Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:125

Zaaknummer

22-737/AL/NN

Inhoudsindicatie

Verweerder had naar het oordeel van de raad duidelijker moeten zijn in zijn communicatie met klager. Alhoewel verweerder, niet zoals eerder bij klager, in deze nieuwe zaak geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd en geen toevoeging heeft aangevraagd of overgenomen, mocht klager naar het oordeel van de raad uit de inhoud van de e-mail van verweerder van 20 december 2019 begrijpen dat verweerder zijn belangen wilde behartigen. Klager ging daar ook vanuit volgens zijn e-mail van 25 december 2019 aan verweerder. Dat verweerder vanaf het begincontact aan klager heeft laten weten dat hij eerst nog nadere informatie nodig had, dan een tweede gesprek wilde hebben en pas daarna zou beslissen of hij de zaak zou doen, is door klager betwist. Doordat verweerder heeft nagelaten om de volgens hem met klager daarover gemaakte afspraken schriftelijk aan klager te bevestigen (regel 16), kan de raad niet vaststellen of hetgeen verweerder - tegenover de betwisting door klager - naar voren brengt, juist is. De raad ziet in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om een maatregel op te leggen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 mei 2023 in de zaak 22-737/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:

klager over   verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief van 27 december 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 14 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2021 KNN171/1667279 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 14 april 2023. Daarbij was verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klager van 24 maart 2023.

2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Verweerder heeft klager langer geleden bijgestaan in een zaak/zaken. 2.2 In 2018 en 2019 heeft klager verschillende aangiftes gedaan van mishandeling, belediging en bedreiging. Het OM heeft besloten om niet tot vervolging over te gaan van de verdachte. Daarom is klager een beklagprocedure ex artikel 12  Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof gestart. Op 3 juli 2019 is aan klager op verzoek van mr. F, de toenmalige advocaat van klager, een toevoeging verstrekt voor deze procedure. 2.3 In december 2019 heeft klager (opnieuw) contact met verweerder gezocht wegens onvrede over de werkzaamheden van mr. F. 2.4 In zijn e-mail van 20 december 2019 heeft verweerder aan klager geschreven:

Een paar weken geleden heb ik u gesproken op ons kantoor in [G] betreffende klachten van niet vervolging. U hebt al een aantal advocaten gehad en de laatste advocaat was mevrouw [F] d.d. 5 december 2019. Mevrouw [F] geeft aan dat u niet tevreden bent over haar zodat zij zich onttrekt aan uw zaak. Ik kan als opvolgend advocaat bij mevrouw [F] het dossier opvragen.

Aan u het verzoek aan te geven of u hiermee akkoord kunt gaan. (…)

2.5 In zijn e-mail van 25 december 2019 heeft klager daarop als volgt gereageerd:

(…) Ik ben accord hiermee dat u bent als opvolgende advocaat voor mijn zaken belang behartigen, en vriendelijk verzoek ik u om het dossier van mevrouw [mr. F] opvragen. (…)

2.6 Eind januari 2020 heeft verweerder van klager informatie gekregen. De in februari en maart 2020 geplande besprekingen zijn door verschillende omstandigheden, waaronder ziekte van klager en verweerder en beperkingen door de coronamaatregelen, niet doorgegaan. 2.7 Op 23 april 2020 heeft het gerechtshof uitspraak in de beklagzaken van klager gedaan en deze uitspraken aan klager gestuurd. Al zijn klachten zijn kennelijk ongegrond verklaard. 2.8 In zijn e-mail van 4 mei 2020 heeft verweerder aan klager geschreven:

U heeft uitspraken van het Gerechtshof ontvangen inzake een drietal klachten over niet vervolging van een verdachte. (…)

Het gerechtshof heeft al uw klachten afgewezen. Beroep is niet mogelijk tegen de uitspraken van het Gerechtshof. U heeft geen rechtsmiddelen meer tegen de verstrekte sepots.

De 4e klacht gaat over het niet instellen van hoger beroep door de Officier van Justitie tegen het vonnis van 22 okt 2018. Hierover zal ik u nog informeren.

2.9 Op 13 mei 2020 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij zijn kantoor. Verweerder heeft de klacht doorgestuurd naar de klachtenfunctionaris. 2.10 Per e-mail van 18 augustus 2020 aan klager heeft de klachtenfunctionaris de klacht gegrond verklaard voor zover door klager is geklaagd dat verweerder niet duidelijk genoeg heeft gecommuniceerd dat hij de zaak van klager niet in behandeling zou nemen.

3 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) niet voor klager op te treden en zich als zijn advocaat in de procedure te stellen; b) geen toevoeging voor klager aan te vragen of de verleende toevoeging van zijn voorgaande advocaat over te nemen.

4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd. 4.2 In december 2019 heeft hij klager uitgenodigd op kantoor. Toen bleek dat klager al een artikel 12-beklagprocedure was gestart met behulp van zijn toenmalige advocaat mr. F. Hij heeft toen niet van klager begrepen wat er precies speelde en kon ook niet begrijpen wat die advocaat in die beklagprocedure volgens klager verkeerd zou hebben gedaan. Klager herhaalde tijdens die bespreking steeds dezelfde punten en dacht dat zijn zaken kansrijk waren. Aan dat betoog van klager was geen touw vast te knopen, zo lichtte verweerder toe ter zitting. In zijn optiek had mr. F het beklag van klager al duidelijk toegelicht en onderbouwd en zag verweerder niet in wat hij daar nog aan kon toevoegen voor klager. Dit heeft hij klager zo ook tijdens de eerste bespreking laten weten. Het contact met klager was moeilijk, net als toen hij een aantal jaren geleden klager juridisch bijstond. Volgens verweerder was bij klager sprake van een beperkte beheersing van de Nederlandse taal en daarnaast was klager nogal breedsprakig. 4.3 Omdat de beklagprocedure al liep, heeft verweerder zich niet als advocaat voor klager bij het gerechtshof gesteld. Omdat hij geen werkzaamheden voor klager heeft gedaan en niet zou doen, heeft hij ook geen toevoeging voor klager aangevraagd of hoeven overnemen van mr. F..

5 BEOORDELING

toetsingsmaatstaf

5.1 Het is vaste rechtspraak van het Hof van Discipline dat een advocaat zich dient te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en zich te allen tijde dient te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 van de Advocatenwet omschreven normen. Uitgangspunt is dat een advocaat moet handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 30 augustus 2019, ECLl:NL:TAHVD:2019:125 en Hof van Discipline 28 september 2020, ECLl:NL:TAHVD:2020:200). 5.2 De gedragsregels, waaronder gedragsregel 16, beogen invulling te geven aan de eisen die mogen worden gesteld aan een goede taakuitoefening door een behoorlijk advocaat. De tuchtrechter toetst aan de norm van artikel 46 van de Advocatenwet en niet aan de gedragsregels, waarbij de gedragsregels overigens zo nodig wel van betekenis kunnen zijn bij bedoelde toets. 5.3 In de relatie met een cliënt is onder meer gedragsregel 16 geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand daarover moet de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico op dat punt op hem te rusten.

Mocht klager begrijpen dat verweerder in de lopende beklagzaken als opvolgend advocaat ging opgetreden?

5.4 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad het volgende gebleken. Klager heeft zich in december 2019 (opnieuw) tot verweerder gewend. Na een eerste bespreking op kantoor heeft verweerder aan klager op 20 december 2019 gemaild dat mr. F zich onttrekt aan de zaak en dat hij, na akkoord van klager, als opvolgend advocaat bij mr. F het dossier kan opvragen. Met dat voorstel heeft klager met zijn e-mail van 25 december 2019 ingestemd. 5.5 Tijdens de zitting van de raad heeft verweerder bevestigd dat hij laatstgenoemde e-mail van klager heeft ontvangen, maar dat die e-mail voor hem nog niet betekende dat hij als opvolgend advocaat voor klager in de lopende beklagzaak ook aan de slag ging. Als dat het geval was geweest, aldus verweerder, dan had hij eerst aan klager de opdracht bevestigd en een toevoeging aangevraagd of die van mr. F overgenomen. Dat is in dit geval niet gebeurd. Volgens verweerder had klager, die als oud-cliënt bekend was met zijn werkwijze, kunnen begrijpen dat hij de beklagzaak op dat moment (nog) niet voor hem ging doen. Nadat klager eind januari 2020 met stukken bij hem is langsgekomen, was dat voor verweerder aanleiding om klager opnieuw op kantoor uit te nodigen om die informatie goed te bespreken. Pas daarna zou hij beslissen of hij de zaak zou doen. De in februari en maart 2020 geplande afspraken zijn door omstandigheden niet doorgegaan. Daarna was zijn bemoeienis ook niet meer nodig omdat het gerechtshof in april 2020 onverwacht voor klager teleurstellende uitspraken in de beklagzaken heeft gedaan, aldus verweerder. 5.6 Naar het oordeel van de raad had verweerder duidelijker moeten zijn in zijn communicatie met klager. Alhoewel verweerder in dit geval geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd en geen toevoeging heeft aangevraagd of overgenomen, mocht klager naar het oordeel van de raad uit de inhoud van de e-mail van verweerder van 20 december 2019 begrijpen dat verweerder zijn belangen wilde behartigen. Klager ging daar ook vanuit volgens zijn e-mail van 25 december 2019 aan verweerder. Dat verweerder vanaf het begincontact aan klager heeft laten weten dat hij eerst nog nadere informatie nodig had, dan een tweede gesprek wilde hebben en pas daarna zou beslissen of hij de zaak zou doen, is door klager betwist. Doordat verweerder heeft nagelaten om de volgens hem met klager daarover gemaakte afspraken schriftelijk aan klager te bevestigen, kan de raad niet vaststellen of hetgeen verweerder - tegenover de betwisting door klager - naar voren brengt, juist is. 5.7 Verweerder heeft aldus naar het oordeel van de raad over deze voor klager belangrijke kwestie onvoldoende duidelijk met hem gecommuniceerd. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verweerder op dit punt voldoende regie heeft gevoerd. Dat is niet zoals van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond. Voor zover klager de in de klachtbrief genoemde schade op verweerder wil verhalen, staan daar andere wegen voor open dan de tuchtrechtelijke. 5.8 Tuchtrechtelijk kan verweerder in de hiervoor geschetste omstandigheden niet worden verweten dat hij geen toevoeging voor klager heeft aangevraagd of van een andere advocaat heeft overgenomen. Verweerder ging er immers vanuit dat hij nog niet voor klager als advocaat optrad. Dat betekent dat klachtonderdeel b) ongegrond wordt verklaard.

6 MAATREGEL De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. Voor oplegging van een maatregel (waarvoor in beginsel een waarschuwing in aanmerking zou komen) ziet de raad geen aanleiding om de navolgende redenen. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij achteraf bezien beter had moeten communiceren met klager door mondeling èn schriftelijk aan klager te bevestigen of hij de zaak wilde doen, niet wilde doen of onder bepaalde voorwaarden wilde doen, vooral ook omdat hij wist dat klager de Nederlandse taal niet goed machtig was. Naar het oordeel van de raad is sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De in februari en maart 2020 geplande besprekingen zijn door overmacht niet doorgegaan waarna klager en verweerder zijn ingehaald door de tijd doordat het gerechtshof al in april 2020 uitspraak deed. De raad weegt daarbij mee dat klager van zijn kant niets heeft ondernomen terwijl hij geen opdrachtbevestiging had ontvangen en wel de aankondiging dat uitspraak gedaan zou worden op de stukken. Dit laatste heeft klager onweersproken gelaten. Nu verweerder bovendien geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft, zal  de raad aan hem geen maatregel opleggen.

7 GRIFFIERECHT Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a) gegrond; - verklaart klachtonderdeel b) ongegrond; - bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.

Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. S.M. Bosch-Koopmans, N.A. Heidanus, H.Q.N. Renon, H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.

griffier                                                                                                             voorzitter   Verzonden d.d. 22 mei 2023