Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-05-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2023:59
Zaaknummer
23-034/DB/OB/D
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Dekenbezwaar. Vast staat dat verweerder heeft ingestemd met de betaling van enorm hoge geldbedragen in contanten, zonder de herkomst van die gelden te toetsen. Verweerder heeft de schijn gewekt dat hij de gelden in zijn hoedanigheid van advocaat heeft ontvangen. Tussen het in ontvangst nemen van de gelden en verweerders praktijkuitoefening bestaat een voldoende verband. De verweten gedragingen zijn daarmee vatbaar voor tuchtrechtelijke toetsing. Verweerder heeft zich schuldig heeft gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en daarmee heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden. De depot-storting door de heer JdB op verweerders derdengeldenrekening is strijdig met het bepaalde in artikel 6.19 lid 3 Voda, terwijl de betaling op de derdengeldenrekening ook geen relatie had met de advocatuurlijke dienstverlening van verweerder, omdat hij voor geen van de bij het tussen de heer JdB en derden bestaande geschil betrokken partijen als advocaat optrad. Naar het oordeel van de raad was het gebruik van de derdengeldenrekening in de gegeven omstandigheden niet geoorloofd. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6.19 Voda. De andere twee onderdelen van het dekenbezwaar zijn ongegrond. De raad acht de maatregel van berisping passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 22 mei 2023
in de zaak 23-034/DB/OB/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 12 januari 2023 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een bezwaar met kenmerk nr. 48|22|154K ingediend over verweerder.
1.2 De griffier van de raad heeft verweerder en de deken opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 3 april 2023.
1.3 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 3 april 2023. Daarbij waren de deken en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met bijlagen en van het van verweerder op 21 maart 2023 ontvangen verweerschrift met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Derdengeldenrekening
Op verzoek van de deken heeft op 10 augustus 2017 in het kader van een onderzoek van de Unit FTA naar het gebruik van verweerders derdengeldenrekening in de jaren 2016 en 2017 een kantoorbezoek plaatsgevonden bij verweerder. De Unit FTA heeft de uitkomsten van het onderzoek vastgelegd in een rapport d.d. 10 oktober 2017. Bij e-mail d.d. 21 juni 2018 heeft de deken onder meer het volgende aan verweerder medegedeeld:
“In verband met het door de Unit FTA verrichte onderzoek van uw derdengeldenrekening vond er op dinsdag 8 mei 2018 een dekenaal gesprek plaats in het bureau van de orde. (…)
Wij bespraken zeer uitgebreid de door de Unit geconstateerde zaken m.b.t. de derdengeldenrekening/contante betalingen/lening aan cliënt(en).
Afgesproken is dat u geen geld meer leent aan cliënten en dat u geen contante betalingen meer zult aannemen. U deelde mee dat u sinds het onderzoek door de Unit FTA ook geen contante betalingen meer heeft aangenomen.
Hoewel de geconstateerde gedragingen daar op zich wel aanleiding toe geven, deel ik u mee dat ik thans geen dekenbezwaar tegen u zal indienen.
U dient dit echter te zien als een waarschuwing. Mocht binnen een periode van twee jaar na heden recidive worden geconstateerd, dan kunt u een dekenbezwaar tegemoet zien, waarbij ik mij dan vrij acht ook de onderhavige gedragingen alsnog aan de tuchtrechter voor te leggen.(…)”
2.2 Verweerder en mr. H zijn bestuurders van de Stichting Derdengelden Beheer X. Op 23 augustus 2022 heeft een kantoorbezoek aan mr. H plaatsgevonden. Bij gelegenheid van dit kantoorbezoek is geconstateerd dat op de derdengeldenrekening van verweerder een bedrag van € 35.000,-- was gestort, waarvan mr. H de herkomst niet kon duiden. De deken heeft mr. H geadviseerd om bij verweerder te informeren naar de herkomst van de betaling en zo nodig de betaling terug te draaien. De betaling vanaf de derdengeldenrekening is gestorneerd.
2.3 De deken heeft verweerder gevraagd om gemotiveerd aan te geven waarom het gebruik van de derdengeldenrekening in de gegeven omstandigheden geoorloofd zou zijn. Verweerder heeft bij e-mail van 26 september 2022 gereageerd, waarna op 20 oktober 2022 een bespreking heeft plaatsgevonden, waarbij de deken, mr. V, adjunct-secretaris van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant, en verweerder aanwezig waren. Na dit gesprek heeft verweerder nog een aanvullende toelichting gegeven bij e-mail van 22 november 2022. Verweerder heeft toegelicht dat de heer JdB het bedrag van € 35.000,00 in depot op verweerders derdengeldenrekening had gestort in verband met een tussen de heer JdB en derden bestaand geschil. De heer JdB is een neef van de heer NdB, die cliënt is van verweerder. Verweerder heeft over het tussen de heer JdB en derden bestaande geschil juridische adviezen verstrekt aan de heer NdB, die deze adviezen met de heer JdB heeft besproken, waarna deze laatste tot storting van het bedrag op verweerders derdengeldenrekening is overgegaan.
2.4 Contant geld
Verweerder heeft een aantal gemeenschappelijke investeringen gedaan tezamen met de heer DS. Op 14 februari 2022 is met machtiging van de rechter-commissaris binnengetreden ter zoeking in het kantoor en de privéwoning van verweerder. Het binnentreden hield verband met strafrechtelijk onderzoek door de FIOD naar de heer DS wegens verdenking van witwassen als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.
2.5 Gedurende de zoeking is in een kelder onder het kantoor van verweerder een geldbedrag van 75.000,00 in Amerikaanse dollars aangetroffen. Ook in de privéwoning van verweerder werd een geldbedrag in Amerikaanse dollars aangetroffen.
2.6 De bij gelegenheid van de zoeking aangetroffen gelden zijn onderwerp geweest tijdens het hierboven genoemde gesprek op 20 oktober 2022. Na dit gesprek heeft verweerder nog een aanvullende toelichting gegeven bij e-mail van 22 november 2022. Verweerder heeft toegelicht dat de aangetroffen geldbedragen de gedeeltelijke terugbetaling betroffen van door verweerder aan de heer W verstrekte geldleningen van een bedrag van in totaal € 420.000,00. Verweerder heeft bij de heer W geen navraag gedaan naar de herkomst van het geld. Verweerder heeft een verslag van 5 oktober 2015 aan de deken overgelegd, in welk stuk verweerder en de heer K verslag uitbrengen van de gang van zaken op 5 oktober 2015, op welke datum de heer W een contante betaling van 184.000,00 euro en 100.000,00 Amerikaanse dollars heeft gedaan aan verweerder in het bijzijn van de heer K.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
1. zich schuldig heeft gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en daarmee heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden;
2. heeft gehandeld in strijd met artikel 6.19 Voda;
3. heeft gehandeld in strijd met artikel 6.27 Voda;
4. bij gelegenheid van het in 2017 door de Unit FTA uitgevoerde onderzoek de Unit FTA onjuist dan wel onvolledig heeft geïnformeerd.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019,ECLI:NL: TAHVD:2019:125).
4.2 Handelen in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden?
De raad stelt op basis van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht vast dat de bij verweerder aangetroffen contanten betrekking hadden op de terugbetaling van een lening die verweerder in privé aan een derde had verstrekt. Het eerste onderdeel van het bezwaar van de deken heeft derhalve betrekking op privégedragingen van verweerder. De raad overweegt dat het in de in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten te waarborgen. Artikel 46 Advocatenwet ziet mede op een tuchtrechtelijke toetsing van handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Onder dergelijke handelen of nalaten kunnen ook gedragingen van een advocaat in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen, indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat. Bij gebreke van zodanig verband kan sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.
4.3 De raad is van oordeel dat in dit geval het hierboven genoemde verband voldoende aanwezig is. De raad komt tot dit oordeel op grond van de volgende feiten en omstandigheden:
op acht overeenkomsten van geldlening is een kantoorstempel van verweerders advocatenkantoor geplaatst; verweerder heeft in een brief aan de ING bank van 16 december 2019 uitleg gegeven over de herkomst van de contanten die hij ter storting bij die bank had aangeboden. Deze brief was afgedrukt op briefpapier van verweerders advocatenkantoor, terwijl die brief ook is ondertekend door “[naam verweerder], advocaat”; de terugbetaling van het geleende bedrag heeft plaatsgevonden op het advocatenkantoor van verweerder; het bedrag is deels bewaard in (de kelder van) het kantoor van verweerder.Door deze feiten en omstandigheden heeft verweerder de schijn gewekt dat hij de gelden in zijn hoedanigheid van advocaat heeft ontvangen en bewaard. Tussen het in ontvangst nemen van de gelden en verweerders praktijkuitoefening bestaat kortom naar het oordeel van de raad een voldoende verband. De verweten gedragingen zijn daarmee vatbaar voor tuchtrechtelijke toetsing.
4.4 Vast staat dat verweerder heeft ingestemd met de betaling van enorm hoge geldbedragen in contanten, zonder de herkomst van die gelden te toetsen. Verweerder heeft de inhoud van de door de heer W overhandigde tas met geld niet in het bijzijn van de heer W gecontroleerd. Dit handelen betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet en komt in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit zoals vastgelegd in artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet.
4.5 De raad komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en daarmee heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden. Het eerste onderdeel van het bezwaar van de deken is derhalve gegrond.
4.6 Handelen in strijd met artikel 6.19 Voda?
De raad stelt voorop dat in artikel 1.1 Voda derdengelden zijn gedefinieerd als gelden die een relatie hebben met de dienst die de advocaat verleent en die niet zijn bestemd voor de advocaat in het kader van zijn optreden in die hoedanigheid, maar voor de cliënt of een derde, uitgezonderd voorschotten en griffierechten. Volgens de Toelichting op artikel 1.1 van de Voda moet er een duidelijke relatie zijn met de dienstverlening van de advocaat. Afdeling 6.5 Voda - derdengelden - strekt ertoe advocaten regels te geven over derdengelden en de inrichting van de derdengeldenrekening. Een advocaat die bestuurder is van een stichting derdengelden is gehouden de bepalingen van deze afdeling na te leven (artikel 6.23 lid 1 Voda) en verleent geen medewerking aan handelingen die daarmee strijdig zijn (artikel 6.23 lid 2 Voda). Doel van de regeling is onder meer om te voorkomen dat een derdengeldenrekening voor andere doeleinden wordt gebruikt dan waarvoor zij in het leven is geroepen, namelijk voor het beheer van derdengelden (artikel 6.22 lid 3 Voda). Uitgangspunt is dat een advocaat derdengelden zo snel als mogelijk naar de rechthebbende overmaakt (artikel 6.19 lid 2 Voda). Het parkeren van derdengelden zonder noodzaak op de rekening van de stichting derdengelden is dus niet toegestaan. Het is ook niet toegestaan derdengelden in opdracht van de cliënt te gebruiken voor het betalen van bijvoorbeeld vorderingen van derden op de cliënt, het zogenaamde bankieren met de derdenrekening. Een advocaat doet derdengelden niet tot zekerheid strekken van hemzelf, zijn praktijk of enige derde (artikel 6.19 lid 3 Voda). De advocaat dient de betalingen zorgvuldig te registreren, zodanig dat dit achteraf door de accountant of toezichthouder is te verifiëren.
4.7 De deken heeft betoogd dat verweerder in strijd met de op dit punt geldende regelgeving heeft gehandeld. Verweerder heeft bij e-mail van 22 november 2022 aan de deken toegelicht dat de heer JdB het bedrag van € 35.000,00 in depot op verweerders derdengeldenrekening had gestort in verband met een tussen de heer JdB en derden bestaand geschil. Verweerder heeft over het tussen de heer JdB en derden bestaande geschil juridische adviezen verstrekt aan zijn cliënt de heer NdB, die deze adviezen met de heer JdB heeft besproken, waarna deze laatste tot storting van het bedrag op verweerders derdengeldenrekening is overgegaan, aldus nog steeds verweerder. In het op 21 maart 2023 aan de raad toegezonden verweerschrift alsook ter zitting van de raad heeft verweerder naar voren gebracht dat hij de belangen heeft behartigd van de heer JdB, zodat de heer JdB ook als cliënt moet worden gekwalificeerd.
4.8 De raad overweegt als volgt. Ter zitting van de raad heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij de heer JdB niet heeft gesproken over de onderhavige kwestie. Voorts staat vast dat verweerder geen dossier heeft geopend voor de heer JdB, dat hij geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd aan de heer JdB en dat hij evenmin de identiteit van de heer JdB heeft gecontroleerd. Anders dan verweerder is de raad op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat de heer JdB niet als cliënt van verweerder kan worden gekwalificeerd. De raad volgt de deken in zijn betoog dat verweerder in strijd met de op dit punt geldende regelgeving heeft gehandeld, omdat de depot-storting door de heer JdB op verweerders derdengeldenrekening strijdig is met het bepaalde in artikel 6.19 lid 3 Voda, terwijl de betaling op de derdengeldenrekening ook geen relatie had met de advocatuurlijke dienstverlening van verweerder, omdat hij voor geen van de bij het tussen de heer JdB en derden bestaande geschil betrokken partijen als advocaat optrad. Naar het oordeel van de raad was het gebruik van de derdengeldenrekening in de gegeven omstandigheden niet geoorloofd. Verweerder heeft in strijd met het doel en de strekking van voornoemde bepalingen in de Voda gehandeld. Ook het tweede onderdeel van het dekenbezwaar is derhalve gegrond.
4.9 Handelen in strijd met artikel 6.27 Voda en onvolledig dan wel onjuist informeren van de Unit FTA?
Artikel 6.27 lid 1 Voda bepaalt dat een advocaat in het kader van zijn praktijkuitoefening betalingen slechts giraal verricht behoudens het bepaalde in het tweede en derde lid van artikel 6.27 Voda. Anders dan de deken, is de raad van oordeel dat verweerder, door contante gelden in ontvangst te nemen, niet in strijd met artikel 6.27 Voda heeft gehandeld. Immers, verweerder heeft de contante gelden niet in het kader van zijn praktijkuitoefening ontvangen, maar in privé. In het verlengde daarvan is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij bij gelegenheid van het in 2017 door de Unit FTA uitgevoerde onderzoek geen melding heeft gemaakt van deze privétransacties. De onderdelen drie en vier van het bezwaar van de deken zijn dan ook ongegrond.
5 MAATREGEL
5.1 Op grond van het voorgaande, in samenhang beschouwd, heeft verweerder met zijn handelen door schending van genoemde regels niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet en bovendien financieel niet integer gehandeld in de zin van artikel 10a lid 1 aanhef en sub d Advocatenwet. Verweerder heeft met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De raad acht de maatregel van berisping passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten.
6 KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
6.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de onderdelen 1 en 2 van het bezwaar gegrond;
- verklaart de onderdelen 3 en 4 van het bezwaar ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. H.C Struijk en A.A.T. van Ginderen, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 22 mei 2023