren van (telefonisch) overleg met klaagster en het opstellen en aanpassen van de conceptbrief. Uit de stukken, waaronder een door klaagster overgelegde dagvaarding, blijkt dat klaagster een bedrag van € 2.142,91 aan declaraties onbetaald heeft gelaten. Uit de betreffende declaraties van 10 september 2021, 13 oktober 2021 en 16 juni 2022 blijkt dat dit bedrag niet alleen voor het opstellen van de conceptbrief is, maar ook voor de andere door verweerster verrichte werkzaamheden. De totale tijd van 90 minuten die verweerster aan het opstellen en aanpassen van de conceptbrief heeft besteed, is niet onredelijk veel. Dat de conceptbrief uiteindelijk niet naar de werkgever van klaagster is verstuurd, is niet aan verweerster te wijten. Uit de e-mailcorrespondentie blijkt immers dat klaagster niet meer heeft gereageerd op de aangepaste conceptbrief die verweerder op 8 oktober 2021 naar klaagster heeft gemaild. De ernstige beschuldigingen die klaagster in het kader van de declaraties heeft geuit, zijn ongefundeerd en misplaatst. Ook stelt de voorzitter vast dat verweerster steeds heeft geprobeerd met klaagster in gesprek te komen over het onbetaald laten van de facturen en heeft geprobeerd hiervoor een oplossing te vinden. Klaagster heeft ook hierop niet gereageerd. Omdat van excessief declareren geen sprake is en ook niet is gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is klachtonderdeel f) kennelijk ongegrond. De voorzitter verklaart klachtonderdeel g) kennelijk ongegrond 4.15 Met klachtonderdeel g) verwijt klaagster verweerster dat zij heeft geprobeerd bewust schade bij klaagster aan te richten door te dreigen met het inzetten van een incassobureau vanwege de openstaande facturen. 4.16 De voorzitter is op grond van het klachtdossier van oordeel dat van een poging van verweerster om klaagster bewust te schaden geen sprake is. In de opdrachtbevestiging heeft verweerster de financiële afspraken met klaagster vermeld waarin zij haar uurtarief heeft genoemd. Klaagster is gehouden om verweerster voor de door haar in opdracht van klaagster verrichte werkzaamheden te betalen. Zoals hiervoor over klachtonderdeel f) is geoordeeld, heeft verweerster niet excessief voor haar werkzaamheden gedeclareerd. Het mag zo zijn dat klaagster niet tevreden is over de wijze waarop verweerster de werkzaamheden heeft verricht, maar dat betekent niet dat klaagster geen verplichting meer heeft om de declaraties van verweerster te betalen. Uit de stukken blijkt dat verweerster heeft aangeboden om over de betaling van de declaraties in overleg met klaagster afspraken te maken en ook heeft voorgesteld de weg van het aanvragen van een toevoeging te bewandelen, maar daar is klaagster niet op ingegaan. Het stond verweerster dan ook vrij om voor de betaling van haar declaraties een deurwaarder in te schakelen. Omdat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is, is klachtonderdeel g) kennelijk ongegrond.
BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.