Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:79
Zaaknummer
22-655/AL/MN
Inhoudsindicatie
Tussenbeslissing. Ambtshalve voortzetting na intrekking wegens algemeen belang.
Uitspraak
Tussenbeslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 27 maart 2023 in de zaak 22-655/AL/MN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 4 maart 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 16 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1353750/HH/sd van de deken ontvangen. 1.3 Op 24 februari 2023 heeft klaagster de raad per e-mail bericht dat zij haar klacht over verweerder intrekt, omdat er een minnelijke regeling is getroffen. De raad heeft verweerder van de intrekking op de hoogte gesteld. 1.4 Op 2 maart 2023 zijn verweerder en de deken in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk standpunt in te nemen over voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen van algemeen belang. 1.5 Op 2 maart 2023 heeft verweerder de raad bericht dat hij geen behoefte heeft aan voortzetting van de klacht. 1.6 Op 7 maart 2023 heeft de deken de raad bericht dat zij de behandeling van de klacht over verweerder wenst voort te zetten om redenen aan het algemeen belang ontleend. Daarbij vindt de deken de aard van de gestelde normschending en de mate waarin deze raakt aan onder andere de kernwaarde (financiële) integriteit bepalend. Daarbij heeft de deken ook betrokken de wijze waarop verweerder volgens haar gedragsregel 18 niet goed heeft toegepast, de wijze waarop de (financiële) beschrijving in de opdrachtbevestiging van het vast tarief en het uurtarief heeft plaatsgevonden én de wijze waarop volgens de deken niet transparant is gedeclareerd.
2 BEOORDELING 2.1 Artikel 47a lid 2 onder b Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van een klacht, de raad kan beslissen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet om reden aan het algemeen belang ontleend. Bij de beoordeling daarvan hanteert de raad in lijn met vaste rechtspraak van het Hof van Discipline de volgende, niet limitatieve, uitgangspunten: i) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en schijnbaar verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid; ii) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is of schijnbaar geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten; iii) is de aard van de gestelde normschending deze dat de verweerder tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld dat de verweerder de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling; iv) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verweerder in het bijzonder; v) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn indien de verweerder de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk. 2.2 In klachtonderdelen a), b) en c) van de klacht maakt klaagster verweerder verwijten die in de kern alle drie zien op verweerders omgang met (de mogelijkheid van) gefinancierde rechtsbijstand, de daarbij horende mogelijkheid van peiljaarverlegging en de informatievoorziening daarover aan klaagster als cliënt. Dit gestelde normschendend gedrag raakt de in artikel 10a Advocatenwet vastgestelde kernwaarde van (financiële) integriteit. Gelet hierop is de raad van oordeel dat er redenen zijn van algemeen belang om de behandeling van dit deel van de klacht over verweerder voort te zetten. 2.3 Ten aanzien van het andere klachtonderdeel (d), dat ziet op bejegening, ziet de raad geen aanleiding om de behandeling daarvan ambtshalve voort te zetten. 2.4 Op grond van artikel 47a lid 4 Advocatenwet bepaalt de raad dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland voor het vervolg van deze zaak als klager wordt aangemerkt. 2.5 De zaak zal ten aanzien van klachtonderdelen a), b) en c) worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond voorafgaand aan de intrekking van de klacht door klaagster. Dit betekent dat de geplande inhoudelijke behandeling van de zaak op 24 april 2023 in Arnhem doorgang zal vinden.
BESLISSING De raad van discipline: - beslist dat de behandeling van klachtonderdelen a), b) en c) zal worden voortgezet om redenen van algemeen belang; - bepaalt dat de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland als klager zal worden aangemerkt; - bepaalt dat de zaak inhoudelijk zal worden behandeld op de zitting van de raad van 24 april 2023 in Arnhem.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. C.A.Th. Philipsen en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023. Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 27 maart 2023