Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-04-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:82
Zaaknummer
22-251/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. Verzet gegrond, omdat de voorzitter de klacht onjuist heeft geïnterpreteerd. Hoewel sprake is geweest van ferme onzorgvuldigheden in de conceptdagvaarding, is de raad alles afwegende van oordeel dat verweerder niet dermate onzorgvuldig is geweest dat hem dit tuchtrechtelijk te verwijten valt. Verzet gegrond, klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 april 2023 in de zaak 22-251/AL/GLD naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 13 juni 2022 op de klacht van:
klager oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 14 maart 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 25 maart 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/56 van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 13 juni 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde dag verzonden aan partijen. 1.4 Op 7 juli 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde dag ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 20 februari 2023. Daarbij was klager aanwezig. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift van klager. Ook heeft de raad kennisgenomen van het e-mailbericht met bijlage van verweerder van 1 februari 2023.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet, zoals vermeld in het verzetschrift, houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 Verweerder heeft ter verkrijging van een datum voor de behandeling van een kort geding een conceptdagvaarding met onjuistheden naar de rechtbank gestuurd. De fouten in deze conceptdagvaarding zijn niet abusievelijk gemaakt, maar met het doel om een datum voor een kort geding te krijgen, ondanks dat geen sprake was van een spoedeisende situatie. Er lagen op bedoelde tijdstippen geen beslagen op de inkomsten van klager. Tijdens de behandeling van het kort geding heeft verweerder ten onrechte niet aan de rechter aangegeven dat er fouten stonden in deze conceptdagvaarding. Hiermee heeft verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet gehandeld. 2.3 De voorzitter heeft ten onrechte de onjuistheden in de conceptdagvaarding van verweerder opgevat als slordigheidsfoutjes. Verweerder heeft door het indienen van deze conceptdagvaarding klager onrecht aangedaan.
3 FEITEN 3.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten: 3.2 Sinds 11 mei 2017 huurt klager een woning via woningstichting Barneveld (hierna ook: de woningstichting). Op enig moment hebben klager en de woningstichting een conflict gekregen omdat klager in zijn (achter)tuin een schutting had geplaatst op – volgens de woningstichting – de grond van één van de buren van klager. 3.3 Verweerder heeft de woningstichting in dit conflict juridische bijstand verleend. Hij is een bodemprocedure gestart tegen klager omdat klager niet vrijwillig bereid was de schutting te verwijderen. Bij vonnis van 25 november 2020 heeft de rechtbank Gelderland klager veroordeeld tot het verwijderen van de schutting, op straffe van verbeurte van een dwangsom. 3.4 Op 2 februari 2021 heeft verweerder – namens de woningstichting – klager in kort geding gedagvaard wegens het niet voldoen aan de verplichting die de rechtbank hem bij vonnis van 25 november 2020 had opgelegd. Voorafgaand aan het (laten) betekenen van de dagvaarding van 2 februari 2021 heeft verweerder een conceptdagvaarding van 26 januari 2021 opgesteld. 3.5 Op 15 februari 2021 heeft een zitting in kort geding plaatsgevonden bij de kantonrechter in de rechtbank Gelderland. Bij vonnis van 22 februari 2021 heeft de kantonrechter – rechtdoende als voorzieningenrechter – de woningstichting gemachtigd om de door klager geplaatste schutting te (doen) verwijderen. Klager is hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 700,-- aan de woningstichting. 3.6 Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij arrest van 24 januari 2023 het vonnis van de kantonrechter van 25 november 2020 bekrachtigd.
4 KLACHT 4.1 De klacht zoals deze is geformuleerd door de deken en door de voorzitter is overgenomen in de voorzittersbeslissing houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in. Volgens klager heeft verweerder valsheid in geschrifte gepleegd om de rechtbank tijdens het kort geding van 15 februari 2021 te misleiden. Meer in het bijzonder heeft verweerder ten aanzien van deze zes punten de rechtbank niet goed voorgelicht tijdens het kort geding van 15 februari 2021: a) de constatering van de deurwaarder op 15 januari 2021 dat de schutting niet was verwijderd (punt 4 pagina 2 conceptdagvaarding van 26 januari 2021); b) de constatering aangaande het inkomen van klager waarop reeds meerdere beslagen liggen (punt 6 pagina 2 conceptdagvaarding van 26 januari 2021); c) dat het verweer van klager niet bekend is (punt 10 pagina 3 conceptdagvaarding van 26 januari 2021); d) de huurovereenkomst (bewijsmiddel gehecht aan de conceptdagvaarding van 26 januari 2021, onder punt 12 productie 1 pagina 3); e) het hennepbericht van 13 oktober 2020 (bewijsmiddel gehecht aan de conceptdagvaarding van 26 januari 2021, onder punt 12 productie 2 pagina 3); f) de brief van eisers van 2 oktober 2020 (bewijsmiddel gehecht aan de conceptdagvaarding van 26 januari 2021, onder punt 12 productie 3 pagina 3).
5 VERWEER 5.1 Verweerder heeft in reactie op het verzet bij e-mailbericht van 1 februari 2023 laten weten dat hij niets heeft toe te voegen aan zijn eerder ingenomen verweer.
6 BEOORDELING VAN HET VERZET 6.1 De raad dient allereerst te beoordelen of het verzet van klager gegrond is. 6.2 Klager heeft tijdens de zitting van de raad naar voren gebracht dat hij verweerder vooral verwijt dat de conceptdagvaarding grote fouten bevat, waardoor de rechter een ongunstig beeld van klager heeft gekregen. Hij heeft daarbij gewezen op de vermelding van het hennepbericht van 13 oktober 2020, de mededeling dat de deurwaarder had geconstateerd dat de schutting niet was verwijderd en de mededeling dat er beslag lag op de inkomsten van klager. Verweerder heeft in reactie op de klacht aangegeven dat deze onjuistheden abusievelijk zijn blijven staan vanuit de door hem gebruikte modeldagvaarding, maar dat deze onjuistheden niet in de definitieve dagvaarding stonden vermeld. Dit neemt echter volgens klager niet weg dat de conceptdagvaarding deel uitmaakt van het dossier en de rechter de conceptdagvaarding inclusief de onjuistheden dus onder ogen heeft gekregen, waardoor hij een onjuist en negatief beeld van klager heeft gekregen. Verweerder had dan ook zorgvuldiger moeten zijn bij het opstellen van de conceptdagvaarding. 6.3 De raad constateert dat de voorzitter in haar beslissing de klacht heeft beoordeeld op basis van de door de deken geformuleerde klachtomschrijving. Daarin is het centrale verwijt dat verweerder valsheid in geschrifte heeft gepleegd of anderszins de voorzieningenrechter opzettelijk verkeerd heeft voorgelicht. Uit hetgeen klager tijdens de zitting van de raad naar voren heeft gebracht blijkt echter dat deze omschrijving van de klacht onvoldoende recht doet aan het verwijt dat klager verweerder maakt. De kern van de klacht is namelijk niet zozeer dat verweerder met opzet onjuistheden in de conceptdagvaarding heeft vermeld, maar dat hij onzorgvuldig is geweest bij het opstellen van de conceptdagvaarding door daarin onjuistheden te vermelden die klager bij de rechter nodeloos in een kwaad daglicht hebben gesteld. 6.4 Gelet op het voorgaande, heeft de voorzitter naar het oordeel van de raad de klacht onjuist geïnterpreteerd, met als gevolg dat het oordeel van de voorzitter de lading van de klacht niet dekt. Om deze reden is het verzet gegrond.
7 BEOORDELING VAN DE KLACHT 7.1 Nu het verzet gegrond is, vervalt de beslissing van de voorzitter. De raad dient daarom thans te beoordelen of de klacht gegrond is. Zoals onder 6.3 is vastgesteld, ligt de vraag voor of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar onzorgvuldig is geweest door een conceptdagvaarding naar de rechtbank te sturen waarin diverse onjuistheden stonden vermeld. 7.2 Hoewel sprake is geweest van ferme slordigheden in de conceptdagvaarding – met name de vermelding van een hennepbericht en de mededeling dat het de deurwaarder was die had geconstateerd dat de schutting niet was verwijderd – waarvoor excuses van de kant van verweerder zeker op zijn plaats waren geweest, is de raad alles afwegende van oordeel dat verweerder niet dermate onzorgvuldig is geweest dat hem dit tuchtrechtelijk te verwijten valt. De raad neemt daarbij in aanmerking dat het ging om een conceptdagvaarding, waarvan de raad weet dat de behandelend rechter daar zelf geen kennis van neemt, en dat in de definitieve dagvaarding de onjuistheden niet waren opgenomen. Niet is komen vast te staan dat de slordigheden in het concept geleid hebben tot een ander, voor klager nadelig, verloop van de kort gedingprocedure. De klacht zal ongegrond worden verklaard.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart het verzet gegrond; - verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.H.M. Harbers, P.Th. Mantel, A.W. Siebenga en M.W. Veldhuijsen leden, bijgestaan door mr. W.E. Markus-Burger als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023. Griffier Voorzitter Verzonden d.d. 17 april 2023