Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:84

Zaaknummer

22-516/AL/MN

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Verweerster heeft in haar verzoekschrift meer meegedeeld over de mediation dan strikt noodzakelijk om haar verzoek te onderbouwen. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 17 april 2023 in de zaak 22-516/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:

klager oververweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 12 november 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 29 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1591316/FB/SD van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 februari 2023. Daarbij waren klager en verweerster, vergezeld door haar gemachtigde, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Verweerster heeft de ex-echtgenote van klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. 2.3 Op 10 maart 2020 hebben klager en zijn ex-echtgenote een intakegesprek gevoerd bij een mediator. 2.4 De mediator heeft bij e-mail van 23 maart 2020 partijen verzocht om de mediationovereenkomst en het door haar opgestelde gespreksverslag te ondertekenen en te retourneren. 2.5 In reactie hierop heeft de ex-echtgenote van klager per e-mail van 23 maart 2020 laten weten dat zij en klager inmiddels nadere afspraken hebben gemaakt over de afwikkeling van hun echtscheiding. Zij heeft toegezegd dat zij deze afspraken op schrift zou stellen en daarna dit document, samen met de voor akkoord getekende mediationovereenkomst en het gespreksverslag, aan de mediator toe zou sturen. 2.6 Op 29 maart 2020 hebben klager en zijn ex-echtgenote de onderling gemaakte afspraken ondertekend en dezelfde dag samen met de ondertekende mediationovereenkomst en het voor akkoord getekende gespreksverslag per e-mail naar de mediator gezonden. 2.7 In de overeenkomst tussen partijen van 29 maart 2020 heeft de ex-echtgenote van klager afgezien van partneralimentatie. 2.8 Het mediationtraject heeft uiteindelijk niet geleid tot algehele overeenstemming over de gevolgen van de echtscheiding en is geëindigd. 2.9 Op 31 augustus 2021 heeft verweerster namens de ex-echtgenote een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. In dit verzoekschrift is om partneralimentatie verzocht. 2.10 Op 25 oktober 2021 heeft de advocaat van klager een verweerschrift voorlopige voorzieningen ingediend. Klager beroept zich hierin op de overeenkomst tussen partijen van 29 maart 2020. De advocaat van klager heeft, na overleg met de deken, deze overeenkomst als productie overgelegd. 2.11 Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is, in ieder geval deels met toestemming van verweerster, door de advocaat van klager een aantal stukken uit het mediationtraject overgelegd.

3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in haar verzoekschrift en tijdens de zitting zonder toestemming van klager inhoudelijke mededelingen te doen over de mediation.

Toelichting

Verweerster heeft in haar verzoekschrift benoemd dat de mediator het initiatief voor de beëindiging van de mediation heeft genomen, de mediator de ex-echtgenote herhaaldelijk heeft geadviseerd deskundig advies in te winnen, dat de ex-echtgenote in de mediation om nadere stukken heeft gevraagd, dat klager niet wilde dat zijn ex-echtgenote deskundig advies zou inwinnen en dat de mediation is geëindigd omdat partijen het niet eens zijn geworden over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de partneralimentatie. Tijdens de zitting heeft verweerster gezegd dat door de mediator geen alimentatieberekeningen zijn opgesteld en er geen stukken zijn uitgewisseld bij de mediator.

4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING 5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline komt aan een advocaat van de wederpartij van klager een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De raad zal het optreden van verweerster daarom aan de hand van deze maatstaf beoordelen. 5.2 Verweerster heeft aangevoerd dat zij in haar verzoekschrift alleen het strikt noodzakelijke naar voren heeft gebracht om de belangen van haar cliënte goed te kunnen behartigen. Zij heeft betwist dat zij daarbij inhoudelijke mededelingen over de mediation heeft gedaan. Verweerster heeft erop gewezen dat in haar verzoekschrift enkel wordt vermeld dat het mediationtraject is geëindigd omdat partijen geen algehele overeenstemming hebben kunnen bereiken op een aantal genoemde punten en dat dit voor de hand ligt omdat er anders geen procedure over hoeft te worden gevoerd. 5.3 De raad is, anders dan verweerster, van oordeel dat zij in haar verzoekschrift meer heeft meegedeeld over de mediation dan strikt noodzakelijk om haar verzoek te onderbouwen. Met name onder de punten 19 en 21 van het verzoekschrift wordt gesuggereerd dat de mediation is mislukt doordat klager beslist niet wilde dat onafhankelijk deskundig advies zou worden ingewonnen. Dit zijn geen mededelingen over het proces, zoals namens verweerster tijdens de zitting van de raad is aangevoerd, maar over de inhoud van de mediation, die klager bovendien niet bepaald in een gunstig daglicht stellen. De raad deelt de mening van verweerster niet dat het nodig was om te anticiperen op het verweer dat klager waarschijnlijk zou gaan voeren, namelijk dat tussen partijen al op 29 maart 2020 was overeengekomen dat de ex-echtgenote zou afzien van partneralimentatie. Verweerster heeft met de mededelingen over de inhoud van de mislukte mediation dan ook de belangen van de wederpartij onnodig en onevenredig geschaad, zoals bedoeld in overweging 5.1, waarmee zij klachtwaardig heeft gehandeld. In zoverre zal de klacht gegrond worden verklaard. 5.4 Voor zover de klacht ziet op hetgeen verweerster tijdens de zitting over de mediation naar voren heeft gebracht, oordeelt de raad als volgt. Nu de advocaat van klager een aantal stukken uit het mediationtraject voorafgaand aan de zitting heeft overgelegd, kan verweerster in het geheel niet tuchtrechtelijk worden verweten dat zij tijdens de zitting daarop inhoudelijk heeft gereageerd. In zoverre zal de raad de klacht ongegrond verklaren.

6 MAATREGEL 6.1 De klacht is gegrond voor zover dit het verwijt betreft dat verweerster in haar verzoekschrift zonder toestemming van de wederpartij inhoudelijke mededelingen heeft gedaan over de mediation tussen klager en haar cliënte. Mede gelet op het feit dat verweerster niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen, kan naar het oordeel van de raad worden volstaan met de oplegging van de maatregel van waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klager, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-516/AL/MN.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht gegrond voor zover deze betrekking heeft op het verwijt dat verweerster in haar verzoekschrift mededelingen heeft gedaan over de mediation; - verklaart de klacht ongegrond voor zover deze betrekking heeft op het verwijt dat verweerster tijdens de zitting mededelingen heeft gedaan over de mediation; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager; - veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, P.Th. Mantel, A.W. Siebenga en M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.   Griffier                                                                                                     Voorzitter

Verzonden d.d. 17 april 2023