Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:45

Zaaknummer

220029

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging beslissing Raad van Discipline. Klacht tegen verweerster gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel. Net als de Raad is het hof is van oordeel dat ten tijde van de toezending van de brief met producties door verweerster aan de rechtbank de feitelijke behandeling van de zaak was gesloten. Dit volgt uit het proces-verbaal van de zitting, waarin de behandeling van de zaak weliswaar werd aangehouden, maar enkel om partijen nog in de gelegenheid te stellen om tot een schikking te komen. Het was verweerster daarom niet toegestaan om zonder toestemming van klager haar brief met producties naar de rechtbank te sturen. Verweerster heeft hiermee gehandeld in strijd met art. 46 Adv. wet.

Uitspraak

Beslissing van 27 maart 2023 

in de zaak 220029 

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager     1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1     Het hof verwijst naar de beslissing van 10 januari 2022 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 20-922/AL/GLD). In deze beslissing is de klacht van klager door de raad gegrond verklaard. Aan verweerster is geen maatregel opgelegd. Wel is verweerster veroordeeld in de betaling van het griffierecht. 

1.2    Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRARL:2022:2 op tuchtrecht.nl gepubliceerd. 

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het beroepschrift van verweerster is op 26 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof. 

2.2    Verder bevat het dossier van het hof: -    de stukken van de raad;  -    het verweerschrift van klaagster van 6 april 2022 met producties.    2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 30 januari 2023. Daar zijn verschenen verweerster en haar kantoorgenoot en voor klager zijn gemachtigde, mr. A. Kouwenaar-de Coninck. Partijen hebben hun standpunten toegelicht. Mr. Kouwenaar-de Coninck heeft dit gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die onderdeel uitmaken van het dossier van het hof. 

3    FEITEN

3.1. Het hof stelt de volgende feiten vast. 

3.2    De klacht betreft het optreden van verweerster als advocaat van de wederpartij van klager in een kort geding procedure. Op 10 juli 2020 heeft de behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Van deze zitting is een proces-verbaal  gemaakt. Aan het slot van het proces-verbaal is het volgende opgenomen: "Op verzoek van partijen wordt de zaak aangehouden tot woensdag 1 juli 2020, 12.00 uur. ....[Klager] c.s. dient uiterlijk op deze datum aan de voorzieningenrechter te berichten of hij vonnis wenst of dat de zaak kan worden doorgehaald (...). Indien de voorzieningenrechter op 1 juli 2020 om 12.00 uur geen bericht heeft ontvangen, dan zal de zaak worden doorgehaald." 3.3    Bij brief van 23 juni 2020 aan de rechtbank heeft de gemachtigde van klager om vonnis gevraagd. 3.4    Bij brief van 24 juni 2020 aan de rechtbank, hierna: de brief in kwestie, heeft verweerster vervolgens een tweetal nieuwe producties toegezonden en een omschrijving gegeven van hetgeen er volgens verweerster na afloop van de zitting van 10 juni 2020 is voorgevallen. Voor de indiening van dit stuk heeft verweerster geen toestemming van de wederpartij gevraagd. 3.5     Bij e-mail van 25 juni 2020 aan verweerster heeft de gemachtigde van klager verweerster gesommeerd om haar brief met producties van 24 juni 2020 in te trekken. Aan deze sommatie heeft verweerster geen gehoor gegeven. 3.6     Bij e-mail van 26 juni 2020 heeft de griffie van de rechtbank de brief van verweerster van  24 juli 2020 aan verweerster teruggezonden, althans geweigerd, met de volgende toelichting: "Naar aanleiding van uw onderstaande mail met in de bijlage een brief met producties bericht ik u namens de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de mededeling in uw brief dat u vonnis wenst. Voor het overige retourneer ik hierbij uw brief en de producties. Op de inhoud daarvan kan geen acht worden geslagen, nu de voorzieningenrechter de behandeling van de zaak ter zitting heeft gesloten. (...). Op basis van de stukken is niet gebleken dat verweerster heeft gereageerd op dit bericht van de griffie.  3.7     Vervolgens is vonnis gewezen. In het kortgedingvonnis van 15 juli 2020 is in alinea 1.2 het volgende opgenomen: "Partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling afspraken gemaakt om te komen tot een passende oplossing van hun geschil. Deze afspraken zijn vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Nadien zijn partijen in de gelegenheid gesteld uitvoering te geven aan deze afspraken. Zij zijn daarin kennelijk niet geslaagd. Bij faxbericht van 24 juni 2020 is namens ...... [klager] verzocht om vonnis te wijzen. Ook namens ..... [de cliënten van verweerster] is nadien om vonnis verzocht. Vervolgens is vonnis bepaald." 3.8  Omdat het debat zich richt op (de toelichting bij) regel 21 van de gedragsregels, heeft verweerster daarover vragen gesteld aan de Nederlandse Orde van Advocaten te Den Haag. Bij e-mail van 21 mei 2021 heeft Orde aan verweerster laten weten dat de toelichting op de (in 2018 gewijzigde) gedragsregel 21 inmiddels ook is gewijzigd, waarbij ook het verzoek van verweerster hierin is meegenomen. Oorspronkelijk stond er in de toelichting: "Het derde lid geeft aan dat het de advocaat niet is geoorloofd, zonder toestemming van de wederpartij, zich tot de rechter te wenden nadat de uitspraak is gevraagd." Het woord gevraagd is gewijzigd in bepaald, zodat er nu staat: "Het derde lid geeft aan dat het de advocaat niet is geoorloofd, zonder toestemming van de wederpartij, zich tot de rechter te wenden nadat de uitspraak is bepaald."

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door, nadat door klager om vonnis was gevraagd, een  (uitgebreide) omschrijving van wat er volgens haar na de zitting was gebeurd ter kennis van de voorzieningenrechter te brengen en daarbij tevens twee nieuwe producties te voegen. 

4.2    Ter toelichting heeft klager het volgende naar voren gebracht. 

4.3    In de toelichting bij gedragsregel 21 lid 3 stond toentertijd dat het een advocaat in een lopende zaak niet geoorloofd is om zonder toestemming van de andere advocaat zich tot de rechter te wenden nadat vonnis is gevraagd. Verweerster heeft deze gedragsregel klip en klaar overtreden. Klager had op 23 juli 2020 immers om vonnis gevraagd en prompt daarop heeft verweerster het inhoudelijke stuk met producties aan de rechter toegezonden met verzoek deze in de procedure te betrekken. 4.4    De achtergrond van de gedragsregel is dat partijen, nadat een zaak in staat van wijzen is, niet meer op de inhoud van de zaak mogen ingaan en niet op het gevoerde debat mogen terugkomen. De ratio van deze regel ziet op een deugdelijk procesverloop. Door de brief in kwestie na sluiting van de behandeling in te brengen, heeft verweerster willens en wetens de gerechtelijke procedure gefrustreerd en dat is in strijd met (de ratio van) de gedragsregel. 4.5    Het namens klager ingediende verweer zal hierna, voor zover nodig, worden aangehaald.

5    BEOORDELING

5.1 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu verweerster in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die hiertoe zouden nopen. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. In aanvulling hierop merkt het hof op dat verweerster in het hoger beroep de omstandigheden heeft geschetst die hebben geleid tot de beslissing om de betreffende stukken alsnog naar de voorzieningenrechter te zenden. Dit maakt de beoordeling evenwel niet anders. Het hof is van oordeel dat ten tijde van de toezending van de brief met producties door verweerster aan de rechtbank de feitelijke behandeling van de zaak was gesloten. Dit volgt uit het proces-verbaal van de zitting van 10 juli 2020, waarin de behandeling van de zaak weliswaar werd aangehouden, maar enkel om partijen nog in de gelegenheid te stellen om tot een schikking te komen. Het was verweerster daarom niet toegestaan om zonder toestemming van klager haar brief met producties naar de rechtbank te sturen. Door dat toch te doen heeft verweerster geprobeerd om het debat voort te zetten terwijl daarvoor geen ruimte meer was. Verweerster heeft hiermee in strijd met artikel 46 van de Advocatenwet gehandeld. Het hoger beroep slaagt niet.  

Proceskosten

5.2. Door de gemachtigde van klager is verzocht om verweerder te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand van klager. Op grond van de artikelen 48ac en 57 lid 2 van de Advocatenwet kan het hof van discipline de advocaat in de kosten van de procedure veroordelen als in beroep de klacht gegrond wordt verklaard en aan de advocaat een maatregel wordt opgelegd. Nu het hof de beslissing van de raad bekrachtigt, waarin de klacht van klager gegrond is verklaard zonder oplegging van een maatregel, is niet voldaan aan de wettelijke voorwaarde om tot een  kostenveroordeling te komen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.  

6     BESLISSING 

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van 10 januari 2022 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 20-922/AL/GLD.

Deze beslissing is gewezen door  mr. J.D. Streefkerk, voorzitter,  mrs. E.C. Gelok en J.C.A.T. Frima, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2023.  

De beslissing is verzonden op 27 maart 2023.