Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-04-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:77
Zaaknummer
23-143/A/NH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over een advocaat; Ondanks dat er - op uitdrukkelijk verzoek van klager - al een toevoeging was aangevraagd, stond het verweerder vrij om klagers zaak niet aan te nemen, nu zij het niet eens werden over de aanpak van de zaak. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 17 april 2023 in de zaak 23-143/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 20 februari 2023 met kenmerk re/ss/2117032, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de bij e-mail van 13 maart 2023 door klager nagezonden stukken.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager heeft participaties gekocht bij een investeerdersbedrijf (hierna: het bedrijf) verspreid over 5 verschillende projecten. Aan klager is een investeringshorizon van drie tot vijf jaar beloofd. Betaling is echter uitgebleven. 1.2 Op 23 september 2021 heeft klager zich tot verweerder gewend met het verzoek om hem als advocaat bij te staan bij instellen van een claim tegen het bedrijf. Op eveneens 23 september 2021 heeft klager verweerder voorzien van stukken en hem meegedeeld dat het gezien zijn huidige minimale inkomen van belang was dat eerst een toevoeging werd aangevraagd. 1.3 In de hierop volgende periode heeft een e-mailwisseling tussen klager en verweerder plaatsgevonden, waarin klager meermaals heeft onderstreept dat voor hem van belang was dat eerst een toevoeging zou worden verstrekt. Verweerder heeft conform klagers verzoek een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand en deze is op 8 maart 2022 verstrekt. 1.4 Op 25 april 2022 heeft tussen klager en verweerder een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Klager heeft bij dat gesprek aan verweerder een USB-stick overhandigd met de nodige informatie. 1.5 Naar aanleiding van deze bespreking was verweerder van mening dat op basis van de toen beschikbare informatie geen claim tegen het bedrijf kon worden onderbouwd. In dat verband heeft verweerder klager bij e-mail van 26 april 2022 het volgende geschreven: “(…) Zoals ik gisteren al aangaf is een verwijzing naar de prospectussen onvoldoende voor een eventuele claim op [het bedrijf]. In de prospectussen wordt weliswaar gesproken over resultaten uit het verleden en een investeringshorizon. Er worden echter geen garanties afgegeven dat de inleg ook wordt terugbetaald. (…) U kunt dus niet zomaar uw inleg terugvragen. (…) Het is natuurlijk opmerkelijk dat geen van de participaties tot een uitkering hebben geleid. Daarom ben ik - zoals ik gisteren al aangaf - benieuwd naar de laatste cijfers van de C.V.’s en maatschappen waarin u heeft geparticipeerd. Wellicht dat we op basis van die stukken een eventuele claim kunnen opbouwen.” 1.6 Bij e-mail van 6 mei 2022 heeft klager verweerder geantwoord dat hij nog aanvullende informatie per post zou toezenden. Verweerder heeft deze stukken niet ontvangen. 1.7 Bij e-mail van 8 mei 2022 heeft verweerder klager vervolgens als volgt bericht: “Helaas kan ik uw zaak niet verder in behandeling nemen. Vanwege privé omstandigheden en drukke werkzaamheden (…), ontbreekt het mij simpelweg aan tijd om u op dit moment goed bij te kunnen staan. Uw primaire vordering heeft mijns inziens geen kans van slagen. Terugbetaling van uw inleg is nooit gegarandeerd. Beleggen neemt nu eenmaal risico’s met zich mee. Ik denk dat uitgebreid en tijdrovend onderzoek noodzakelijk zal zijn om een eventuele claim op te bouwen op andere gronden. En aan die tijd ontbreekt het mij simpelweg. Daarom denk ik dat u in deze zaak beter geholpen bent met een andere advocaat die bij u in de buurt woont. Uiteraard kan ik de aan mij afgegeven toevoeging overdragen aan die andere advocaat. Indien u dat wenst kan ik nog wel even navragen of er een goede advocaat bij u in de buurt is die de zaak kan overnemen.” 1.8 Bij e-mail van 19 mei 2022 heeft verweerder klager gevraagd of hij al contact heeft gelegd met een advocaat die de zaak kan overnemen. Bij e-mail van 20 mei 2022 heeft klager verweerder, voor zover relevant, als volgt geantwoord: “(…) U heeft gefinancierde rechtsbijstand aangevraagd en verkregen en bij deze mede in combinatie WRB artikel 24.4 dan ook het verzoek aan te vangen met de invordering. Bij uitblijven van uw handelingen jegens de belangen van cliënt wordt op basis van het interne klachtreglement van uw kantoor [een] klacht ingediend.” 1.9 Verweerder heeft klager enkele namen gegeven van advocaten die de zaak mogelijk wel in behandeling zouden kunnen nemen en op 7 juni 2022 heeft verweerder klager nogmaals meegedeeld dat hij zijn zaak niet in behandeling kon nemen. Hij schrijft in dat verband, voor zover relevant: “Hierbij bericht ik u dat ik uw zaak niet (verder) in behandeling kan nemen. Ik zal u dan ook geen opdrachtbevestiging noch een factuur voor de eigen bijdrage sturen. Naar aanleiding van ons intakegesprek op 25 april jl. heb ik u (onder andere bij e-mail van 26 april jl.) om nadere informatie gevraagd op basis waarvan een eventuele claim (…) zou kunnen worden opgebouwd. De prospectussen die u mij heeft overhandigd zijn – zoals eerder aangegeven – onvoldoende. (…) Bovendien staat er heel duidelijk in dat de investeringen voor eigen rekening en risico zijn. De participanten dragen de eventuele verliezen gemaximaliseerd tot de inbreng. U kunt dus niet zomaar uw inleg (…) terugvragen. En tot slot zijn alle beleggingsvehikels (…) inmiddels beëindigd/geliquideerd/gefailleerd. Uit de door u aan mij verstuurde e-mails leid ik af dat u van mening bent dat ik verplicht zou zijn om deze zaak op de door u gewenste wijze in behandeling te nemen. Ik voel mij daar niet prettig bij. Als advocaat wil ik vrijuit kunnen opereren en mijn eigen strategie kunnen bepalen met betrekking tot de aanpak van de zaak. Indien u deze zaak toch wenst door te zetten dan kun u het best een andere advocaat in de arm nemen. Uiteraard zal ik meewerken aan overdracht van de aan mij afgegeven beschikking [RvD: de verstrekte toevoeging].” 1.10 Op 19 januari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, omdat verweerder heeft nagelaten klagers belangen te behartigen ten behoeve van zijn vordering tegen het bedrijf, ondanks dat aan klager daarvoor een toevoeging was verstrekt.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. 4.2 Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Verweerder heeft voor klagers zaak vrijwillig een toevoeging aangevraagd. Na het aannemen van de zaak en het aanvragen van een toevoeging was het de verantwoordelijkheid van verweerder om zijn werkzaamheden in te plannen. Verweerder heeft de zaak niet overgedragen aan een andere advocaat. Verweerder heeft geen motivatie getoond om klagers belangen te behartigen. Hij doet dit door op onterechte gronden afbreuk te doen aan zijn claim op het bedrijf. Verweerder dient klagers belangen te behartigen op grond van artikel 24 lid 4 van de Wet op de rechtsbijstand (WRB), waarin – kort gezegd – is bepaald dat de rechtsbijstandverlener zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, verplicht is de nodige rechtsbijstand te verlenen. Verweerder wil blijkbaar van klagers zaak af. Dit past niet bij een dienstverlenende advocaat en schaadt het vertrouwen in de advocatuur. 4.3 Naar het oordeel van de voorzitter is de klacht kennelijk ongegrond. Hiertoe overweegt de voorzitter het volgende. Uit het overgelegde klachtdossier komt naar voren dat klager het vanwege zijn minimale inkomen van belang vond dat verweerder eerst een toevoeging zou aanvragen alvorens de zaak in behandeling te nemen. Nadat de toevoeging op 8 maart 2022 was verleend, heeft verweerder klager uitgenodigd op zijn kantoor om de zaak te bespreken. Tijdens deze bespreking, die op 25 april 2022 heeft plaatsgevonden, heeft verweerder klagers zaak met hem besproken en klager laten weten dat hij onvoldoende juridische grondslag zag voor een eventuele claim op het bedrijf. Dit heeft verweerder vervolgens bij e-mail van 26 april 2022 bevestigd. Verweerder heeft klager nog wel verzocht om nadere stukken op basis waarvan wellicht wel een claim onderbouwd zou kunnen worden. Deze stukken heeft verweerder niet ontvangen. Verweerder heeft klager bij e-mail van 7 juni 2022 er nogmaals op gewezen dat klagers claim op het bedrijf geen kans van slagen had. Verweerder heeft klager er in dat verband ook op gewezen dat hij een andere advocaat kon benaderen die hem mogelijk wel zou willen bijstaan en dat verweerder de hem afgegeven toevoeging aan die andere advocaat kon overdragen. Verder heeft verweerder klager aangeboden om voor hem navraag te doen naar een goede advocaat bij klager in de buurt die de zaak kon overnemen. De voorzitter overweegt dat een advocaat niet verplicht is om een zaak waarin hij juridisch geen mogelijkheden ziet in behandeling te nemen. Anders dan klager lijkt suggereren, is het de voorzitter niet gebleken dat er al sprake was van een opdracht aan verweerder. Klager en verweerder zijn het niet eens geworden over de aanpak in de zaak en verweerder heeft hierop (zie zijn e-mail van 7 juni 2022) dan ook te kennen gegeven geen opdrachtbevestiging aan klager te zullen sturen. Verweerder heeft duidelijk aan klager gecommuniceerd waarom hij van mening was dat klagers zaak niet kansrijk was. Het feit dat verweerder al een toevoeging voor klager had aangevraagd, verplicht verweerder, anders dan klager meent, niet om de zaak dan in behandeling te nemen. Bovendien heeft verweerder op klagers uitdrukkelijk verzoek eerst de toevoeging aangevraagd. Voor zover verweerder eventueel in strijd zou hebben gehandeld met het bepaalde in artikel 24 lid 4 WRB - hetgeen door de tuchtrechter niet wordt getoetst - levert dit in ieder geval niet in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar handelen op. De voorzitter komt gelet op deze omstandigheden tot de slotsom dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: - de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 17 april 2023