Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-05-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2023:66
Zaaknummer
22-984/DB/OB
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij in familiezaak deels gegrond. Verweerster heeft de grenzen van de haar toekomende vrijheid overschreden vanwege het overleggen van de verklaringen van de psycholoog. In deze verklaringen laat de psycholoog zich fors negatief uit over klaagster. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij de verklaringen wilde overleggen om inzichtelijk te maken dat zijdens haar cliënt sprake was geweest van een hulpverleningstraject. Dat doel had verweerster echter ook op een andere wijze kunnen bereiken. Door de producties in deze vorm in het geding te brengen en daar in haar verweerschrift nadrukkelijk en onvoorwaardelijk naar te verwijzen, heeft verweerster zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten en met name ook niet gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klaagster en verweersters cliënt. In appel heeft verweerster bij het beroepschrift het volledige procesdossier uit de eerste aanleg, waaronder de als productie bij het verweerschrift ingediende verklaringen van de psycholoog, overgelegd, terwijl zij op dat moment op de hoogte was van de inhoud van de beslissing van het Medisch Tuchtcollege d.d. 10 februari 2020, van het bezwaar van (de advocaat van) klaagster tegen het overleggen van de verklaringen van de psycholoog en van de beslissing van de rechtbank om deze verklaringen buiten beschouwing te laten. Onder die omstandigheden stond het verweerster niet vrij om het volledige procesdossier uit eerste aanleg te overleggen, zonder de bewuste verklaringen in te trekken, te nuanceren of toe te lichten. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 22 mei 2023
in de zaak 22-984/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 1 april 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 16 december 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|22|049K van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 april 2023. Verschenen zijn klaagster en verweerster.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, bestaande uit de als 1 tot en met 8 op de inventarislijst aangeduide stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagsters ex-echtgenoot is onder behandeling geweest bij een psycholoog, mevrouw VG, die op 8 januari 2018 een verklaring heeft opgesteld ten behoeve van een door de Raad voor de Kinderbescherming op te stellen rapport. Klaagster heeft over de inhoud van die verklaring een klacht ingediend bij het Medisch Tuchtcollege, dat de klacht bij beslissing d.d. 10 februari 2020 gegrond heeft verklaard en aan mevrouw VG een berisping heeft opgelegd. Het Medisch Tuchtcollege oordeelde onder meer:
“Naar het oordeel van het college is het gewraakte verslag vrijwel geheel in strijd met de hierboven genoemde KNMG-richtlijn alsmede de professionele opvattingen van het NIP.(…)
Daarbij komt dat het door verweerster opgestelde verslag waardeoordelen over haar cliënt bevat (…sterk, eerlijk en betrouwbaar..) die niet een behandeldoel dienen en niet zijn onderbouwd. Dat het verslag voorts de zinsnede bevat “…de laatste vier jaar om het manipulatieve gedrag van zijn inmiddels ex-vrouw”, is naar het oordeel van het college niet professioneel en bovendien onzorgvuldig.”
2.3 Op 23 december 2020 heeft klaagster bij de rechtbank een verzoek ingediend strekkende tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over de dochter van klaagster en haar ex-echtgenoot. In de randnummers 44 en 45 van het verzoekschrift heeft klaagsters advocaat het volgende gesteld:
“(44) De man is na de echtscheiding langdurig bijgestaan door een psycholoog in Veghel. Die psycholoog heeft op verzoek van de man een verklaring over de vrouw opgesteld richting de Raad voor de Kinderbescherming, waarin zij de vrouw “manipulatief” noemt en de man “sterk, eerlijk en betrouwbaar”. Dit, terwijl ze de vrouw nimmer heeft gesproken, laat staan onderzocht en de genoemde kwalificaties van de man bovendien niet objectief meetbaar zijn.
Die verklaring van de psycholoog van de man maakt onderdeel uit van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 5 april 2018, dit onderzoek wordt hierna besproken onder punt 48.
Na een klacht van de vrouw bij het Medisch Tuchtcollege heeft de betreffende psycholoog bij beslissing van 10 februari 2020 van het College een berisping gekregen voor het opstellen van die verklaring; de psycholoog had die niet mogen opstellen, omdat die “vrijwel geheel in strijd is met de KNMG-richtlijn, met de Wet BIG en professionele opvattingen van het NIP”.
De psycholoog wordt onzorgvuldig en niet-professioneel handelen verweten en het onvoldoende blijk geven van het vermogen te reflecteren op het eigen handelen.
(45) Het vervelende is dat die betreffende verklaring van de psycholoog van de man meermaals door de man is opgeworpen en dat de vrouw zich daartegen niet kon verweren; een verklaring van een psycholoog wordt al snel voor waar aangenomen. Dat heeft er soms aan bijgedragen dat er een vertekend beeld over de vrouw ontstond. De vrouw merkte dat instanties pas na diverse gesprekken concludeerden dat er sprake was van een omgekeerde situatie.”
2.4 Verweerster is klaagsters ex-echtgenoot vanaf 21 februari 2021 gaan bijstaan. Op 3 maart 2021 heeft verweerster een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. Aan het verweerschrift was als productie een verklaring van de psycholoog van klaagsters ex-echtgenoot d.d. 8 januari 2018 gehecht, onder meer luidend als volgt:
“(…) Vanaf 2012 komt meneer bij ons in de praktijk voor therapie. Ging het in het begin om, om te leren gaan met pijn (in zijn knie) na een ongeval, wat uiteindelijk heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid, de laatste vier jaren gaat het om het manipulatieve gedrag van zijn inmiddels ex-vrouw. Het betreft deze ex-vrouw dat ik reden zie om ook vanuit mijn professionele blik verslag te moeten doen van meneer in de hoedanigheid als vader. Natuurlijk vanuit wat ik heb waarnemen. (…)
Zijn ex is juriste en weet blijkbaar telkens de grens op te zoeken om dingen voor elkaar te krijgen zoals zij het wil. Alles wordt bepaald door haar, de omgang, de doop, de verjaardagen, de kleding, school etc. Zij is hier erg ver in gegaan met dreigementen op lichamelijk en geestelijk vlak, ook naar de ouders van meneer toe. Meneer geeft echter niet op, hij blijft strijden voor zijn kleine meid. (…)”
2.5 Aan het verweerschrift was tevens als productie een andere – ongedateerde - verklaring van de psycholoog gehecht, onder meer luidend als volgt:
“(…) Zij heeft ervoor gezorgd dat het contact met zijn ouders is verbroken (onlangs hersteld), hij al zijn vrienden is kwijtgeraakt, nu zijn dochtertje dreigt te verliezen omdat ze het contact onmogelijk maakt, en hem nu ook ten aanzien van mij (heb tweemaal brieven ontvangen per mail waarin meneer wordt zwart gemaakt), de advocaat en de rechter hem in een slecht daglicht wil neerzetten als een psychisch gestoord iemand en slechte vader. Wij hebben te maken met een gevaarlijke vrouw die een meester is in manipuleren, mensen om de tuin leiden, hoogst waarschijnlijk omdat ze haar eigen pijn en verdriet niet kan verdragen. Mijn zorg omtrent haar moederschap heb ik uitgesproken bij Veilig Thuis. Psychologisch en psychiatrisch onderzoek zou wellicht nog meer haar gedrag kunnen verklaren. Maar liever wijst mevrouw naar anderen de vinger. (…)
2.6 Bij brief d.d. 4 maart 2021 heeft klaagsters advocaat bezwaar gemaakt tegen het overleggen van de verklaring van de psycholoog van klaagsters ex-echtgenoot d.d. 8 januari 2018 en de beslissing van het Medisch Tuchtcollege d.d. 10 februari 2020 in het geding gebracht.
2.7 Ter zitting van 5 maart 2021 heeft de rechtbank partijen voorgehouden dat bij de beoordeling van het verzoek de hierboven genoemde verklaringen van de psycholoog buiten beschouwing zouden worden gelaten. Verweerster heeft daarin berust.
2.8 Bij beschikking d.d. 2 april 2021 heeft de rechtbank klaagsters verzoek toegewezen, het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat het gezag wordt uitgeoefend door klaagster.
2.9 Op 2 juli 2021 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Bij het beroepschrift heeft verweerster het volledige procesdossier uit de eerste aanleg, waaronder de als productie bij het verweerschrift ingediende verklaringen van de psycholoog van klaagsters ex-echtgenoot, overgelegd.
2.10 Klaagsters advocaat heeft een verweerschrift ingediend en daarin opnieuw bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van de verklaringen van de psycholoog.
2.11 Klaagsters ex-echtgenoot heeft het hoger beroep ingetrokken.
2.12 Op 1 april 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
1. Verweerster heeft in de procedure betreffende het gezag over de dochter als productie twee verklaringen - waarvan een ongedateerde verklaring en een verklaring gedateerd 8 januari 2018 – van een psycholoog van klaagsters ex-echtgenoot overgelegd, terwijl zij wist dat het voor wat betreft de verklaring d.d. 8 januari 2018 om een klachtwaardige verklaring ging;
2. Verweerster heeft de bewuste verklaringen ondanks de bezwaren van klaagsters advocaat en de rechtbank niet ingetrokken;
3. Verweerster heeft in hoger beroep het volledige procesdossier overgelegd, zonder de bewuste verklaringen in te trekken, te nuanceren of toe te lichten;
4. Verweerster heeft de verklaringen ingediend met het enkele doel om klaagsters persoon te schaden.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Toetsingskader
De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 De raad overweegt voorts dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name de belangen van de kinderen. In dat verband mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures. Dit is bij uitstek het geval als de strijdende partijen gezamenlijk met het ouderlijk gezag over een minderjarig kind zijn belast. Eerder dan in andere geschillen is het in dergelijke geschillen denkbaar dat een advocaat (nog) niet mag overgaan tot het entameren van een procedure voor zijn cliënt. Daarbij zal van geval tot geval moeten worden afgewogen het belang dat de cliënt van de advocaat heeft bij het voeren van een procedure, het belang van de wederpartij en dat van de betrokken minderjarige bij het voorkomen daarvan, het verloop van het geschil tot dan toe en de kans op succes van een procedure.
5.3 Klachtonderdelen 1 en 3 – overleggen verklaringen psycholoog in eerste aanleg en in hoger beroep
Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij bij gelegenheid van het opstellen van het verweerschrift niet op de hoogte was van de beslissing van het Medisch Tuchtcollege, zodat zij ook niet kon weten van de berisping en waarop deze precies zag. In de randnummers 44 en 45 van het verzoekschrift heeft de advocaat van klaagster echter uitdrukkelijk melding gemaakt van de beslissing van het Medisch Tuchtcollege en ook enkele in de verklaring van de psycholoog gebezigde kwalificaties van klaagster geciteerd. Verweerster wist dan wel behoorde dan ook te weten dat de psycholoog van haar cliënt tuchtrechtelijk was veroordeeld. Het stond verweerster dan ook niet vrij om, zonder voorafgaand nader onderzoek naar de vraag op welke verklaring van de psycholoog de tuchtrechtelijke veroordeling zag, verklaringen van die psycholoog in het geding te brengen.
5.4 Verweerster heeft naar het oordeel van de raad de grenzen van de haar toekomende vrijheid overschreden vanwege het (ongeclausuleerd) overleggen van de verklaringen van de psycholoog. In deze verklaringen laat de psycholoog zich fors negatief uit over klaagster. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij de verklaringen wilde overleggen om inzichtelijk te maken dat zijdens haar cliënt sprake was geweest van een hulpverleningstraject. Dat doel had verweerster echter ook op een andere wijze kunnen bereiken. Door de producties in deze vorm in het geding te brengen en daar in haar verweerschrift nadrukkelijk en onvoorwaardelijk naar te verwijzen, heeft verweerster zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten en met name ook niet gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klaagster en verweersters cliënt. Klachtonderdeel 1 is derhalve gegrond.
5.5 In het verlengde hiervan is de raad van oordeel dat ook het onder klachtonderdeel 3 geformuleerde tuchtrechtelijke verwijt terecht is. Bij het beroepschrift heeft verweerster het volledige procesdossier uit de eerste aanleg, waaronder de als productie bij het verweerschrift ingediende verklaringen van de psycholoog, overgelegd, terwijl zij op dat moment op de hoogte was van de inhoud van de beslissing van het Medisch Tuchtcollege d.d. 10 februari 2020, van het bezwaar van (de advocaat van) klaagster tegen het overleggen van de verklaringen van de psycholoog en van de beslissing van de rechtbank om deze verklaringen buiten beschouwing te laten. Onder die omstandigheden stond het verweerster niet vrij om het volledige procesdossier uit eerste aanleg te overleggen, zonder de bewuste verklaringen in te trekken, althans in ieder geval te nuanceren of toe te lichten.
5.6 Klachtonderdeel 2
Klaagster verwijt verweerster dat zij de verklaringen van de psycholoog ondanks klaagsters bezwaren in eerste aanleg niet heeft ingetrokken. Vast staat dat de rechtbank ter zitting van 5 maart 2021 aan partijen heeft voorgehouden dat bij de beoordeling van klaagsters verzoek de verklaringen van de psycholoog buiten beschouwing zouden worden gelaten en dat verweerster daarin heeft berust. Bij die stand van zaken kan verweerster naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat zij de verklaringen niet heeft ingetrokken. Voor partijen was immers duidelijk dat de rechtbank de verklaringen niet bij de beoordeling van klaagsters verzoek zou betrekken. Klachtonderdeel 2 is op grond van het voorgaande ongegrond.
5.7 Klachtonderdeel 4
Verweerster heeft het verwijt, dat zij de verklaringen van de psycholoog heeft ingediend met het enkele doel om klaagsters persoon te schaden, uitdrukkelijk weersproken. Verweerster heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt de rechtbank nadere informatie wilde verschaffen omtrent het hulpverleningstraject dat haar cliënt had gevolgd. Dat verweerster de verklaringen van de psycholoog heeft ingediend met het enkele doel om klaagsters persoon te schaden is naar het oordeel van de raad niet gebleken. Ook klachtonderdeel 4 is derhalve ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten en met name ook niet gewaakt voor onnodige polarisatie tussen klaagster en verweersters cliënt. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht deels gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster;
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 2 en 4 ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. H.C Struijk en A.A.T. van Ginderen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 22 mei 2023