Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-04-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:74
Zaaknummer
22-605/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht over het niet instellen van hoger beroep. Verweerder heeft nagelaten hoger beroep in te stellen tegen een vonnis waarbij aan klager vijf jaar gevangenisstraf is opgelegd. De raad acht dit, in het licht van het vonnis waartegen beroep moest worden ingesteld, een forse fout. Opvallend en zorgelijk is dat het vervolgens bijna een jaar heeft geduurd voordat de fout werd ontdekt. De raad houdt rekening met het tuchtrechtelijk verleden van verweerder. Dertien weken schorsing voorwaardelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 april 2023 in de zaak 22-605/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager gemachtigde: mr. M. Broere
over:
verweerder gemachtigde: mr. B.Th. Nooitgedagt
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 20 juli 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 20 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K151 2021 ia/smo van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 maart 2023. Daarbij waren klager en zijn gemachtigde, alsmede verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel).
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klager is bij vonnis van de rechtbank van 8 november 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar. Daarbij is ook zijn gevangenneming bevolen. Klager was zelf niet bij de uitspraak aanwezig. Verweerder heeft hem bijgestaan in deze strafzaak. 2.3 Klager heeft verweerder verzocht hoger beroep in te stellen tegen dit vonnis. De termijn voor het indienen van hoger beroep is 14 dagen. 2.4 In oktober 2020 is er politie bij klager aan de deur geweest in Albanië. Vervolgens is er contact geweest tussen klager en verweerder. 2.5 Het dossier bevat WhatsApp-correspondentie tussen verweerder en klagers advocaat in Albanië. Het eerste contact is van 8 oktober 2020 (hoewel het jaartal ontbreekt, leidt de raad uit het dossier en hetgeen ter zitting besproken is af dat het om 2020 gaat). - Op 8 oktober vraagt de Albanese advocaat: “Can you send me a copy of the first court decision? And the request for the appeal court?” - Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd: “Yes of course. Tomorrow afternoon or monday I will be at the office. Will send it to you by then.” - Op 15 oktober herhaalt de Albanese advocaat het verzoek. Verweerder reageert diezelfde dag: “Hi good morning, I’m sorry it slipped my mind. I will send it to you tomorrow.” 2.6 Verweerder heeft vervolgens in oktober of november 2020 telefonisch aan klager laten weten dat het hoger beroep niet is ingesteld. 2.7 Op 20 juli 2021 heeft klager een klacht over verweerder ingediend. Verweerder heeft de kwestie daarna gemeld bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij heeft verzuimd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank van 8 november 2019. 3.2 Verweerder heeft klager bovendien 10 maanden lang in de waan gelaten dat hij tijdig beroep had ingesteld. 3.3 Klager wenst een schadevergoeding van verweerder te ontvangen.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. Hij heeft verklaard dat klager hem heeft verzocht hoger beroep in te stellen tegen het vonnis, waarop verweerder heeft aangegeven daarvoor zorg te zullen dragen. Verweerder verkeerde vervolgens ten onrechte in de veronderstelling dat hij het hoger beroep had ingesteld. Het verzuim is aan het licht gekomen door een mededeling van het OM. Na ontdekking van de beroepsfout heeft verweerder klager geïnformeerd en aangegeven dat hij ten onrechte in de veronderstelling was dat het hoger beroep tijdig was ingesteld. Hij heeft daarbij uitgelegd dat een eventuele aanspraak op schadevergoeding via de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zou lopen. 4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Beoordeling 5.2 Vaststaat dat klager verweerder heeft verzocht hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de rechtbank. Het hoger beroep is echter niet ingesteld. Verweerder heeft erkend dat hij een beroepsfout heeft gemaakt door het niet instellen van het hoger beroep. De gegrondheid van dit deel van klagers klacht (onder 3.1) is daarmee een gegeven. Verweerder heeft niet gehandeld zoals dat van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. 5.3 Verweerder stelt dat hij dacht dat hij het hoger beroep had ingesteld, maar dat hij er door een mededeling van het OM in oktober/november 2020 achter kwam dat dit niet het geval was. Niet onbegrijpelijk is klagers verwijt dat verweerder hem in de waan heeft gelaten dat het hoger beroep wel was ingesteld. De raad kan echter niet vaststellen dat verweerder klager bewust heeft misleid of heeft gelogen. Verweerder was kennelijk in de veronderstelling dat hij het hoger beroep had ingesteld en zodra hij zijn fout ontdekte, heeft hij dit aan klager gemeld. Uit de WhatsApp-berichten tussen klagers advocaat en verweerder kan gelet op het voorgaande niet worden afgeleid dat verweerder klager heeft voorgelogen. Klagers stelling dat er maandelijks contact was tussen klager en verweerder, is door verweerder betwist en kan zonder nadere onderbouwing niet worden aangenomen. Dit deel van klagers klacht (onder 3.2) is daarom ongegrond. De raad acht het evenwel zeer zorgelijk dat verweerder een dergelijke fout pas na bijna een jaar heeft ontdekt.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerder heeft nagelaten hoger beroep in te stellen tegen een vonnis waarbij aan klager vijf jaar gevangenisstraf is opgelegd. De raad acht dit, in het licht van het vonnis waartegen beroep moest worden ingesteld, een forse fout. Opvallend en zorgelijk is dat het vervolgens bijna een jaar heeft geduurd voordat de fout werd ontdekt. 6.2 De raad houdt rekening met het tuchtrechtelijk verleden van verweerder: aan verweerder is in 2017 een waarschuwing opgelegd en in 2019 tweemaal een berisping. De raad constateert ook dat verweerder recent langdurig geschorst is geweest, een coachingstraject heeft ondergaan en sinds augustus 2021 weer bezig is zijn praktijk op te bouwen. 6.3 Naar het oordeel van de raad rechtvaardigt verweerders fout, mede gelet op de impact voor klager, eigenlijk een onvoorwaardelijke schorsing. De raad houdt evenwel rekening met het feit dat klager na zijn schorsing en coachingstraject bezig is zijn praktijk weer op te bouwen. Een onvoorwaardelijk schorsing zou dat doorkruisen. De raad zal daarom, bij wijze van laatste kans, een voorwaardelijke schorsing van 13 weken opleggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klager, b) € 110,- kosten tolk ter zitting (2 uur à € 55,- per uur); b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerder moet het bedrag van € 160,- aan reiskosten en kosten tolk (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder c en d genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht onder 3.1 gegrond; - verklaart de klacht onder 3.2 ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 13 (dertien) weken op; - bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd; - stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging; - stelt de proeftijd op een periode van 2 (twee) jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten en kosten tolk van in totaal € 160,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A. Schaberg en W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.