Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-04-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:77
Zaaknummer
22-978/DH/DH
Inhoudsindicatie
Klacht over overname dossier. Verweerster heeft een dossier op onzorgvuldige wijze overdragen, door een doos met ene grote hoeveelheid ongeordende papieren en zonder begeleidend schrijven aan klager te zenden. Zij heeft vervolgens gedurende meer dan een jaar geen gehoord gegeven aan het verzoek om overdracht van een ander dossier. De financiële afwikkeling van een zaak heeft ook nog steeds niet plaatsgevonden, omdat verweerster niet heeft gereageerd op een verrekeningsvoorstel van klager. Berisping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 april 2023 in de zaak 22-978/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 28 januari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 14 december 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K021 2022 ia/ak van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 maart 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4 (inhoudelijk) en 1 tot en met 14 (procedureel).
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Verweerster heeft in een echtscheidingsprocedure de belangen behartigd van dhr. B. Op 23 maart 2021 is een tussenbeschikking gewezen in de procedure bij de rechtbank. Verweerster heeft, namens klager, hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Op 31 augustus 2021 heeft dhr. B de samenwerking met verweerster beëindigd. 2.3 Klager heeft in een brief van 11 oktober 2021 aan verweerster onder meer geschreven: “Op aanwijzing van de deken (…) neem ik van u de behandeling over van het hoger beroep dat u hebt ingesteld namens [klager]. Wilt u de in deze zaak verleende toevoeging aan mij toesturen zodat ik deze kan muteren? En wilt u tevens opgeven hoeveel uren u in dit hoger beroep aan de zaak hebt besteed.” 2.4 Klager ontving daarop, zonder begeleidend schrijven, een doos, gevuld met losse vellen papier, waaruit klager het procesdossier in eerste aanleg kon reconstrueren, alsmede enkele processtukken uit een dossier dat hij niet heeft overgenomen. Ook de toevoeging is overgedragen, maar een opgave van de gewerkte uren trof klager niet aan. 2.5 Op 13 oktober 2021 heeft klager in een e-mail aan verweerster geschreven dat zijn opdracht voor dhr. B op dit moment strekt tot overname van het hoger beroep. 2.6 Op 2 november 2021 heeft klager in een brief aan verweerster onder meer geschreven: “Ik heb van u overgenomen het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank. Het staartje van de procedure bij de rechtbank, (…) ligt nog in uw handen. Cliënt heeft mij gevraagd om ook de behandeling van dat gedeelte van deze procedure bij de Rechtbank van u over te nemen. Wilt u aan mij toesturen het dossier betreffende de procedure bij de rechtbank? Wilt u eveneens de daarvoor afgegeven toevoeging aan mij overleggen en opgave doen van de door u gewerkte uren?” 2.7 Dhr. B heeft op 21 december 2021 het bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: het ordebureau) benaderd en onder meer geschreven dat zijn nieuwe advocaat al tweemaal om de stukken heeft gevraagd bij verweerster, maar dat verweerster niet reageert. 2.8 Een stafjurist van het ordebureau heeft verweerster op 22 december 2021 een e-mail gestuurd en verzocht om reactie, gelet op het verzoek om overdracht van het dossier. 2.9 Op 10 januari 2022 heeft klager in een e-mail aan verweerster geschreven dat er een einde is gekomen aan de procedure in hoger beroep en dat hij wil overgaan tot declaratie van de toevoeging. Klager heeft verweerster gevraagd hem de urenopgave toe te sturen. Verder schrijft klager: “[Dhr. B] heeft mij gevraagd om ook het lopende dossier uit de bodemprocedure van u over te nemen. Ik begrijp dat hij u al meermaals heeft gevraagd om dat dossier aan mij af te geven. Ik heb dat dossier nog niet van u ontvangen. Stuurt u mij dat dossier, inclusief de verleende toevoeging en urenopgave, alsnog toe?” 2.10 Op 18 januari 2022 heeft klager verweerster telefonisch gesproken en vervolgens in een e-mail aan verweerder onder meer geschreven: “U zegde mij toe om per omgaande de urenopgave in het hoger beroep aan mij te sturen. (…) U zegde mij toe ook het dossier eerste aanleg aan mij over te dragen, met opgave van de door u gewerkte uren.” 2.11 Op 28 januari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster. 2.12 Op 17 februari 2022 heeft klager een e-mail gestuurd aan twee kantoorgenoten van verweerster (en cc aan verweerster) en daarin onder meer geschreven dat hij, ondanks meerdere verzoeken, nog geen urenopgave en dossier van verweerster heeft ontvangen. 2.13 Op 24 februari 2022 heeft klager in een e-mail aan het ordebureau onder meer geschreven: “[Verweerster] is formeel de advocaat in de echtscheidingsprocedure die aanhangig is bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Vanwege de verstoorde verhouding heeft mijn cliënt aan [verweerster] gevraagd om ook dat dossier aan mij over te dragen. Zonder resultaat. (...) De echtscheidingsprocedure gaat ondertussen wel gewoon door. Er verstrijken termijnen partijen moeten reageren. [Verweerster] doet in die procedure niets en ik ben formeel niet in de positie om de vertegenwoordiging over te nemen. Het ontbreekt voor mijn cliënt in deze echtscheidingsprocedure aan rechtsbijstand. Dat is onacceptabel.” 2.14 Op 23 mei 2022 is door de RvR per brief aan dhr. B bericht dat de toevoeging is ingetrokken in verband met overname door klager. 2.15 Bij brief van 30 november 2022 heeft klager aan de deken onder meer geschreven: “Ik heb [verweerster] op 15 november 2022 per e-mail gewezen op uw brief van 14 november 2022 en opnieuw gevraagd om de urenverantwoording in beide dossiers alsmede de overdracht van het volledige echtscheidingsdossier in eerste aanleg. Ik heb van [verweerster] niets meer vernomen.” 2.16 Op 4 januari 2023 heeft klager een verrekeningsvoorstel voor het hoger beroep aan verweerster gestuurd en haar verzocht een bedrag van ruim € 300,- aan hem te betalen. Op het moment van de zitting (6 maart 2023) heeft verweerster het bedrag nog niet betaald.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat zij niet, althans niet naar behoren heeft gereageerd op klagers verzoek tot overname van het dossier in hoger beroep. Het dossier dat is aangeleverd was ongeordend en bevatte geen begeleidend schrijven. Ook heeft verweerster niet gereageerd op klagers verzoek om ook het dossier in de bodemprocedure aan klager over te dragen. 3.2 Verweerster heeft evenmin gereageerd op klagers herhaalde verzoeken om een urenopgave, waardoor hij niet over kan gaan tot verrekening van de vergoeding van de toevoeging. Klaagster heeft de eigen bijdrage à € 848,- geïncasseerd, terwijl klager van de RvR een bescheiden aanvulling als vergoeding heeft ontvangen. 3.3 Klager stelt dat verweersters houding in strijd is met de geldende gedragsregels: niet alleen is de verhouding tussen haar en dhr. B in het geding, maar ook de betrekking tussen klager en verweerster (gedragsregel 28).
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De raad stelt voorop dat advocaten moeten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Bij het overnemen van cliënten dient de advocaat op zorgvuldige wijze te handelen, waarbij onder meer kan worden verlangd dat de advocaten onderling overleg voeren met het doel de opvolgende advocaat behoorlijk in te lichten. De raad verwijst naar gedragsregels 24 en 28. Beoordeling 5.2 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster zich onwelwillend jegens klager opgesteld. Zij heeft allereerst niet naar behoren gereageerd op het verzoek om overname van het dossier in hoger beroep. Klager ontving, zonder begeleidend schrijven, een doos, gevuld met (2000 tot 2500) losse vellen papier, waaruit hij het procesdossier in eerste aanleg moest reconstrueren, alsmede enkele processtukken uit een dossier dat hij niet heeft overgenomen. Dit terwijl hij binnen enkele dagen een verweerschrift op grond van dat dossier moest indienen. De raad acht deze wijze van overdracht onbehoorlijk en klachtwaardig. Dat dit het gevolg is van het kopiëren door het secretariaat van verweersters kantoor maakt dat niet anders. Verweerster is immers verantwoordelijk voor de overdacht. 5.3 Uit het klachtdossier blijkt vervolgens dat verweerster maandenlang geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om overdracht van het dossier in de bodemprocedure. Het eerste verzoek om dat dossier dateert van 2 november 2021. Op 24 februari 2022 schrijft klager aan de deken dat het dossier nog niet aan hem is overgedragen. Op 30 november 2022, ruim een jaar na het eerste verzoek, schrijft klager aan de deken dat hij het volledige dossier in de bodemprocedure nog steeds niet heeft ontvangen. Verweerster heeft het dossier ruim een jaar na het eerste verzoek dus nog steeds niet overgedragen aan klager. Ook dit is onbehoorlijk en klachtwaardig. 5.4 Verder is duidelijk dat verweerster niet of pas heel laat heeft gereageerd op klagers herhaalde verzoeken om een urenopgave, terwijl zij tweemaal de eigen bijdrage à € 848,- heeft geïncasseerd en klager slechts een bescheiden vergoeding van de RvR heeft ontvangen. Op 4 januari 2023 heeft klager uiteindelijk een verrekeningsvoorstel gedaan om het hoger beroep af te sluiten. Verweerster heeft dit voorstel wel ontvangen, maar heeft daar niet op gereageerd noch heeft zij het door klager verzochte bedrag betaald. Zij heeft ter zitting gesteld dat zij dit wilde betalen, maar dat het vermelde rekeningnummer niet correct was. De raad is van oordeel dat verweerster op alle berichten van klager (veel) eerder had moeten reageren. Verweerster is onzorgvuldig en nalatig geweest in haar contact met klager. Ook dit deel van de klacht is daarom gegrond.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft bij de overname van een zaak onbehoorlijk gehandeld jegens klager, de opvolgend advocaat. Zij heeft het eerste dossier op onzorgvuldige wijze overgedragen, door een doos met een grote hoeveelheid ongeordende papieren en zonder begeleidend schrijven aan klager te zenden. Zij heeft vervolgens gedurende meer dan een jaar geen gehoor gegeven aan het verzoek om overdracht van een ander dossier. Vervolgens heeft zij niet of pas heel laat gereageerd op klagers herhaalde verzoeken om een urenopgave. Ter zitting is gebleken dat de financiële afwikkeling van het hoger beroep nog steeds niet heeft plaatsgevonden, omdat verweerster niet heeft gereageerd op het verrekeningsvoorstel van klager van 4 januari 2023. Verweerster had, juist in een zaak waarin al het nodige fout was gelopen, (nog meer) haar best moeten doen om te zorgen voor een snelle en correcte (financiële) afwikkeling van de zaak. 6.2 De raad houdt bij het opleggen van een maatregel rekening met het feit dat in de samenhangende zaak tegen verweerster (22-976/DH/DH) ook over de overdracht van de dossiers is geklaagd en dat in die zaak aan verweerster daarvoor al een maatregel is opgelegd. In deze zaak legt de raad daarom nog slechts een maatregel op voor de gebrekkige overdracht van de toevoegingen en de financiële afwikkeling met klager. De raad acht daarvoor een berisping op zijn plaats.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond; - legt aan verweerster de maatregel van berisping op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster] tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A. Schaberg en W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.