Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-05-2023

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2023:47

Zaaknummer

230126

Inhoudsindicatie

Verwijzingsverzoek klager. Klager heeft tot heden 7 klachten over dekens ingediend inzake de uitvoering van hun bevoegdheden in de zin van de Advocatenwet. Gezien de lichtzinnigheid van die verwijten en de vrijheid die de dekens hebben bij de uitvoering van die bevoegdheden, wijst de voorzitter het verzoek af. Misbruik van klachtrecht. 

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van

het Hof van Discipline

van 25 mei 2023

in de zaak 230126

                                     

naar aanleiding van het verzoek van:

                                     

klager

tegen:

verweerster

en:

verweerder

 

1 HET VERZOEK 

1.1 De voorzitter van het hof verwijst naar de e-mailberichten van 12 mei 2023 tussen het ordebureau Midden-Nederland en de griffie van het hof van discipline. Hierin verzoekt (mr. H. namens) de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland aan de voorzitter van het hof om de klacht van klager over verweerder in behandeling te nemen. Verder verwijst de voorzitter naar het e-mailbericht van 12 mei 2023 van klager. Tot slot verwijst de voorzitter naar het e-mailbericht van 16 mei 2023 van mr. H. namens de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

 

2 DE BEOORDELING

2.1 De voorzitter stelt voorop dat verweerster de deken is in het arrondissement waar zij zelf advocaat is en dat de klacht niet alleen tegen verweerster maar ook tegen verweerder is gericht - die mede belast is met de uitvoering van taken van verweerster als deken. Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient de klacht van klager tegen verweerster te worden verwezen naar een deken van een andere orde voor onderzoek en afhandeling. Klachten over stafjurist-advocaten komen op grond van artikel 14 van het Procesreglement van het hof van discipline eveneens in aanmerking voor verwijzing naar analogie van artikel 46c lid 5 Advocatenwet. Hoewel klager heeft aangegeven dat de klacht tegen verweerder niet hoeft te worden voorgelegd aan de voorzitter van het hof van discipline, is van zodanige inhoudelijke samenhang met de klacht tegen verweerster sprake dat de voorzitter de klacht tegen verweerder ambtshalve samenvoegt met de klacht tegen verweerster.

2.2 De voorzitter stelt voorts vast dat klager tot heden zeven klachten heeft ingediend tegen vier dekens. Deze klachten behelzen steeds de wijze waarop een deken uitvoering geeft aan zijn bevoegdheden en taken in de zin van de Advocatenwet. In deze kwestie verwijt klager verweerster dat zij, althans verweerder namens haar, de klachtomschrijving van klager heeft uitgebreid in de brief met het dekenstandpunt waarmee het klachtdossier van klager over een advocaat wordt aangeboden aan de raad van discipline. In eerdere klachtzaken maakte klager aan dekens vergelijkbare verwijten:

- Het dekenstandpunt was in klagers optiek onjuist (200071).

- De deken ‘dwong’ klager om de rechtsbijstand van een advocaat te accepteren, terwijl die in klagers optiek niet de juiste expertise had. Daarbij had de deken niet de stukken voorgelegd aan de raad van discipline die klager relevant vond (210024).

- De deken was volgens klager gehouden om een minnelijke regeling te beproeven met de beklaagde advocaat en liet dit na (210358).

- De deken had volgens klager niet alle stukken in het klachtdossier tegen een advocaat overgelegd bij zijn aanbiedingsbrief aan de raad van discipline (220188).

De klacht tegen de deken inzake 200071 en 210024 zijn door de voorzitter van de raad van discipline kennelijk ongegrond verklaard en het verzet daartegen is door de raad van discipline ongegrond verklaard. Het appel tegen de beslissing van de raad in de zaak 200071 is inmiddels ook niet ontvankelijk verklaard (zaak 210269).Ook de andere tuchtklachten tegen dekens hebben tot heden tot niets geleid.

2.3 De voorzitter stelt voorop dat de deken de functie van vooronderzoeker vervult in de tuchtprocedure. De deken ontleent zijn bevoegdheden aan de Advocatenwet. Het gaat dan om bevoegdheden als het al dan niet geven van een eigen visie op een klachtzaak (het dekenstandpunt), de taak het klachtdossier met relevante informatie samen te stellen voor de tuchtrechter en het aftasten van een minnelijke oplossing tussen een klager en een beklaagde advocaat. Bij deze bevoegdheden heeft de deken beoordelingsruimte of -vrijheid – afhankelijk van de taak in kwestie. Het is daarmee aan hem te bepalen hoe hij die bevoegdheden invulling geeft. De verantwoordelijkheid die de deken draagt bij zijn rol als vooronderzoeker in de tuchtprocedure betekent ook dat van de deken wordt verwacht naar eigen inzicht de tuchtrechtelijke merites van die klachtzaak in te schatten en ervoor te zorgen dat de tuchtklachten zodanig worden voorgelegd aan de tuchtrechter dat die over voldoende relevante informatie beschikt voor de beoordeling van de tuchtklacht. In die lijn heeft de deken ook de bevoegdheid om zelf zijn bezwaren over een advocaat te formuleren naar aanleiding van een klacht van een klager.

2.4 Gezien deze bevoegdheden en verantwoordelijkheid van de deken in de tuchtprocedure én gezien het patroon van klager om te klagen over dekens die uitvoering geven aan hun bevoegdheden en taken in de zin van de Advocatenwet, oordeelt de voorzitter dat de voorliggende klacht van klager over verweerster en verweerder geen serieus te nemen klacht is die voor verwijzing in aanmerking komt. Voorts stelt de voorzitter vast dat klager de tuchtprocedure onnodig belast door steeds opnieuw (lichtzinnige) klachten te blijven indienen over dekens ter zake van de uitoefening van hun bevoegdheden en taken in de zin van de Advocatenwet. Klager moet er daarom rekening mee houden dat volgende vergelijkbare klachten – evenals de onderhavige – niet worden verwezen vanwege misbruik van het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet. 

 

3 BESLISSING

De voorzitter van het Hof van Discipline:

3.1 wijst het verzoek om verwijzing van de klacht over verweerster en verweerder voor onderzoek en afhandeling af;

3.2 bepaalt dat volgende lichtzinnige klachten van klager over dekens die zien op de uitvoering van de bevoegdheden van de Advocatenwet waarbij de deken eigen beoordelingsruimte of -vrijheid heeft niet worden verwezen wegens misbruik van klachtrecht.

Deze beslissing is gewezen op 25 mei 2023 door mr. J. Blokland, voorzitter.

voorzitter

De beslissing is verzonden op 25 mei 2023.