Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-04-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2023:70

Zaaknummer

22-933/A/A

Inhoudsindicatie

Raadsbeslissing; Gedeeltelijk gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij in een bestuursrechtzaak. Verweerster heeft ondanks meerdere verzoeken van klagers advocaat om de correspondentie en processtukken in afschrift aan haar te sturen, hieraan geen gehoor gegeven. Verweersters stelling dat zij geen gehoor hoefde te geven aan deze verzoeken nu formeel-juridisch niet klager (als vergunninghouder), maar de gemeente de wederpartij was van haar cliënten, berust niet op de welwillendheid en vertrouwen die verweerster in haar verhouding tot klagers advocaat in acht dient te nemen. Deze omstandigheid leidt de raad tot de slotsom dat verweerster wegens strijd met gedragsregel 24 onbetamelijk heeft gehandeld. De raad acht de maatregel van waarschuwing met kostenveroordeling passend.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 3 april 2023 in de zaak 22-933/A/A naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster gemachtigde: mr. S. Levelt

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1    Op 1 december 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2    Op 23 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1622680 van de deken ontvangen.  1.3    De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 februari 2023. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4    De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. 

2    FEITEN 2.1    Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2    Klager is eigenaar van een benedenwoning in Amsterdam. Op 21 januari 2021 heeft klager een vergunningsaanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: de gemeente) met betrekking tot een verbouwing van zijn huis. Op 7 mei 2021 heeft de gemeente klager een omgevingsvergunning verleend voor de verbouwing.  2.3    Een aantal omwonenden heeft zich hierop tot verweerster gewend met het verzoek hen te adviseren over de aan klager verleende omgevingsvergunning. Op 7 juni 2021 heeft tussen verweerster en deze omwonenden een gesprek plaatsgevonden, waarna de omwonenden klager hebben uitgenodigd voor een gezamenlijk overleg op 9 juni 2021. Klager heeft de uitnodiging afgeslagen omdat hij alleen één op één met de omwonenden in overleg wilde. 2.4    Op 8 juni 2021 heeft verweerster de omwonenden een plan van aanpak toegezonden.   2.5    Een van de omwonenden heeft klager, namens de groep, op 9 juni 2021 een sms-bericht gestuurd met, onder meer, de volgende tekst: “We hadden dit graag vandaag mondeling willen melden en toelichten, maar door jullie weigering moet dit nu schriftelijk. Alle buurtbewoners zullen tijdig bezwaar gaan maken tegen de in hun ogen ten onrechte vergunde activiteiten. Tevens zullen jij en T(…) [de partner van klager] een sommatiebrief ontvangen van de advocaat die de groep heeft ingeschakeld. De advocaat zal in haar brief om jullie bevestiging vragen dat jullie niet starten met de verbouwing zo lang de vergunning niet definitief is. Ook zal de advocaat om informatie vragen en om jullie bevestiging dat jullie de (onder)aannemer(s) en de bank van het bezwaar en de sommatie op de hoogte zullen stellen. Nogmaals: we betreuren dat we dit niet in persoon aan jullie kenbaar hebben kunnen maken, ook in de hoop dat jullie via een gesprek tot andere inzichten zouden komen. Het spreekt voor zich dat wij nog steeds open staan voor een dergelijk gesprek.” 2.6    Op 18 juni 2021 heeft verweerster namens de omwonenden bezwaar gemaakt tegen het besluit waarbij de omgevingsvergunning is verleend.  2.7    Bij aangetekende brief van 21 juni 2021 heeft verweerster klager namens de omwonenden gesommeerd om uiterlijk 28 juni 2021 te bevestigen af te zien van de realisatie van de aanbouw en de kelder. Volgens verweerster zijn de bouwplannen vanwege diverse civielrechtelijke normen onrechtmatig. Daarnaast heeft zij klager verzocht binnen drie dagen te bevestigen dat hij de (onder)aannemer(s) en zijn bank een afschrift zou verstrekken van deze brief, waarbij bij uitblijven van een dergelijke bevestiging zij zelf een afschrift van deze brief aan bank en/of aannemer zou sturen. 2.8    De aangetekende brief aan klager van 21 juni 2021 is naar het nieuwe adres van klager gestuurd waar toen nog niemand woonde. De brief heeft vervolgens van 23 juni 2021 tot 9 juli 2021 op een PostNL-punt gelegen, waarna het retour is gestuurd naar verweerster.   2.9    Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft verweerster klager (en zijn partner) het volgende bericht gestuurd: “Op 21 juni 2021 zond ik u (per aangetekende post) namens een groeiende groep van uw buren de bijgaande brief over uw bouwplannen (…). In de brief verzocht ik u - zoals op 9 juni 2021 u door een aantal omwonenden reeds was aangekondigd - onder meer om een bevestiging dat u de (onder)aannemer(s) en uw bank uiterlijk op 24 juni 2021 een afschrift zal verstrekken van deze brief waarbij u gelijktijdig een afschrift van uw brieven aan (onder)aannemer(s) respectievelijk financier aan ondertekende toezendt. Daarbij gaf ik aan dat bij uitblijven van een dergelijk schrijven cliënten zich vrij voelen om zelf een afschrift van deze brief aan bank en/of aannemer te sturen. Ik constateer dat de gevraagde bevestiging is uitgebleven. Namens de omwonenden heb ik de bank daarom zelf via bijgaande e-mail van de brief op de hoogte gebracht. (…)”  2.10    Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft verweerster de heer S, de huisbankier van klager (hierna: de huisbankier) een afschrift van de sommatiebrief van 21 juni 2021 gestuurd. Hierbij heeft zij hem onder meer het volgende meegedeeld: “Uit het kadaster maak ik op dat [de bank] recht van eerste hypotheek heeft op het recht van erfpacht met betrekking tot [de woning van klager]. Ik heb begrepen dat u (…) de contactpersoon bent van de hypotheekgevers [klager en zijn partner]. Aan hypotheekgevers is op 7 mei 2021 een omgevingsvergunning verleend (…). Namens diverse omwonenden (…) heb ik op 18 juni 2021 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Per aangetekende brief van 21 juni 2021 (zie bijlage) heb ik [klager] op de hoogte gesteld van het bezwaarschrift alsook erop gewezen dat de bouwplannen vanwege diverse civielrechtelijke normen onrechtmatig is. In de brief heb ik [klager] verzocht mij uiterlijk 24 juni 2021 te bevestigen dat hij de bank een afschrift had verstrekt van mijn brief. [Klager] heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven zodat ik u namens de omwonenden rechtstreeks een afschrift van de brief toezend.”  2.11    Bij brief van 2 juli 2021 heeft de advocaat van klager zich tot verweerster gewend. Zij schrijft haar, voor zover relevant, als volgt: “Op verzoek van [klager en zijn partner] reageer ik op uw brief van 21 juni 2021 (…). Zoals [klager] u heeft laten weten, is de brief aan een verkeerd adres gericht waardoor hij daar pas door uw e-mail van 28 juni 2021 kennis van kreeg. (…) U heeft uw brief bij e-mail van 28 juni 2021 toegezonden aan de [huisbankier]. U schrijft aan [de huisbankier] te hebben “begrepen” dat hij vanuit [de bank] de contactpersoon is van de hypotheekgevers (…). Naast inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [klager en zijn partner] heeft u persoonsgegevens van [klager en zijn partner] verwerkt op een wijze die geen gerechtvaardigd belang dient en daardoor strijdig is met (…) de AVG. (…) ik vraag u (…) omgaand te voldoen aan uw verplichting mij de informatie te verschaffen als bedoeld in (…) de AVG. Daar hoort bij dat u uitlegt hoe u aan de naam van [de huisbankier] van [klager en zijn partner] bent gekomen. (…) Tot slot nog: u heeft een ongemotiveerd bezwaarschrift ingediend tegen de verleende vergunning. (…). Een kopie van uw motivering en verdere correspondentie en processtukken kunt u rechtstreeks aan mij sturen.”  2.12    Bij brief van 17 augustus 2021 heeft klagers advocaat verweerster een rappél gestuurd naar aanleiding van haar brief van 2 juli 2021.  2.13    Bij brief van 1 september 2021 heeft verweerster klagers advocaat, voor zover relevant, als volgt bericht: “Uw cliënten zijn per aangetekende brief verzocht om een kopie van die brief zelf aan de bank te verstrekken. Uw cliënten hebben ervoor gekozen om mijn brief niet in ontvangst te nemen en hebben dientengevolge aan dat verzoek geen gehoor gegeven. Uw cliënten hebben daarna per gelijke post bericht gekregen dat [de huisbankier] is aangeschreven. Voorts is er niets meer gebeurd dan dat de [de huisbankier] geïnformeerd is over de brief aan uw cliënten. (…) Meer informatie kan ik u vanwege mijn beroepsgeheim niet verstrekken. (…)” 2.14    Op 22 september 2021 heeft verweerster namens de omwonenden bij de gemeente een handhavingsverzoek ingediend. Bij brief van 27 september 2021 heeft klagers advocaat verweerster verzocht haar een afschrift van het handhavingsverzoek te sturen. Verweerster heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.  2.15    Bij brief van 13 oktober 2021 heeft klagers advocaat de gemeente verzocht haar een afschrift van het handhavingsverzoek te verstrekken. Zij schrijft in dat verband: “(…) Een kopie van het handhavingsverzoek heb ik niet ontvangen, ook niet nadat ik daar om had gevraagd. (…) Ik verzoek u met klem mij een afschrift van de correspondentie van [verweersters] namens de [omwonenden], en in ieder geval het verzoek/de verzoeken om handhaving omgaand aan mij toe te sturen. Het behoeft geen betoog dat [klager en zijn partner] belang hebben bij kennisneming van de verzoeken (…)”. 2.16    Wegens het uitblijven van een besluit van de gemeente op het handhavingsverzoek heeft verweerster namens de omwonenden op 15 oktober 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) ingediend. De zitting stond gepland op 10 november 2021 en vier dagen voor de zitting heeft klagers advocaat de processtukken van de rechtbank ontvangen. 2.17    Bij brief van 2 november 2021 heeft klagers advocaat verweerster nogmaals verzocht om al haar correspondentie in afschrift aan haar toe te zenden. Zij schrijft in dat verband: “En tot slot een vraag die ik mijns inziens, reeds gezien de gedragsregels, niet zou moeten hoeven stellen; stuurt u mij alsnog alle correspondentie (aan de gemeente, aan de rechtbank?) in de procedure die u naar verluid bent gestart?”  2.18    Op 4 november 2021 heeft de gemeente een handhavingsbesluit genomen en aan klager een bouwstop opgelegd, waarna de zitting van 10 november 2021 niet meer is doorgegaan. Klager heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend. Daarnaast heeft klager op 11 november 2021 een nieuwe (gewijzigde) omgevingsvergunning aangevraagd.  2.19    Op 24 november 2021 heeft een hoorzitting bij de bezwaaradviescommissie plaatsgevonden waarbij het bezwaarschrift van de omwonenden tegen de aan klager verstrekte omgevingsvergunning is behandeld. Ten behoeve van die hoorzitting heeft verweerster op 19 november 2021 namens de omwonenden aanvullende stukken ingediend. 2.20    Op 1 december 2021 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.  2.21    Op 4 januari 2022 is de nieuwe omgevingsvergunning aan klager verstrekt.  2.22    Bij e-mail van 18 januari 2022 heeft verweerster klagers advocaat een e-mail gestuurd waarin zij klagers advocaat vraagt haar te informeren over de planning van klager, aangezien zij had vernomen dat de aan hem opgelegde bouwstop met de nieuwe omgevingsvergunning was opgeheven. Bij e-mail van 26 januari 2022 heeft verweerster klagers advocaat een reminder gestuurd. Bij e-mail van 28 januari 2022 heeft klagers advocaat geantwoord dat klager nog niet wist wanneer zijn werkzaamheden hervat zouden worden.   2.23    Op 31 januari 2022 heeft verweerster namens de omwonden een verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank ingediend, waarna klager op 14 februari 2022 zijn zienswijze op het verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend.  

3    KLACHT 3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a)    Verweerster heeft geen enkele poging gedaan om tot een minnelijke oplossing te komen en in plaats daarvan zoveel mogelijk bezwaarmakers verzameld die niet direct belanghebbend zijn om nog meer druk uit te oefenen; b)    Verweerster heeft per e-mailbericht van 28 juni 2021 de huisbankier van klager geïnformeerd door het toesturen van de brief van 21 juni 2021 waarin wordt gesteld dat de bouwplannen vanwege diverse civielrechtelijke normen onrechtmatig zijn, terwijl zij weet dat dit onjuist is; c)    Verweerster is niet ingegaan op het verzoek van klager hem te informeren over de wijze waarop zij aan het e-mailadres van zijn huisbankier is gekomen; d)    Verweerster heeft klager geen afschrift verstrekt van de correspondentie die zij aan de rechtbank heeft gestuurd in verband met het starten van een voorlopige voorzieningsprocedure; e)    Verweerster heeft klager geen kopie gestuurd van het verzoek om handhaving van 22 september 2021 aan de gemeente, zelfs niet toen klagers advocaat daar expliciet om had verzocht; f)    Verweerster heeft vijf dagen voor de zitting nog 109 pagina’s aan stukken ingediend, terwijl zij dit veel eerder had kunnen doen.

4    VERWEER  4.1    Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING 5.1    De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.  5.2    De raad overweegt verder dat de tuchtrechter, naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten moet toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze normen wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (Hof van Discipline 21 september 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:195). Klachtonderdeel a)  5.3    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij geen enkele poging heeft gedaan om tot een minnelijke oplossing te komen en in plaats daarvan zoveel mogelijk bezwaarmakers heeft geronseld die niet direct belanghebbend waren om nog meer druk uit te oefenen op klager en zijn partner. Verweerster heeft volgens klager daarmee onvoldoende acht geslagen op gedragsregels 5 (waarin staat dat een minnelijke regeling de voorkeur verdient boven een procedure) en 6 lid 1 (het nastreven van een doelmatige behandeling van een zaak). In het plan van aanpak van 8 juni 2021 heeft verweerster haar cliënten bewust aangespoord om zoveel mogelijk buurtbewoners te verzamelen die bezwaar hadden tegen klagers bouwplan. Verweerster heeft klager verder in de bezwaarprocedure geen duidelijkheid gegeven over de werkelijke bezwaren tegen de verleende vergunning, zodat klager zich niet deugdelijk heeft kunnen verweren. Zijn advocaat heeft verweerster op 2 juli 2021 uitdrukkelijk gevraagd naar de motivering van het bezwaarschrift, maar een reactie hierop is uitgebleven. Verweerster heeft haar cliënten bovendien wijs gemaakt dat klager hen voorafgaand over de vergunningsaanvraag had moeten informeren. De gemeente adviseert dit weliswaar, maar dit is niet noodzakelijk of verplicht. Daarbij geldt dat klager en zijn partner twee informatiesessies voor de buurt hebben georganiseerd, een Dropbox folder met alle plannen en documentatie hebben gedeeld en later ook een brief in de buurt hebben verspreid om de verbouwplannen toe te lichten.  5.4    Verweerster heeft aangevoerd dat zij, zoals volgt uit het plan van aanpak van 8 juni 2021 (onder nummers 25 tot en met 27), wel degelijk met de omwonenden heeft gesproken over het bereiken van een minnelijke oplossing van het geschil en dat zij hen heeft geadviseerd dit op de op 9 juni 2021 geplande bespreking met klager te bespreken. Nu die bespreking niet heeft plaatsgevonden, omdat klager niet is komen opdagen, heeft klager zelf dan ook in de weg gestaan aan het bereiken van een minnelijke regeling. Verweerster heeft, mede ter zitting, toegelicht dat zij er alles aan moest doen om te voorkomen dat gestart zou worden met bouwen. De ervaring is namelijk dat wanneer er eenmaal gebouwd is, niet snel meer wordt beslist het gebouwde af te breken. Zij zou verder de belangen van haar cliënten niet deugdelijk hebben behartigd als zij hen niet zou hebben geadviseerd om vóór het eind van de bezwaartermijn zoveel mogelijk bezwaarmakers te verzamelen. Dit is een processtrategie. Het aantal bezwaarmakers legt immers gewicht in de schaal en kan bijdragen aan een voor cliënten gewenst resultaat. De gemeente is gevoelig voor massa en geluid (media-aandacht). Wanneer een grote groep bezwaar maakt, wordt er niet meer per individu nagegaan wie belanghebbende is, aldus verweerster.  5.5    De raad overweegt als volgt. Hoewel verweerster de grenzen van de haar als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft opgezocht, heeft zij deze voor wat betreft dit klachtonderdeel niet overschreden. Uit de gedingstukken komt naar voren dat de omwonenden haar begin juni 2021 - en derhalve nog geen drie weken voor het aflopen van de bezwaartermijn op 18 juni 2021 - hebben benaderd. Verweerster heeft genoegzaam toegelicht dat het voor de omwonenden van groot belang was dat klager werd afgehouden van bouwen.. Gelet op de naderende afloop van de bezwaartermijn was er dan ook niet veel ruimte om de mogelijkheden van een minnelijke regeling te beproeven. Dat verweerster geen (serieuze) pogingen heeft gedaan om tot een minnelijke regeling te komen, valt haar in deze omstandigheden niet te verwijten. Daarbij wenst de raad verweerster er wel op te wijzen dat - anders dan verweerster stelt - uit het plan van aanpak (nummers 25 tot en met 27) onvoldoende volgt dat zij daarin een aanpak bespreekt om tot een minnelijke oplossing te komen. De bespreking van 9 juni 2021 had - zo staat onder nummer 25 van het plan - tot doel klager te informeren over het voornemen bezwaar in te dienen en klager te verzoeken de uitkomst van de bezwaarprocedure af te wachten. Dit is ook te lezen in het sms-bericht van 9 juni 2021 van één van de omwonenden. De raad leest hierin geen enkele (serieuze) poging om met klager tot een oplossing te komen. Verder geldt naar het oordeel van de raad dat de door verweerster onder nummer 29 van het plan van aanpak beschreven strategie om zoveel mogelijk bezwaarmakers te verzamelen, die strikt genomen niet allemaal belanghebbende hoeven te zijn, weinig blijk geeft van consideratie voor de belangen van klager, maar dat deze aanpak (nog net) binnen de vrijheid van verweersters handelen valt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake, zodat klachtonderdeel a) ongegrond is.        Klachtonderdeel b) 5.6    Klager verwijt verweerster dat zij zijn privacy heeft geschonden door op 28 juni 2021 de huisbankier zonder klagers toestemming te benaderen en deze te informeren over de sommatiebrief die zij klager op 21 juni 2021 had gestuurd. Klager heeft die sommatiebrief nooit ontvangen omdat deze naar het verkeerde adres is gestuurd. Verweerster schrijft in haar e-mail aan de huisbankier dat de bouwplannen van klager vanwege diverse civielrechtelijke normen onrechtmatig zijn. Dit is een juridisch standpunt van verweerster, maar deze wordt volgens klager richting de huisbankier als feit gepresenteerd. Ook heeft verweerster in haar correspondentie stellingen geponeerd, waarvan zij weet dat deze onjuist zijn en daarmee heeft zij, aldus klager, in strijd met gedragsregel 8 gehandeld. De huisbankier heeft niets met de kwestie te maken en staat buiten de discussie over de rechtmatigheid van klagers verbouwing. Klager vindt het onethisch dat verweerster zijn goede naam en reputatie op deze manier door het slijk heeft gehaald en hem op deze manier onder druk heeft proberen te zetten. 5.7    Verweerster heeft aangevoerd dat het terugdraaien van de financiering van de bouw een eminent onderdeel is om de bouw te voorkomen. Het was daarom in het belang van haar cliënten de leningverstrekker van klager op de hoogte te stellen van de bezwaarprocedure. Een lening wordt namelijk doorgaans pas verstrekt onder de voorwaarde dat de omgevingsvergunning onherroepelijk is en daarvan was door het ingestelde bezwaar nog geen sprake. Op 21 juni 2021 heeft verweerster een sommatiebrief aan klager gestuurd. Daarin vroeg zij klager onder meer te bevestigen dat hij zijn (onder)aannemers en bank uiterlijk op 24 juni 2021 een afschrift van de sommatiebrief zou verstrekken, bij gebreke waarvan zij dit zelf zou doen. Omdat de gevraagde bevestiging uitbleef, heeft verweerster klagers huisbankier zelf op de hoogte gesteld van de bezwaarprocedure. De sommatiebrief was geadresseerd aan het adres van het pand waar de bouw op zag en de brief is inderdaad retour gekomen. Verweerster wist niet dat klager en zijn gezin daar toen nog niet woonden. Verweerster is voor wat betreft de adresgegevens afgegaan op de door haar cliënten verstrekte informatie hierover. Haar cliënten hadden klager op 9 juni 2021 bovendien per sms-bericht al laten weten dat verweerster een sommatiebrief zou sturen. Verweerster betwist leugens te hebben verkondigd. De omgevingsvergunning is haars inziens in strijd met het recht verleend.  5.8    De raad is van oordeel dat van verweerster verwacht mag worden dat zij zorgvuldiger te werk gaat alvorens over te gaan tot zulke vergaande acties als het informeren van de huisbankier van klager. Het moge zo zijn dat verweerster, zoals zij aanvoert, voor wat betreft de adresgegevens van klager mocht afgaan op de informatie die zij van haar cliënten had ontvangen. Dit neemt niet weg dat verweerster via de gegevens van PostNL had moeten nagaan of klager de aangetekende brief ook daadwerkelijk had ontvangen, voordat zij deze doorstuurde aan klagers huisbankier. Dit nalaten van verweerster getuigt van een onzorgvuldige handelwijze waarmee zij de belangen van klager onevenredig heeft geschaad. Daarnaast heeft verweerster hoe dan ook door de huisbankier van klager direct te benaderen de belangen van klager nodeloos geschaad. De verhouding tussen klager en zijn bankier is er één waar verweerster en/of haar cliënten volstrekt buiten behoren te blijven, en het was overbodig in het kader van de procedure ten behoeve van de belangenbehartiging hier binnen te interveniëren, en schadelijk voor klager. De raad acht in zoverre klachtonderdeel b) daarom gegrond. Voor het overige overweegt de raad dat het verweerster vrijstaat namens haar cliënten een (aan klagers standpunt) tegengesteld standpunt in te nemen en is het de raad daarbij niet gebleken dat verweerster in strijd met gedragsregel 8 feiten heeft geponeerd waarvan zijn wist dan wel kon weten dat deze niet waar zouden zijn. Voor het overige is klachtonderdeel b) dan ook ongegrond.     Klachtonderdeel c) 5.9    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij niet is ingegaan op het verzoek van klager om hem te informeren over de wijze waarop zij aan het e-mailadres van de huisbankier is gekomen. Verweerster heeft deze informatie verkregen zonder toestemming van klager. Dit is een schending van de AVG. Naar aanleiding van de brief van 28 juni 2021 aan de huisbankier, heeft de advocaat van klager verweerster gesommeerd om te voldoen aan haar verplichting als bedoeld in de AVG. De AVG bepaalt dat de gevraagde informatie onverwijld en in ieder geval binnen een maand na het verzoek daartoe verstrekt moet worden. Verweerster heeft die informatie niet verstrekt, ook niet nadat klagers advocaat verweerster op 17 augustus 2021 hieraan had herinnerd.  5.10    Volgens verweerster is van schending van de AVG geen sprake. Verweerster heeft niet meer gedaan dan de huisbankier informeren over haar eigen brief aan klager en haar cliënten hadden daarbij een gerechtvaardigd belang. In haar brief van 1 september 2021 heeft verweerster klager laten weten dat dat zij vanwege haar beroepsgeheim niet meer informatie kon verstrekken dan zij heeft gedaan.  5.11    De raad overweegt dat de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de AVG niet thuishoort in een tuchtrechtprocedure. Het is niet aan de tuchtrechter, maar aan de Autoriteit Persoonsgegevens om over deze AVG-kwestie te oordelen. Voor zover klager verweerster verwijt niet (inhoudelijk) te hebben gereageerd op het verzoek om informatie van 17 augustus 2021, overweegt de raad dat verweerster hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij geldt dat het niet zo is dat verweerster helemaal niet heeft gereageerd op het verzoek, maar op 1 september 2021 heeft toegelicht de informatie niet te kunnen verstrekken, omdat zij dan haar beroepsgeheim schendt. Klachtonderdeel c) is hiermee ongegrond.      Klachtonderdelen d) en e) 5.12    Deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor een gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerster dat zij klager(s advocaat) geen afschrift heeft verstrekt van het verzoek om handhaving dat verweerster op 22 september 2021 namens de omwonenden bij de gemeente had ingediend, zelfs niet toen zijn advocaat daar op 27 september 2021 expliciet om had verzocht. Evenmin heeft verweerster een afschrift verstrekt van haar verzoek om een voorlopige voorziening dat zij namens de omwonenden op 15 oktober 2021 bij de rechtbank had ingediend. Bij toeval kwam klager erachter dat verweerster deze procedure bij de rechtbank was gestart, waarna zijn advocaat zich namens klager had gesteld en op 4 november 2021 van de rechtbank de processtukken ontvingen. Pas met die stukken is klager ook bekend geworden met het handhavingsverzoek van 22 september 2021 dat bij deze stukken zat. Klager is van mening dat verweersters handelwijze in strijd met de gedragsregels is.  5.13    Verweerster heeft aangevoerd dat haar wederpartij in deze procedures de gemeente is. Het is volgens verweerster niet aan haar, maar aan de rechtbank (of de gemeente) om te beslissen of een derde (zoals klager) wordt uitgenodigd om als derde-partij aan een procedure deel te nemen. Als verweerster van zo'n beslissing op de hoogte wordt gesteld, en er zich namens die derde-partij een advocaat meldt, dan respecteert zij dat. Er is geen regel die haar voorschrijft om vooraf een kopie van het handhavingsverzoek dan wel het verzoek om een voorlopige voorziening aan een advocaat van een vergunninghouder te zenden. 5.14    De raad stelt voorop dat in gedragsregel 24 is bepaald dat advocaten in het belang van de rechtzoekende en van de advocatuur dienen te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, waarbij zij zich dienen te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding zou kunnen verstoren. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster in haar handelwijze jegens klagers advocaat geen blijk gegeven zich bewust te zijn van deze gedragsregel. Zoals uit het overzicht van de feiten volgt, heeft klagers advocaat verweerster in ieder geval op 2 juli 2021, op 17 juli 2021, op 27 september 2021 en op 2 november 2021 uitdrukkelijk verzocht om de correspondentie en de processtukken in afschrift aan haar te sturen. Het behoeft geen betoog dat klager als vergunninghouder belang had bij deze correspondentie en processtukken, hetgeen verweerster ook duidelijk was. Verweersters stelling dat zij geen gehoor hoefde te geven aan deze verzoeken nu formeel-juridisch niet klager, maar de gemeente de wederpartij was van de omwonenden, berust niet op de welwillendheid en vertrouwen die verweerster in haar verhouding tot klagers advocaat in acht diende te nemen. Deze omstandigheid leidt de raad tot de slotsom dat verweerster wegens strijd met gedragsregel 24 onbetamelijk heeft gehandeld en de raad ziet hierin aanleiding ook klachtonderdelen d) en e) gegrond te verklaren.        Klachtonderdeel f) 5.15    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij vijf dagen voor de zitting nog 109 pagina’s aan stukken heeft ingediend, terwijl zij dit ook veel eerder had kunnen doen. Verweerster heeft onnodig tot het allerlaatste moment gewacht met het aanleveren van informatie waardoor klager zich niet adequaat heeft kunnen verdedigen. 5.16    Dit klachtonderdeel slaagt naar het oordeel van de raad niet. Verweerster heeft toegelicht dat zij voor de hoorzitting op 24 november 2021 in de bezwaarschriftenprocedure op 19 november 2021 inderdaad nog een brief met aanvullende stukken heeft ingediend, maar dat zij deze stukken voor het merendeel niet veel eerder had kunnen indienen. Meerdere bijlagen had verweerster pas een dag eerder ontvangen. Naar het oordeel van de raad levert deze handelwijze van verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt op. Klachtonderdeel f) is ongegrond.

    6    MAATREGEL 6.1    Verweerster heeft onbetamelijk gehandeld door zich in de verhouding tot klager en zijn advocaat op te stellen op een wijze die niet berust op welwillendheid en vertrouwen. De raad legt daarom aan verweerster de maatregel van waarschuwing op.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING  7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.3    Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING De raad van discipline: -    verklaart klachtonderdelen b) (over het doorsturen van de brief aan de huisbankier), d) en e) gegrond; -    verklaart de klachtonderdelen a), b) (overig), c en f ongegrond; -    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; -    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;  -    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.

Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 3 april 2023