Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:96

Zaaknummer

23-129/AL/MN

Inhoudsindicatie

5e klacht van klager tegen dezelfde verweerder wordt op grond van het ne bis in idem-beginsel (artikel 47b Advocatenwet) door de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de voorzitter overwogen dat sprake is van misbruik van klachtrecht. Gelijksoortige toekomstige klachten van klager tegen verweerder behoeven door de deken en de raad niet meer in behandeling te worden genomen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2023 in de zaak 23-129/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 13 februari 2023 met kenmerk Z 2160392/FB/SD, door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft klager bijgestaan in een hoger beroepsprocedure. 1.2 Bij de kantonrechter heeft klager van zijn oud-werkgever inkomens- en pensioenschade gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering bij vonnis van 28 februari 2020 afgewezen vanwege verjaring van de vordering van klager. 1.3 Dit vonnis is bij arrest van 28 september 2021 door het gerechtshof bekrachtigd. 1.4 Op 27 februari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 1.5 Verweerder heeft in mei 2022 aangifte gedaan bij de politie van stalking door klager. Op 26 mei 2022 is de politie naar aanleiding van die aangifte bij klager geweest. Klager is daarna door de politie Midden-Nederland uitgenodigd om als verdachte te worden gehoord. 1.6 Op 1 juni 2022 heeft klager aangifte tegen verweerder gedaan van het doen van een valse aangifte.

Eerdere tuchtrechtelijke uitspraken van klager over verweerder:

1.7 Klacht 1: Bij beslissing van 21 november 2022 heeft de raad in klachtzaak 22-153/AL/MN de klacht van klager tegen verweerder ongegrond verklaard. Klager heeft zich in die zaak met vier klachtonderdelen beklaagd over, onder meer, de opzettelijk door verweerder gemaakte beroepsfout in de hoger beroepsprocedure in het geschil van klager tegen zijn ex-werkgever. Klager heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Daarop is nog niet beslist.

1.8 Klacht 2: Bij beslissing van 19 september 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad in klachtzaak 22-530/AL/MN de klacht van klager tegen verweerder op grond van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft zich in deze zaak erover beklaagd dat verweerder de memorie van grieven in de hoger beroepsprocedure tegen zijn ex-werkgever zonder overleg over de inhoud en zonder zijn toestemming heeft ingediend. De voorzitter heeft hierin overwogen:

Klager heeft op 25 november 2021 bij de deken een eerste klacht over verweerder ingediend. Die klacht ziet op hetzelfde feitencomplex als de onderhavige klacht. Klager heeft verzaakt om zijn klachten over het optreden van verweerder in één keer aan de deken, en daarmee aan de raad, voor te leggen. Alhoewel een concentratie van klachten geen algemeen geldend beginsel in het tuchtrecht is, mocht van klager worden verwacht dat hij efficiënt en op voor verweerder (en de raad) minst belastende wijze een klachtprocedure zou voeren. Klager heeft als reden voor het beginnen van deze tweede klachtprocedure (over hetzelfde feitencomplex) aangevoerd dat het gerechtshof pas op 4 april 2022 de memorie van grieven heeft vrijgegeven. Uit het klachtdossier volgt echter dat klager en verweerder op 5 en 6 september 2020 per e-mail over de memorie van grieven hebben gecorrespondeerd, waarna verweerder de memorie op de uiterste datum van 7 september 2020 heeft ingediend. Klager had verweerder dan ook na 7 september 2020 kunnen vragen om een kopie van de ingediende memorie van grieven en had dus al voor het indienen van de eerste klacht bekend kunnen zijn met die klacht die hij nu pas indient. Het te late klagen is naar het oordeel van de voorzitter dan ook niet verschoonbaar. Daarom zal de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. Het verzet wordt behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023.

1.9 Klacht 3: Bij beslissing van 10 oktober 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter in de klachtzaak 22-559/AL/MN de klacht van klager tegen verweerder kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft zich in deze zaak erover beklaagd dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door aangifte tegen klager te doen. De voorzitter heeft daarover onder meer overwogen:

De voorzitter is van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk valt te verwijten dat hij aangifte tegen klager heeft gedaan. Verweerder meende kennelijk dat hij door klager lastig gevallen werd waardoor hij zich niet meer veilig voelde. Het staat een ieder - ook een advocaat - vrij om aangifte bij te politie te doen op het moment dat die persoon zich bedreigd voelt. Of die gevoelens gegrond zijn, is aan de politie en het OM, en zo nodig de rechter om te beoordelen.

Klager heeft tegen deze beslissing verzet ingesteld. Het verzet wordt behandeld op de zitting van de raad van 22 mei 2023.d

1.10 Klacht 4: Bij beslissing van 23 januari 2023 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad in de klachtzaak 22-883/AL/MN klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft zich daarin erover beklaagd dat verweerder de tegen klager gerichte aangifte van stalking niet heeft ingetrokken. De voorzitter heeft met betrekking tot dat klachtonderdeel overwogen dat het ne bis in idem-beginsel eraan in de weg staat dat over dat onderwerp opnieuw, nadat daarover al tuchtrechtelijk een uitspraak is gedaan in zaak 22-559/AL/MN, wordt geoordeeld.

2 KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: onrechtmatig jegens klager te handelen door (i) het maken van een beroepsfout en (ii) het doen van aangifte van stalking.

3 VERWEER De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING 4.1 In het tuchtrecht geldt het ne bis in idem-beginsel (artikel 47b Advocatenwet). Dat beginsel houdt in dat niet voor een tweede maal kan worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter al geoordeeld heeft. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag vindt in datzelfde feitencomplex. Een advocaat moet er na de (onherroepelijke) beslissing van de tuchtrechter immers op kunnen vertrouwen dat de klacht definitief afgewikkeld is. Dit kan slechts anders zijn in uitzonderlijke omstandigheden waarbij klager feiten of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag legt die hem bij de formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn. 4.2 Naar het oordeel van de voorzitter is over de onderhavige klacht al eerder geklaagd en door de tuchtrechter in verschillende uitspraken geoordeeld. De voorzitter verwijst ter onderbouwing daarvan naar de onder de feiten 1.7 tot en met 1.10 vier klachtzaken. Deze klachten zien in de kern opnieuw op dezelfde feiten als de eerder door klager tegen verweerder ingediende klachten. Het ne bis in idem-beginsel staat eraan in de weg dat opnieuw door de tuchtrechter wordt geoordeeld over dezelfde onderwerpen en hetzelfde feitencomplex. Klager wordt daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

Misbruik van klachtrecht

4.3 Klager heeft in de afgelopen jaren over het handelen van verweerder vijfmaal bij de deken klachten ingediend die zagen op hetzelfde feitencomplex en daaruit voorvloeiend handelen van verweerder. Die klachten van klager zijn bij voorzittersbeslissing of door een raadsbeslissing afgewezen. Ook deze klacht zal worden afgewezen omdat zij kennelijk ongegrond is, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen. 4.4 De voorzitter overweegt verder dat uit de eerdere klachtprocedures volgt dat klager ondanks de duidelijke beslissingen van de raad doorgaat met het indienen van klachten tegen verweerder. Daarmee, en met de wijze waarop hij de klachtprocedures voert maakt hij misbruik van het klachtrecht uit de Advocatenwet. Klager werpt stelselmatig belemmeringen bij de behandeling van de eerdere klachtzaken door zich niet aan de regels van het Landelijke Procesreglement te houden. Bij het plannen van de zittingen werkt klager niet mee aan een voortvarende behandeling van de klachtzaken door onder meer wrakings- en/of aanhoudingsverzoeken te doen, vaak kort voor de zitting, die daarna worden afgewezen. Met deze vertragende werkwijze gebruikt klager het tuchtrecht niet waarvoor het is bedoeld, namelijk de controle op het functioneren van advocaten. 4.5 Door zijn hiervoor omschreven handelwijze maakt klager naar het oordeel van de voorzitter dan ook evident misbruik van het recht om te klagen. Een volgende klacht die op enigerlei wijze samenhangt met deze klacht en de vier voorgaande in deze beslissing genoemde klachten zal dan ook niet meer in behandeling genomen behoeven te worden, noch door de deken noch door de raad.

BESLISSING De voorzitter: - verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet ontvankelijk; - bepaalt dat een volgende klacht van klager tegen verweerder, zoals hiervoor is overwogen, niet meer in behandeling behoeft te worden genomen door de deken en de raad.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

Griffier                                                                                                                     Voorzitter   Verzonden d.d. 24 april 2023