Rechtspraak
Uitspraakdatum
17-04-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:74
Zaaknummer
23-194/A/DH/W
Inhoudsindicatie
Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 17 april 2023 in de zaak 23-194/A/DH/W naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter ingediend door:
verzoeker
1 DE FEITEN 1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder zaaknummer 23-019/DH/RO met verzoeker als gemachtigde van klager en mr. M.S. v. D als verweerster in de hoofdzaak (hierna: verweerster). 1.2 Bij e-mailberichten van 8 maart 2023 en van 10 maart 2023 heeft verzoeker de wraking verzocht van mr. M.P.J.G. Göbbels (hierna: de tuchtrechter). 1.3 De tuchtrechter heeft niet berust in de wraking. 1.4 Op 13 maart 2023 heeft de wrakingskamer een verweer ontvangen van de tuchtrechter. 1.5 Bij e-mailbericht van 17 maart 2023 heeft verzoeker een reactie op het verweer ingediend. 1.6 De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de hiervoor genoemde stukken.
2 BEOORDELING Toetsingskader 2.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Beoordeling wrakingsverzoek 2.3 Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft van de griffie geen bevestiging ontvangen dat zijn verzoek tot het doen horen van een getuige is doorgestuurd aan de tuchtrechter. Ook heeft verzoeker geen reactie gehad op zijn verzoek aan de deken om de klacht door te sturen naar de raad. Evenmin heeft verzoeker een reactie ontvangen op het verzoek aan het hof van discipline om zijn klacht direct door te verwijzen. Nu de klacht van verzoeker al dateert van 10 januari 2023, heeft de tuchtechter in ieder geval de schijn van partijdigheid gewekt, aldus verzoeker. 2.4 Het verweer van de tuchtrechter luidt dat niet kan worden ingezien hoe het door verzoeker vermeende falen van derden de schijn van partijdigheid opwekt. De tuchtrechter draagt geen verantwoordelijkheid voor het handelen of nalaten van de door verzoeker genoemde partijen. Nu verzoeker voorts geen enkel feit of omstandigheid noemt waaruit concreet blijkt dat bij de tuchtrechter sprake is van enige schijn van vooringenomenheid, strandt het wrakingsverzoek, aldus de tuchtrechter. 2.5 De wrakingskamer is van oordeel dat de door verzoeker genoemde omstandigheden verwijten betreffen die zijn gericht tegen de griffie, de deken en het hof van discipline. Zonder verdere deugdelijke grond of toelichting van verzoeker valt niet in te zien op grond waarvan de rechterlijke partijdigheid van de gewraakte tuchtrechter hiermee schade zou hebben geleden. Verzoeker heeft ook geen overige feiten of omstandigheden naar voren gebracht die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen lijden. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen. 2.6 De wrakingskamer is van oordeel dat de indiening van het wrakingsverzoek enkel als doel kan hebben verstoring van de procesgang en daarom moet worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. Hetgeen verzoeker hierover naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. De wrakingskamer zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de in 1.1 genoemde klachtzaak niet meer in behandeling wordt genomen.
BESLISSING De wrakingskamer: - verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond; - bepaalt dat de behandeling van de klachtzaak met zaaknummer 23-019/DH/RO zal worden hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend; - bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker met betrekking tot de klachtzaak 23-019/DH/RO niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. J.C. Ellerman en C.C. Horrevorts, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 17 april 2023.