Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-05-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:104

Zaaknummer

22-707/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Klacht over de kwaliteit van dienstverlening. Bij het indienen van de producties bij de rechtbank is een fout gemaakt, waardoor een productie onvolledig is ingediend. Verweerder is hier verantwoordelijk voor en heeft daarvoor ook zijn verantwoordelijkheid genomen. Overige verwijten, over onder andere het verhogen van het uurtarief en het uitbreiden van de dagvaarding zonder opdracht, zijn ongegrond. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 1 mei 2023 in de zaak 22-707/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerder

1 INLEIDING 1.1 Klager is verwikkeld geweest in een geschil met een vereniging. Verweerder heeft hem bijgestaan in de bodemprocedure tegen de vereniging. Na het voor klager teleurstellende vonnis van de rechtbank heeft hij een klacht ingediend tegen verweerder. Klager is ontevreden over de bijstand die verweerder hem verleend heeft, onder andere omdat een productie incompleet is ingediend in de procedure bij de rechtbank. 1.2 De raad zal hierna eerst het verloop van de procedure, de feiten waarop deze beslissing is gegrond en de klachtonderdelen op een rij zetten. Daarna zal de raad de klacht beoordelen en ingaan op de door beide partijen aangevoerde argumenten.

2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2.1 Op 17 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 2.2 Op 6 september 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/84 van de deken ontvangen. 2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 maart 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 2.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0.1 tot en met 05.5.

3 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 3.1 Klager is verwikkeld geweest in een geschil met de Nederlandse Jagersvereniging (hierna: de vereniging). Verweerder heeft zich in oktober 2019 voor bijstand gewend tot kantoor A. Verweerder was werkzaam bij dat kantoor. 3.2 Op 15 oktober 2019 heeft mr. O, een kantoorgenoot van verweerder, een opdrachtbevestiging met algemene voorwaarden aan klager gestuurd. In de opdrachtbevestiging is onder meer opgenomen:

 “bevestig ik u hierdoor voor de goede orde dat u [A] opdracht hebt gegeven aan u juridische bijstand te verlenen in voorkomende zaken. Thans verzoekt u in het bijzonder om juridisch advies ter zake de rechten en plichten van enerzijds (het bestuur en de directie van) de [vereniging] en anderzijds haar leden. U wenst in beginsel afdoende inzicht te verkrijgen in de financiën van de vereniging, hetgeen u de facto stelselmatig wordt geweigerd.

Ik heb uw opdracht met dank aanvaard, waarop de door [A] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn, waarvan u bijgaand een exemplaar aantreft. Het door mij te hanteren (aangepaste) uurtarief bedraagt zoals besproken € 250,00, te vermeerderen met 21% BTW. Volledigheidshalve attendeer ik u erop dat in voorkomende gevallen zich de situatie kan voordoen dat een waarnemend kantoorgenoot tegen een andersluidend uurtarief werkzaamheden in uw dossier verricht. Dit kan [verweerder] zijn, die een uurtarief van € 195,00 (…) hanteert.”

In de algemene voorwaarden is onder meer opgenomen:

“14. [Kantoor] houdt zich te allen tijde het recht voor de hoogte van het uurtarief te kunnen wijzigen. Indien een wijziging van het uurtarief plaatsvindt binnen drie maanden na het sluiten van de overeenkomst, heeft de opdrachtgever het recht de overeenkomst te ontbinden.”

3.3 Op 18 december 2019 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven:

“In de bijlage [bijlage 1] en [bijlage 2] zie jij uitspraken zoals “Geestelijk gestoorde narcist sociopaat, donder op, schizofrene, gestoord, zieke geest, gestapo, triest figuur, zwarte piet, vervelende kerel, aus die anstalt, rare vent, wolf in schaapskleren, bipolaire stoornis, opruiende leugenachtige querulant, niet-goedje, vol-idioot, psychisch niet in orde, plaats voor je kop.”

Deze en andere uitspraken zijn gedaan in de facebook groep van [vereniging’].”

3.4 Verweerder heeft op 7 januari 2020 gereageerd en onder meer geschreven dat het in principe om twee afzonderlijke zaken tegen de vereniging gaat: enerzijds de erkenning van klagers Stichting Jachthondensport en anderzijds drie persoonlijke vorderingen van klager op de vereniging. 3.5 Op 17 februari 2020 heeft klager aan verweerder laten weten dat hij uit de Facebookgroep van de vereniging is verwijderd. 3.6 Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer aangegeven dat dit in de procedure/dagvaarding moet worden betrokken, met de vraag of klager hiermee akkoord is. 3.7 Klager heeft daarop gereageerd met ‘graag in dagvaarding betrekken’. 3.8 Bij e-mail van 28 februari 2020 heeft verweerder een gedeelte van de dagvaarding (het feitencomplex) in concept aan klager voorgelegd. Verweerder schrijft: “ik verzoek u vriendelijk dit kritisch te bestuderen en mij te berichten of u hiermee akkoord bent dan wel of u wellicht iets mist of liever anders omschreven wenst te zien.” 3.9 Klager heeft op 2 maart 2020 gereageerd en geschreven dat inhoudelijk alles lijkt te kloppen. 3.10 Op 9 maart 2020 heeft verweerder een tweede concept van de dagvaarding aan klager voorgelegd. 3.11 Bij e-mail van 17 maart 2020 heeft verweerder een volledige conceptversie van de dagvaarding aan klager voorgelegd. Verweerder heeft in zijn e-mail de in de dagvaarding opgenomen vorderingen samengevat. 3.12 Klager heeft een factuur van 3 april 2020 ontvangen over de maand maart 2020 voor een bedrag van € 2.901,48 (inclusief BTW). In de urenspecificatie is te zien dat verweerders uren tegen een tarief van € 210,- werden gerekend en de uren van mr. O tegen een tarief van € 270,-. Voor 5 maart 2020 is bij de werkzaamheden de regel ‘E-mailcorrespondentie/telefoon Reaal’ opgenomen. 3.13 Op 3 april 2020 heeft klager aan verweerder en kantoorgenoot dhr. Z onder meer geschreven:

“Ik schrik een beetje over het bedrag van de laatste factuur.

28 februari krijg ik de concept dagvaarding dus die is zo goed als klaar.

02 maart Ik geef aan dat alles lijkt te kloppen. [verweerder] zegt nog een juridische kwalificatie toe te voegen en dagvaarding gereed te maken.

09 maart krijg ik concept 2 te zien en dan neem ik aan dat de juridische kwalificatie toegevoegd is en de dagvaarding gereed is.

Op een telefoontje en inhoud bevestiging mailtjes na, vind ik wel bijzonder dat eind februari de concept dagvaarding klaar is, Maar dat in de maand Maart hier nog voor bijna 3000 euro aan gespijkerd wordt. (…)

Mag ik weten wat de onderstaande regels inhouden. ”E-mailcorrespondentie/telefoon Reaal” (…)

3.14 Op 6 april 2020 is de dagvaarding uitgegaan. Op 28 april 2020 heeft verweerder de betekende dagvaarding aan klager gestuurd. Ook schrijft verweerder onder meer:

“Tot slot zou ik nog terugkomen op mijn uurtarief. Ik heb dit inmiddels met [mr. O] besproken en voor u zal het oude uurtarief van € 195,00, ex BTW gelden met terugwerkende kracht vanaf januari 2020.”

3.15 Op 5 mei 2020 zijn de declaraties van 7 februari 2020, 5 maart 2020 en 3 april 2020 gecrediteerd en zijn er nieuwe facturen opgemaakt voor de werkzaamheden die betrekking hebben op de maanden januari, februari en maart 2020. Bij deze facturen is alsnog gerekend met een uurtarief van € 195,- voor verweerder en € 265,- voor mr. O, terwijl bij de gecrediteerde nota’s was gerekend met tarieven van € 210,- en € 270,-. In de nieuwe nota over de maand maart is de regel ‘E-mailcorrespondentie/telefoon Reaal’ als foutief vermeld en er is geen bedrag meer voor gerekend. 3.16 Op 18 mei 2020 heeft verweerder de producties 1 tot en met 32 aan de rechtbank gezonden. 3.17 Op 28 augustus 2020 heeft klager per e-mail aan verweerder geschreven dat er bericht zou moeten zijn van de rechter. Verweerder heeft diezelfde dag gereageerd en aangegeven dat de rechtbank de dagbepaling van de zitting heeft verplaatst naar 9 september 2020 en dat er voor verweerder geen mogelijkheid is om de zaak te bespoedigen. 3.18 Op 7 oktober 2020 heeft klager een factuur ontvangen over de maand september voor een bedrag van € 144,96 (inclusief BTW). 3.19 Klager heeft in een e-mail van 14 oktober 2020 aan kantoor A onder meer geschreven:

“Het verbaast me elke keer hoe het mogelijk is om een kleine handeling zoals verhinderdata door te geven aan een rechtbank die volgens sommige advocaten een taak voor de secretaresse is dat ik daar 150 euro voor moet betalen.

Moet echt een senior advocaat ingezet worden (…) om dit soort administratieve taken te verzorgen?

Ook vorige keer moest ik 60 euro betalen voor het doorgeven dat een rolwijziging plaats heeft gevonden. Een taak die een secretaresse in de ict systeem van de rechtbank kan inzien en per email aan de cliënt door kan geven. Nog gekker, ik had zelf de rechtbank gebeld en de informatie zelf gekregen. (…)

Ik vraag je vriendelijk de manier van factureren te herzien.”

3.20 Dhr. Z heeft namens het kantoor diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven:

“bericht ik je dat wij conform onze algemene voorwaarden factureren. Daarnaast factureert iedere advocaat ook op dezelfde, door de Orde voorgeschreven wijze.

Ik kan dientengevolge niet zoveel met jouw verzoek. Hoe had je het zelf gedacht dan?”

3.21 Op 1 december 2020 heeft klager een klacht ingediend bij de rechtbank. De klacht ziet op het feit dat de dagbepaling voor de mondelinge behandeling in klagers zaak meermalen is uitgesteld. 3.22 Bij brief van 14 december 2020 heeft het bestuur van de rechtbank de klacht van klager gegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank in deze brief meegedeeld dat de zitting inmiddels is vastgesteld op 13 januari 2021. 3.23 Op 13 januari 2021 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. 3.24 Op 4 februari 2021 heeft klager een factuur ontvangen voor een bedrag van € 3.864,44. Klager heeft diezelfde dag om een uitdraai/overzicht van alle door kantoor A in rekening gebrachte uren gevraagd. 3.25 Op 16 februari 2021 heeft dhr. Z een overzicht van alle gedeclareerde werkzaamheden aan klager gezonden. Klager heeft vervolgens diezelfde dag om het overzicht ‘ook met de kosten kolom erbij’ gevraagd. Dhr. Z heeft daarop laten weten dat dit qua systeem niet lukt en dat dit op de declaraties zichtbaar is. Klager heeft in reactie daarop gevraagd om het totale gefactureerde bedrag door te geven. Dhr. Z heeft daarop laten weten dat dat niet deze week geregeld is, omdat hij eerst declaratierondes moet invoeren en dan een Excel uitdraai kan maken.  3.26 Op 24 februari 2021 heeft de rechtbank vonnis gewezen in het geschil tussen klager en de vereniging. Klagers vorderingen zijn afgewezen en hij is in de proceskosten à € 2.520,- veroordeeld. In het vonnis staat onder meer:

In deze procedure vordert [klager] (kort weergegeven):

A. vergoeding van (een deel van de) advocaatkosten die hij heeft moeten maken om de notulen en jaarverslagen te verkrijgen;

B. erkenning van zijn [stichting] als officiële jachthondenopleider;

C. toegang tot de besloten Facebookpagina van de [vereniging]; en

D. rectificatie. (…)

3.20 De [vereniging] heeft uiteengezet en met stukken onderbouwd dat [klager] op de besloten Facebookpagina meermaals heeft verwezen naar zijn eigen Facebookpagina’s waarop hij zich kritisch uitlaat. Daarnaast heeft hij personen binnen de besloten Facebookpagina’s geblokkeerd en informatie vanuit die pagina op zijn eigen pagina’s gepubliceerd. [Klager] heeft niet weersproken dat hij zich op deze manier heeft gedragen. [Klager] heeft slechts aangevoerd dat hij het niet eerlijk vindt dat juist hij is verwijderd, omdat anderen zich volgens hem (eveneens) onbehoorlijk hebben gedragen. (…) Door personen op de pagina te blokkeren en informatie buiten de besloten Facebookgroep te delen is het immers voorstelbaar dat de constructieve dialoog wordt belemmerd. Het is daarbij niet aan de rechtbank, voor zover dit al uit de stukken zou blijken, om te oordelen over de vraag of ook anderen zich eveneens op deze wijze hebben gedragen en dus ook verwijderd hadden moeten worden. (…)

3.22 [Klager] heeft gesteld dat hij door (provinciale) bestuursleden en leden van de Ledenraad regelmatig wordt beledigd en in zijn goede naam wordt aangetast. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij twee uitlatingen overgelegd. (…)

3.23 De rechtbank kan op basis van deze stukken niet de conclusie trekken dat [klager] wordt beledigd of in zijn goede naam wordt aangetast. (…). Aangezien [klager] geen andere stukken heeft overgelegd die zijn stelling dat hij regelmatig wordt beledigd en in zijn goede eer wordt aangetast onderbouwen (wat bovendien door [vereniging] wordt betwist) bestaat er geen grond voor toewijzing van de gevorderde rectificatie.”

3.27 Bij e-mail van 26 februari 2021 heeft klager aan verweerder onder meer geschreven:

“In de e-mail van 18 dec. 2019 14:57 uur heb ik jou de beledigingen toegestuurd (…). Volgens de vonnis van 25-02-2021 heeft de rechter deze producties nooit gezien. (…)

Omdat de rechter deze info niet heeft gekregen / ingezien wijst zij dan ook de betreffende eisen af. Zie punt 3.23 (…)

Mijn vraag is: Hoe kon het gebeuren dat de rechter deze producties niet heeft gezien?

Ps. Ik heb vandaag moeten schikken de rechter had de vonnis van de bodemprocedure in haar handen. Ik ben geen lid meer, ik mag geen emails meer versturen voor een jaar en mag ook de komende twee jaar geen lid worden van [vereniging].”

3.28 Verweerder heeft naar aanleiding hiervan bij de rechtbank een kopie van de dagvaarding inclusief producties opgevraagd. 3.29 Op 10 maart 2021 heeft klager in een e-mail aan verweerder en een kantoorgenoot onder meer geschreven:

“Het staat vast dat niet alle door mij aangeleverde bewijsstukken zijn ingebracht in de rechtszaak. Dit is een zeer kwalijke zaak. De uiteindelijke productie 25 is onvolledig terwijl dit de belangrijkste gedeelte van de bewijsvoering was.

Ook de onderstaande aandachtspunten maken dat ik dit project als een mislukking beschouw: (…)

- De dagvaarding is uitgebreid zonder dat dit van te voren zo afgesproken was. Er zou eerst alleen de erkenning van de [stichting] ter discussie gebracht worden. Later zonder enige overleg blijkt dat de dagvaarding voor enkele duizenden euro’s aan kosten uitgebreid is. (…)

- WhatsApp bericht over een belediging aan de adres van [kantoor] door een jachthonden trainer van [H] wordt aan mij gefactureerd terwijl ik duidelijk gemaakt hebt dat dit geen onderdeel maakt van mijn rechtszaak. Het was immers zwartmaken van de advocaat niet van mij.

- Bijzonder genoeg belandt deze als productie in de dagvaarding dat mijn zaak meer schaadt dan baat. (…) Waarom [kantoor] dit als productie heeft ingebracht is mij een raadsel. (…)

- [Kantoor] factureer elke keer voor het doorgegeven dat de rol weer verplaatst is. Na zoveelste keer uitstel dien ik zelf een klacht in bij de rechtbank en binnen twee dagen wordt de zitting gepland. Dat kon [kantoor] ook doen maar is dat is niet gebeurt.”

3.30 Klager heeft op 16 maart 2021 laten weten dat als het niet mogelijk is een voorstel te doen, hij het dossier zal voorleggen aan een onafhankelijke partij. 3.31 Op 9 april 2021 heeft verweerder aan klager onder meer geschreven:

“Het onvolledig overleggen van de productie 25 had niet mogen gebeuren en dit verwijt ik mijzelf. (…)

Wat daar verder van zij, willen wij er ook een streep onder zetten en daarmee een langdurige nasleep voorkomen. Op dit moment zijn er een tweetal declaraties (…) onbetaald gebleven. Het gezamenlijke declaratiebedrag bedraagt € 4.221,90. (…)

Om thans uit de impasse te komen stelt [kantoor] voor om de declaraties te crediteren tot een bedrag van € 2.000,- inclusief BTW. Dit betekent dat u dit bedrag nog dient te voldoen en dat het overige wordt kwijtgescholden.“

3.32 Klager heeft op 12 april 2021 gereageerd en onder meer geschreven dat hij niet akkoord kan gaan met het voorstel, waarbij hij opmerkt dat hij zich afvraagt wat de rechter zal vinden van de totale advocaatkosten van circa € 25.000,-. 3.33 Verweerder heeft op 19 april 2021 gereageerd en onder meer geschreven:

Na de zitting waren wij het erover eens dat de zitting goed is gegaan, reden waarom de uitspraak extra teleurstellend is. (…) Daarmee doe ik niet af aan de ongelukkige samenloop dat een productie niet juist door de rechter is ontvangen. Echter, de onderbouwing bezien van het vonnis, had de inhoud van de ontbrekende productie weinig in uw voordeel kunnen betekenen vanwege uw eigen activiteiten op social media etc. Mijn voorstel om middels een in te stellen hoger beroep de mogelijk door u geleden schade alsnog te herstellen, zou ingevolge uw eigen handelen naar aller verwachting geen verandering brengen. Temeer daar u daags na ontvangst van het vonnis, buiten mij om een schikking met de wederpartij hebt gesloten.

Na intern overleg is er besloten dat, hoewel het mijns inziens totaal geen recht doet aan mijn inspanningen in deze, [kantoor] het openstaande bedrag van € 4.221,90 inclusief BTW zal te crediteren tegen finale kwijting over en weer. Dit houdt in dat er daarna niet meer op de zaak kan worden teruggekomen en dat er geen hoger beroep wordt ingesteld. Tevens stellen wij als voorwaarde dat u nimmer meer een beroep zal doen op ons kantoor en u zich volledig onthoudt van negatieve berichtgeving op wat voor wijze dan ook in iedere media. Bij overtreding van het vorenstaande zullen wij onze openstaande declaraties in rechte alsnog incasseren.”

3.34 Bij e-mail van 22 april 2021 heeft klager het verzoek afgewezen, omdat hij het niet eens is met de gestelde voorwaarden.

4 KLACHT 4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a) niet alle producties in te brengen bij een gerechtelijke procedure; b) niet de gehele dagvaarding inclusief producties aan klager ter inzage/controle toe te sturen; c) ongevraagd het uurtarief met 8% te verhogen; d) kosten te facturen die voor een andere cliënt zijn gemaakt; e) de dagvaarding fors uit te breiden zonder dat daartoe opdracht is gegeven, waardoor klager onnodig op kosten is gejaagd. 4.2 Ad klachtonderdelen a en b: de rechter spreekt in het vonnis van twee in plaats van drie producties. Hieruit kan alleen de conclusie worden getrokken dat de rechter de derde productie (nummer 25) met tientallen beledigingen niet heeft ingezien. Dit kan alleen als de producties door de advocaat niet ingediend zijn. Als verweerder de dagvaarding inclusief producties aan klager had voorgelegd, had klager kunnen controleren dat alle producties waren ingediend. 4.3 Ad klachtonderdeel c: na een klacht van klager is de verhoging teruggedraaid van een advocaat. Van een andere advocaat is de verhoging maar gedeeltelijk teruggedraaid. Alle verkeerde facturen worden gecrediteerd en opnieuw verzonden. Klager vindt dit alles omslachtig en arbeidsintensief. 4.4 Ad klachtonderdeel d: aan klager is minstens één bedrag gefactureerd dat niet voor klager bedoeld was. Klager vraagt zich af hoe vaak deze fout is gemaakt en hoeveel hij te veel heeft betaald. 4.5 Ad klachtonderdeel e: klager stelt dat € 3.000,- extra is gefactureerd in verband met het ongevraagd uitbreiden van de dagvaarding.

5 VERWEER 5.1 Verweerder heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.Klachtonderdeel a) 5.2 Uit de akte overleggen producties van 20 mei 2020 blijkt dat de printscreens als productie 25 door verweerder zijn overgelegd. Bij het fysiek klaarmaken van de producties voor indiening is waarschijnlijk iets misgegaan waardoor niet de daadwerkelijke printscreens zijn overgelegd, maar in plaats daarvan de begeleidende e-mail van klager van 18 december 2019 waarin beschreven staat wat de inhoud van de Facebookberichten is. Verweerder heeft daarover contact gehad met klager en aangegeven dat de rechtbank inderdaad per abuis een andere versie heeft ontvangen, dat verweerder zich daarvoor verantwoordelijk acht en dat in een hoger beroep de productie alsnog in het geding kan worden gebracht. Verweerder heeft ook aangegeven dat hij zich afvraagt of de printscreens tot een andere uitkomst zouden hebben geleid, gelet op overweging 3.20 van het vonnis. Bovendien heeft klager (buiten verweerder om) reeds een schikking getroffen met de vereniging en (daardoor) geen belang meer bij een hoger beroep. Klager wenst enkel en alleen een financiële compensatie te ontvangen, terwijl van enige financiële schade niet is gebleken. Desondanks is financiële compensatie aangeboden, maar elk voorstel is door klager van de hand gewezen.Klachtonderdeel b) 5.3 De conceptdagvaarding is verschillende malen ter goedkeuring aan klager voorgelegd, waarbij verweerder herhaaldelijk uitleg heeft gegeven over de punten die in de dagvaarding zijn opgenomen. Verweerder heeft daarbij ook gevraagd of alle onderwerpen in de dagvaarding zijn betrokken. Dat niet alle producties uiteindelijk bij de rechtbank in het geding zijn gebracht, wordt door verweerder ten zeerste betreurd.Klachtonderdeel c) 5.4 Het kantoor van verweerder wijzigt in beginsel de gehanteerde tarieven jaarlijks per 1 januari, zoals opgenomen in de algemene voorwaarden. Per 1 januari 2020 is verweerders uurtarief verhoogd, alsmede dat van zijn kantoorgenoot. Met klager was bij aanvang van de opdracht overeengekomen dat de gehanteerde kantoorkosten van 8%, bij wijze van korting, niet in rekening gebracht zouden worden. Hoewel het kantoor op basis van de algemene voorwaarden gerechtigd is om de tarieven te wijzigen, is coulancehalve besloten om voor de reeds gedeclareerde werkzaamheden in het dossier van klager het oude/oorspronkelijke uurtarief van € 195,- te hanteren.Klachtonderdeel d) 5.5 In klagers dossier is op 5 maart 2020 abusievelijk een tijdsregel genoteerd die betrekking had op een ander dossier dan het dossier van klager: “e-mailcorrespondentie/telefoon Reaal”. Deze tijdsregel is bij declaratie van 3 april 2020 bij klager in rekening gebracht. Op 5 mei 2020 is deze declaratie gecrediteerd en op diezelfde datum is een gecorrigeerde versie van de declaratie verzonden, waarop duidelijk zichtbaar is gemaakt dat de abusievelijk ingevoerde tijdsregel niet meer in rekening wordt gebracht. Klager heeft bij onduidelijkheid bij voorgaande declaraties steeds om uitleg gevraagd, die hem vervolgens ook is gegeven. Uit de door klager geuite klacht blijkt niet dat klager (verder) specifieke tijdsregels onjuist acht.Klachtonderdeel e) 5.6 Juist klager wenste telkens, zelfs na het uitbrengen van de dagvaarding, vorderingen toe te voegen. Uiteindelijk is besloten het bij de huidige vorderingen te laten. Op 28 februari 2020 heeft verweerder klager ter goedkeuring het feitencomplex van de dagvaarding gezonden, waarbij verweerder klager expliciet heeft verzocht na te gaan of de dagvaarding de onderwerpen bevatte die hij voor ogen had. Op 17 maart 2020 heeft verweerder de finale conceptversie ter goedkeuring aan klager voorgelegd. Deze dagvaarding is door klager goedgekeurd en hij heeft op geen enkel moment aangegeven dat verweerder de dagvaarding had uitgebreid zonder daarvoor een opdracht te hebben ontvangen. Na het uitbrengen van de dagvaarding wenste klager juist nog aanvullende vorderingen in te stellen. Klager heeft niet eerder geprotesteerd tegen de inhoud van de dagvaarding. Pas na ontvangst van het vonnis stelt klager dat de dagvaarding zonder opdracht zou zijn uitgebreid, zonder aan te geven op welk punt de dagvaarding dan zonder opdracht zou zijn uitgebreid.

6 BEOORDELING Opmerking vooraf 6.1 De raad beoordeelt in deze klachtzaak alleen de klacht van klager tegen verweerder. Een klacht van klager tegen het advocatenkantoor (A) waar verweerder destijds werkzaam was, ligt niet ter beoordeling voor omdat door klager niet uitdrukkelijk is geklaagd tegen het kantoor. Voor zover hij dat anders bedoeld had, heeft hij gedurende de behandeling van de klachtzaak niet dan wel onvoldoende duidelijk geprotesteerd tegen de wijze waarop de klacht door de deken is opgevat, behandeld en aan de raad gepresenteerd. Verwijten aan het adres van het kantoor zullen daarom buiten beschouwing worden gelaten.Toetsingskader 6.2 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).Klachtonderdeel a) 6.3 Verweerder heeft erkend dat niet de volledige productie 25, met bijlagen, in de procedure is ingebracht. Het is kennelijk bij verweerders secretariaat misgegaan. Verweerder heeft erkend daarvoor verantwoordelijk te zijn. Hij had de stukken voor verzending moeten controleren en heeft dat blijkbaar niet gedaan. Klachtonderdeel a is daarmee gegrond.. 6.4 De deken noemt in de aanbiedingsbrief nog als onderdeel van de klacht dat klager verweerder ook verwijt dat er producties zijn ingebracht die de gerechtelijke procedure meer hebben geholpen dan geschaad. Dit klachtonderdeel leest de raad niet in de klacht, noch in de repliek, maar alleen in een email van klager aan verweerder van 10 maart 2021. Voor zover klager al bedoeld had dit tot onderdeel van zijn klacht te maken geldt dat dit verwijt onvoldoende is geconcretiseerd en onderbouwd. Niet blijkt om welk(e) stuk(ken) het zou gaan en evenmin blijkt dat deze de procedure hebben geschaad. Dit verwijt is daarom ongegrond.Klachtonderdeel b) 6.5 Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verweerder verschillende conceptversies van de dagvaarding vooraf ter controle aan klager heeft gestuurd. Het is niet ongebruikelijk om een conceptversie zonder producties te laten controleren door de cliënt, omdat uit het concept kan worden afgeleid welke producties bij de dagvaarding zouden worden gevoegd. Dat verweerder uiteindelijk productie 25 onjuist heeft ingebracht, is een omissie geweest waarover bij klachtonderdeel a) al is geoordeeld. Van onbetamelijk handelen is de raad verder niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.Klachtonderdeel c) 6.6 Uit de opdrachtbevestiging en de bijgevoegde toepasselijke algemene voorwaarden blijkt dat er te allen tijde de mogelijkheid was om de hoogte van het uurtarief te wijzen. Klager was hiermee bekend of kon hiermee bekend zijn. Verweerder mocht dan ook de gehanteerde uurtarieven per 1 januari 2020 verhogen. Het is de raad bovendien gebleken dat verweerder de verhoging van zijn tarief heeft teruggedraaid, na een vraag daarover van klager. Klager heeft gelet daarop geen nadeel ondervonden van de eerdere verhoging. Dat de verhoging van het uurtarief van mr. O niet volledig is teruggedraaid, maakt dit alles niet anders, omdat die verhoging niet onrechtmatig was. De raad acht dit klachtonderdeel daarom ongegrond. 6.7 Voor zover klager ook klaagt over de manier waarop de tariefsverhoging is teruggedraaid (door creditering van alle facturen en het opmaken van nieuwe facturen), geldt dat deze handelwijze niet klachtwaardig is. Evenmin is klachtwaardig dat het door klager gevraagde kostenoverzicht niet direct aan hem kon worden verstrekt. Ook deze verwijten zijn ongegrond.Klachtonderdeel d) 6.8 Vast staat dat in de factuur over de werkzaamheden van maart 2020 een tijdsregel is opgenomen die zag op werkzaamheden voor een andere cliënt. Het betreft naar het oordeel van de raad een eenmalige vergissing. Na een vraag van klager is de fout door verweerder hersteld en zijn excuses aangeboden. Van klachtwaardig handelen is geen sprake. 6.9 Klager suggereert dat dit mogelijk vaker is gebeurd en vraagt zich af hoeveel hij te veel heeft betaald. Het is echter aan klager zijn stellingen te concretiseren. Deze suggestie van klager mist feitelijke grondslag. 6.10 Gelet op het voorgaande verklaard de raad dit klachtonderdeel ongegrond.Klachtonderdeel e) 6.11 Uit het klachtdossier blijkt dat klager de verschillende versies van de dagvaarding in concept heeft gezien en heeft goedgekeurd. Daarin zijn kennelijk telkens nieuwe vorderingen meegenomen, volgens verweerder op verzoek van klager. Van het zonder opdracht uitbreiden van de dagvaarding is de raad niet gebleken. Overigens wordt daarbij nog opgemerkt dat klager niet heeft geconcretiseerd welke vorderingen of uitbreidingen van de dagvaarding precies zonder opdracht zouden zijn geweest. De raad verklaart ook dit klachtonderdeel daarom ongegrond.Tot slot 6.12 Voor zover klager ook klaagt over het feit dat verweerder de zaak niet heeft bespoedigd en de mondelinge behandeling pas na een klacht van klager bij de rechtbank is gepland, geldt dat niet is gebleken van klachtwaardig handelen van verweerder.

7 MAATREGEL 7.1 Bij het indienen van de producties bij de rechtbank is een fout gemaakt, waardoor een productie onvolledig is ingediend. Verweerder is hier verantwoordelijk voor en heeft daarvoor ook zijn verantwoordelijkheid genomen. Hij heeft geprobeerd om met klager tot een oplossing te komen: hij heeft eerst aangeboden hoger beroep in te stellen op zijn kosten, maar dat wilde klager niet. Daarna heeft hij in samenspraak met zijn toenmalige kantoor geprobeerd een financiële regeling met klager te treffen, maar daar heeft klager om hem moverende redenen niet aan meegewerkt. 7.2 Gelet op de geringe ernst van de gedraging en de verantwoordelijkheid die verweerder op meerdere manieren voor zijn fout genomen heeft, is de raad van oordeel dat kan worden volstaan met een gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 8.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdeel a gegrond; - verklaart de klachtonderdelen b, c, d en e ongegrond; - bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.A.Th. Philipsen en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2023.   Griffier                                                                                                    Voorzitter Verzonden d.d. 1 mei 2023