Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2023:38

Zaaknummer

22-921/DB/A

Inhoudsindicatie

Raadbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Klager is geen cliënt van verweerder is geweest en van ander feiten of omstandigheden die verweerder moesten beletten om tegen klager te gaan optreden is niet gebleken. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 30 maart 2023

in de zaak 22-921/DB/A

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCECURE 

1.1 Op 9 mei 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 25 oktober 2022 heeft de raad van discipline in het ressort Amsterdam het klachtdossier met kenmerk 1922060/JS/MvV van de deken ontvangen.

1.3 Op 27 oktober 2022 heeft de griffier van de raad van discipline in het ressort Amsterdam de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht om de klacht te verwijzen naar een raad van discipline in een ander ressort voor behandeling, omdat verweerder tot 1 september 2022 lid was van de raad van discipline in het ressort waar hij advocaat is. Bij beslissing d.d. 17 november 2022 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline voor de behandeling van de klacht de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch aangewezen.

1.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 februari 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4, de nagekomen e-mails met bijlagen van klager d.d. 8 december 2022 en hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.  

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     Klager heeft zich tot verweerder gewend voor rechtsbijstand in een procedure tegen een curator in een faillissement. Op 31 januari 2019 heeft tussen klager en verweerder een gesprek plaatsgevonden. Klager heeft aan verweerder medegedeeld dat hij reeds contact had gehad met mr. S en dat deze wellicht reeds een toevoeging had aangevraagd. Na het gesprek heeft verweerder mr. S een e-mail gestuurd met de mededeling dat hij van klager had begrepen dat klager contact met hem had gehad en dat hij mogelijk reeds een toevoeging had aangevraagd. Verweerder heeft mr. S in deze e-mail gevraagd of er inderdaad reeds een toevoeging was aangevraagd. Nadat verweerder van mr. S een reactie had ontvangen, heeft verweerder klager bij e-mail van 31 januari 2019 14:08 uur voorgesteld om een toevoeging aan te vragen en zich namens klager te stellen in de procedure tegen de curator. Verweerder heeft de e-mail afgesloten met de volgende passage:

         “(…) Graag uw bevestiging dat u met een en ander akkoord gaat. Separaat ontvangt u dan nog een opdrachtbevestiging.(…)”

2.3     Bij e-mail van 1 februari 2019 03:06 uur heeft klager verweerder bericht dat hij had besloten om af te zien van verweerders bijstand omdat klager van mening was dat verweerder hem onheus had bejegend en onzorgvuldig met klagers persoonlijke en vertrouwelijke gegevens was omgegaan. Verweerder heeft klager bij e-mail van 1 februari 2019 08:35 uur bericht dat hij klagers beslissing niet begreep maar wel respecteerde.

2.4     Bij brief d.d. 22 maart 2022 heeft verweerder klager aangeschreven namens zijn cliënte H in een kwestie waarin klager van de gemeente H schadevergoeding had gevorderd wegens – vermeende – onrechtmatige (overheids-)daad. In deze brief heeft verweerder namens H aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2.5     Bij e-mail van 28 maart 2022 heeft klager verweerder verzocht om zijn bijstand aan H te staken. Verweerder heeft dit geweigerd en klager gemotiveerd van die weigering op de hoogte gebracht.

2.6     Op 9 mei 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling.

3.2     Toelichting

Verweerder is in maart 2022 tegen klager gaan optreden. Dit stond hem niet vrij, omdat op 31 januari 2019 tussen klager en verweerder een (intake)gesprek heeft plaatsgevonden, waarna klager op 1 februari 2019 heeft besloten om af te zien van verdere bijstand door verweerder vanwege de wijze waarop hij door verweerder was bejegend en het door verweerder delen van vertrouwelijke informatie met de advocaat van de wederpartij.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1     Klager verwijt verweerder dat hij ondanks een belangenconflict tegen klager heeft opgetreden. De raad overweegt dat gedragsregel 15 lid 1 bepaalt dat het de advocaat, gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid, niet is toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid, om (1) tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben; en (2) tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden. De advocaat streeft ernaar te voorkomen dat de in het eerste lid bedoelde situatie ontstaat. Wanneer die omstandigheid zich niettemin voordoet of als een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is, zal de advocaat alert moeten zijn op die ontwikkeling en zich geheel, en uit eigen beweging, uit de zaak terugtrekken. De advocaat die zich aldus als advocaat van een of meer partijen heeft teruggetrokken zal zich vervolgens in diezelfde aangelegenheid ook niet namens andere partijen kunnen mengen. (Gedragsregel 15 lid 2)

5.2     Verweerder heeft aangevoerd dat gedragsregel 15 lid 1 niet van toepassing is, omdat klager geen cliënt van hem is of is geweest. Vast staat dat klager en verweerder op 31 januari 2019 een gesprek hebben gevoerd over een zaak waarin klager was gedagvaard door de curator in een faillissement.  Nadat verweerder klager bij e-mail van 31 januari 2019 14:08 uur had voorgesteld om een toevoeging aan te vragen en zich namens klager te stellen in de procedure tegen de curator heeft klager verweerder bij e-mail van 1 februari 2019 03:06 uur bericht dat hij had besloten om af te zien van verweerders bijstand. De raad is op grond van deze feiten en omstandigheden van oordeel dat een advocaat-cliënt relatie in de zin van gedragsregel 15 niet tot stand is gekomen. Klager heeft verweerder geen opdracht verstrekt tot het verlenen van rechtsbijstand. In de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht heeft de raad evenmin aanknopingspunten gevonden voor het bestaan van een advocaat cliënt-relatie tussen klager en verweerder. Van een advocaat-cliënt relatie tussen klager en verweerder is kortom naar het oordeel van de raad geen sprake geweest.

5.3     Klager heeft onder verwijzing naar de beslissing van het Hof van Discipline d.d. 13 januari 2020 (zaaknummer 190162, ECLI:NL:TADRAMS:2020:19) gesteld dat, ook wanneer zou komen vast te staan dat tussen klager en verweerder geen advocaat-cliënt relatie heeft bestaan, verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad overweegt als volgt. De tuchtrechter dient het handelen of nalaten van de advocaat over wie wordt geklaagd, te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten kunnen daarbij een richtlijn vormen, maar de tuchtrechter is daaraan niet gebonden. In zoverre kan, ook wanneer een bepaalde gedragsregel strikt genomen toepassing mist, toch sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Van dat laatste is in de onderhavige zaak evenwel naar het oordeel van de raad geen sprake. Immers, anders dan in de zaak waarover het Hof van Discipline oordeelde bij beslissing van 13 januari 2020, betrof de door verweerder aan H verleende rechtsbijstand een andere kwestie als waarover klager en verweerder elkaar op 31 januari 2019 hebben gesproken en naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat klager tijdens het gesprek op 31 januari 2019 informatie aan verweerder heeft verstrekt die verweerder moest beletten om H, in een andere kwestie, bij te staan.  

5.4     Klager heeft verder gesteld dat de verweerder hem op 31 januari 2019 onheus heeft bejegend en vertrouwelijke informatie heeft gedeeld met mr. S. Klager heeft gesteld dat het verweerder onder die omstandigheden niet vrijstond om tegen klager op te treden. De raad volgt klager hierin niet. Verweerder heeft betwist dat hij klager onheus heeft bejegend en vertrouwelijke informatie heeft gedeeld met mr. S en hiervan blijkt ook niet uit de overgelegde stukken, zodat de raad de juistheid van de door klager gestelde feiten niet kan vaststellen.

 5.5    Naar het oordeel van de raad is kortom niet gebleken van feiten of omstandigheden die verweerder moesten beletten om op te treden tegen klager. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is niet gebleken. Op grond van het voorgaande komt de raad tot de slotsom dat de klacht ongegrond is.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. R. van den Dungen en M. Callemeijn, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2023.

 

Griffier                                                                          Voorzitter

 

Verzonden op: 30 maart 2023