Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-04-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:72
Zaaknummer
22-527/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 17 april 2023 in de zaak 22-527/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 5 oktober 2022 op de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 31 december 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 23 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K299 2021 ia/nm van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 5 oktober 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) bepaald dat de klacht niet-ontvankelijk is ingevolgde artikel 46g lid 1, aanheft en onder a Advocatenwet. Deze beslissing is op 5 oktober 2022 verzonden aan partijen. 1.4 Op 2 november 2022 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op 2 november 2022 ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 6 maart 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop deze berust, niet kan verenigen. 2.2 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT 3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING 4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten. 4.2 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De raad is met de voorzitter van oordeel dat klaagster haar klacht buiten de termijn van drie jaar heeft ingediend. Dat zij half december 2018 nog met de klachtenfunctionaris heeft gecorrespondeerd, maakt dat niet anders. Het doorlopen van de interne klachtenprocedure stuit de verjaringstermijn niet. Overigens heeft verweerster onweersproken gesteld dat het handelen of nalaten waarop de klacht ziet feitelijk heeft plaatsgevonden in 2014. Klaagster heeft haar klacht dan ook (ruim) buiten de termijn ingediend en van verschoonbare termijnoverschrijding is niet gebleken. De voorzitter heeft de klacht dus terecht op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en onder a Advocatenwet niet-ontvankelijk geacht. 4.3 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren. 4.4 Voor zover klaagster stelt dat zij ook een beslissing wenst op de klacht tegen klachtenbehandelaar mr. M, geldt dat zijn handelen in deze tuchtzaak niet ter beoordeling voorligt.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.C.A. de Groot, voorzitter, mrs. A. Schaberg en W.R. Arema, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 april 2023.