Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-05-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2023:81

Zaaknummer

22-1006/DH/RO

Inhoudsindicatie

Klacht over de advocaat van de wederpartij ongegrond. Verweerder heeft verzuimd een afschrift van een door hem ingediend verzoekschrift naar klagers advocaat te sturen. Dit levert echter geen tuchtrechtelijk relevant verzuim op, omdat klager daardoor niet rechtstreeks in zijn belang is geschaad. Klagers advocaat had van de rechtbank al ruim op tijd een afschrift ontvangen.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 mei 2023 in de zaak 22-1006/DH/RO naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:   verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 5 maart 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht over verweerder ingediend. 1.2    Op 21 december 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk A 2022/038 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 maart 2023. Daarbij waren klager, zijn echtgenote en verweerder aanwezig. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 20. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de door klager op 8 januari 2023 nagezonden stukken. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klager met wie hij in diverse procedures verwikkeld is.  2.3    Naar aanleiding van een in één van die procedures door de rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2019 gewezen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, heeft verweerder beslag gelegd op onder andere de aandelen van klager in de vennootschap WH. 2.4    Klager heeft tegen het vonnis van 22 mei 2019 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. 2.5    Op 28 mei 2019 is het vonnis van 22 mei 2019 aan klager betekend en is bevel tot betaling gedaan van verbeurde dwangsommen en proceskosten. 2.6    In een door klager aanhangig gemaakt executiegeschil heeft de rechtbank beslist dat de aandelen van klager in WH binnen een jaar executoriaal verkocht dienden te worden. Van die termijn kon een verlenging van een jaar worden verzocht. Het daartoe strekkende verzoekschrift diende uiterlijk op 24 december 2020 te zijn ingediend. 2.7    De executerend deurwaarder heeft klager in januari en februari 2020 verzocht om zijn administratie aan te leveren en informatie te verstrekken. Dat heeft klager niet gedaan. 2.8    Op 10 april 2020 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Aan deze klacht is gedeeltelijk hetzelfde feitencomplex ten grondslag gelegd als aan de onderhavige.  2.9    Op 6 oktober 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van 22 mei 2019 grotendeels bekrachtigd.  2.10    In januari 2021 is klager een executiegeschil gestart dat zag op de verkoop van de aandelen in HW. Klager wenste de verbeurde dwangsommen te verrekenen met een management fee waarop hij recht zou hebben en eventueel met de verkoopopbrengst van de aandelen. 2.11    Op 14 januari 2021 heeft de deurwaarder aan klager te kennen gegeven dat er geen verlenging van de termijn voor het beslag op de aandelen was verzocht.  2.12    Op 31 maart 2021 heeft de advocaat van klager van de rechtbank een afschrift van het door klager op 7 december 2020 ingediende verzoekschrift tot termijnverlenging ontvangen.  2.13    Op 23 april 2021 heeft de deurwaarder aan klager laten weten dat het beslag als vervallen diende te worden beschouwd omdat niet tijdig verlenging van de termijn was gevraagd. 2.14    In mei 2021 heeft klager het deel van de aandelen dat nog in zijn bezit was, verkocht aan zijn dochter. 2.15    In de zaak met nummer 20-708/DH/RO heeft de raad bij beslissing d.d. 22 februari 2021 de klachten van klager deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft klager hoger beroep ingesteld. Bij beslissing van 17 januari 2022 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de raad van 22 februari 2021 bekrachtigd.

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij: a)    heeft verzuimd een afschrift van het verzoekschrift tot verlenging van de termijn voor het beslag naar de advocaat van klager en de deurwaarder te sturen; b)    in het jaar 2020 geen nadere actie heeft ondernomen ten aanzien van het verkrijgen van informatie, maar niettemin in zijn verzoekschrift tot verlenging van de termijn voor het beslag heeft vermeld dat klager geen medewerking heeft verleend aan het aanleveren van gegevens ten behoeve van de verkoop van de aandelen in zijn holding.

4    VERWEER  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING Ontvankelijkheid en omvang klacht  5.1    Klager heeft ook in deze klachtzaak een veelheid van verwijten geformuleerd. Van de raad kan echter niet worden verwacht dat wordt ingegaan op elk van die im- en expliciet geformuleerde verwijten. Bovendien heeft klager een gedeelte van deze verwijten (bijvoorbeeld dat verweerder heeft getracht de rechter te misleiden, heeft gelogen, heeft gemanipuleerd en zich schuldig maakt aan algemeen stuitend gedrag) eerder al aan de deken, de raad en het Hof van Discipline voorgelegd. In het tuchtrecht geldt echter het ne bis in idem-beginsel. Dit beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is.  5.2    De raad zal zich gelet op het voorgaande beperken tot een beoordeling van de door de deken onderzochte en in de klachtomschrijving in zijn visie d.d. 14 november 2022 vermelde klachten. Klager heeft ter zitting uitdrukkelijk met deze klachtomschrijving ingestemd. De uitbreiding van de klacht zoals opgenomen in de e-mail van klager van 8 januari 2023 is door de deken niet onderzocht en zal niet in de beoordeling door de raad worden betrokken. Toetsingskader 5.3    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen (zie HvD 15 april 2013, ECLI:NL:TAHVD:2013:YA4394). Klachtonderdeel a) 5.4    Naar het oordeel van de raad was verweerder, zoals hij zelf ook erkent, gehouden om een afschrift van het door hem ingediende verzoekschrift naar de advocaat van klager te sturen. Vast staat dat hij dat niet heeft gedaan. Daarmee is gegeven dat verweerder zich jegens klager niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.  5.5    Dit verzuim levert naar het oordeel van de raad echter geen relevant tuchtrechtelijk verwijt op nu klager daardoor niet rechtstreeks in zijn belang is geschaad. Zijn eigen advocaat heeft van de rechtbank immers al enkele weken vóórdat klager in mei 2021 tot verkoop van de aandelen aan zijn dochter is overgegaan, een afschrift van het verzoekschrift ontvangen. Klager was er op het moment van die verkoop dus wel degelijk van op de hoogte dat er nog beslag op de aandelen lag (en hij deze dus niet kon verkopen).  5.6    Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.  Klachtonderdeel b) 5.7    Vast staat dat verweerder in 2020 geen (nadere) actie heeft ondernomen om de voor de executoriale verkoop van de aandelen benodigde informatie van klager te verkrijgen. Behalve dat verweerder naar het oordeel van de raad niet tot het nemen van nadere actie was gehouden, is klager niet door het nalaten daarvan in zijn belangen geschaad. Vast staat namelijk ook dat de deurwaarder die met de executie van het vonnis van 22 mei 2019 was belast, klager al in januari en februari 2020 om de desbetreffende informatie heeft gevraagd, waaraan klager geen gehoor heeft gegeven. Dat verweerder in het verzoekschrift heeft vermeld dat klager geen medewerking heeft geleverd aan het aanleveren van de benodigde informatie, is in het licht hiervan niet onjuist of onbegrijpelijk. Bovendien zou indiening van een verlengingsverzoek niet nodig zijn geweest wanneer klager - zoals in het licht van het uitvoer bij voorraad verklaarde vonnis op zijn weg had gelegen - de verzochte informatie wél aan de deurwaarder zou hebben aangeleverd.  5.8    Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.     

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en D.G.M. van den Hoogen, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2023