Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-05-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:89

Zaaknummer

23-218/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van deken.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 1 mei 2023 in de zaak 23-218/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:   verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 21 maart 2023 met kenmerk re/ss/2175734, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 22. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mails van klager van 22 maart 2023 en 30 maart 2023, laatste met bijlage.  

1    FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1    Klager heeft op 18 januari 2021 een klacht ingediend over mr. S, in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna; de deken Oost-Brabant). De (plaatsvervangend) voorzitter van het hof van discipline (hierna: de voorzitter van het hof) heeft bij beslissing va 8 februari 2021 verweerder aangewezen deze klacht te onderzoeken. Namens verweerder heeft een stafjurist van het ordebureau (hierna: de stafjurist), het onderzoek verricht.   1.2    Op 11 februari 2021 heeft de stafjurist telefonisch contact opgenomen met klager om duidelijkheid te verkrijgen over de inhoud van zijn klacht. Klager heeft de stafjurist op 12 februari 2021, 15 februari 2021, 16 februari 2021, 27 februari 2021, 28 februari 2021, 3 maart 2021, 6 maart 2021 (tweemaal), 10 maart 2021, 25 mei 2021 en 5 juni 2021 berichten gestuurd.  1.3    Op 10 juni 2021 is namens verweerder de klacht voor commentaar doorgestuurd aan de deken Oost-Brabant. De deken Oost-Brabant heeft verweer gevoerd, waarna klager in de gelegenheid is gesteld te repliceren. Na dupliek van de deken Oost-Brabant heeft verweerder het onderzoek afgesloten met zijn dekenstandpunt van 27 januari 2022. Op verzoek van klager heeft verweerder - na betaling van het griffierecht - de klacht bij aanbiedingsbrief van 24 maart 2022 voorgelegd aan de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden. Bij beslissing van 30 mei 2022 (met kenmerk 22-249/AL/OV) is de klacht van klager door de voorzitter van de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden kennelijk ongegrond verklaard. Klager heeft hiertegen een verzetschrift ingediend, dat nog niet is behandeld.  1.4    Op 3 april 2022 heeft klager een Awb-klacht ingediend bij verweerder over de wijze waarop de stafjurist klagers tuchtklacht over de deken Oost-Brabant heeft onderzocht en heeft voorgelegd aan de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden. De klacht is in behandeling genomen op grond van het klachtenreglement van de orde van advocaten Overijssel en afgehandeld bij beslissing van 21 juni 2022. De klachten van klager zijn ongegrond bevonden. 1.5    In zijn Awb-klacht van 3 april 2022 heeft klager ook melding gemaakt van e-mailberichten van klager die volgens hem niet zijn doorgeleid aan de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden.  1.6    Tijdens de behandeling van de klacht over de stafjurist heeft klager op 15 juni 2022 een klacht over verweerder ingediend. Bij verwijzingsbeslissing van 6 oktober 2022 heeft de voorzitter van het hof in eerste instantie de klacht verwezen naar de deken Oost-Brabant. Aangezien de klacht van klager echter betrekking had op de wijze waarop verweerder onderzoek had gedaan naar de klachtbehandeling door de deken Oost-Brabant, heeft de voorzitter van het hof bij beslissing van 2 december 2022 zijn verwijzingsbeslissing van 6 oktober 2022 herroepen en de deken aangewezen voor onderzoek en afhandeling van de klacht over verweerder.   

2    KLACHT 2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder uitsluitend - zo heeft klager in zijn e-mail aan de deken van 10 december 2022 benadrukt - dat hij na het door hem uitgevoerde onderzoek naar de klacht niet het gehele klachtdossier maar slechts enkele stukken daaruit aan de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden heeft doorgestuurd. Daarmee heeft verweerder in strijd met artikel 46d lid 6 Advocatenwet, en dus tuchtrechtelijk verwijtbaar, gehandeld. 

3    VERWEER 3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING 4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. 4.2    Klagers verwijt verweerder dat hij na zijn onderzoek van klagers klacht over de deken Oost-Brabant het klachtdossier onvolledig ter verdere behandeling heeft doorgestuurd aan de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden. Door stukken weg te laten die wel tot het klachtdossier behoren heeft verweerder in strijd met artikel 46d lid 6 Advocatenwet en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. 4.3    De voorzitter overweegt als volgt. In het door klager aangehaalde artikel 46d lid 6 Advocatenwet is bepaald dat tegelijkertijd met de klacht alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de raad van discipline worden overgelegd. Verweerder heeft aangevoerd dat hij op verzoek van klager bij zijn aanbiedingsbrief van 24 maart 2022 de klacht heeft doorgestuurd aan de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden, die op basis daarvan klagers klacht heeft behandeld. Verweerder heeft verder gesteld dat klager zoveel e-mails had verzonden in de klachtprocedures dat het lastig was om structuur aan te brengen in de stukken en te begrijpen wat klager precies bedoelde. Klager heeft dit niet weersproken. Weliswaar heeft klager in zijn brief van 3 april 2022 aan verweerder melding gemaakt van e-mailberichten die volgens klager niet zijn doorgeleid aan de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden. Het onderwerp van die brief betrof echter een “Awb-klacht” en geen verzoek aan verweerder om aanvulling van de aan die raad toegezonden documenten. Voor zover er al van belang zijnde stukken ontbraken, is het de voorzitter op grond van klachtdossier en hetgeen partijen hebben aangevoerd niet gebleken dat verweerder deze stukken bewust buiten het klachtdossier heeft gelaten. Bovendien bestond voor klager de mogelijkheid om zelf nog stukken, die nog geen deel uitmaakten van het procesdossier, aan de raad van discipline Arnhem-Leeuwarden toe te zenden. 4.4    De voorzitter is van oordeel dat gelet op deze omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat verweerder zich zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocaat is geschaad. Omdat verweerder in zijn hoedanigheid van deken geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, zal de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond. 

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2023.

Griffier         Voorzitter

Verzonden op 1 mei 2023