Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-03-2023

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2023:70

Zaaknummer

22-442/AL/GLD

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft opgetreden voor de ex-vrouw van klager in geschillen rondom de omgang met hun toen nog minderjarige dochter. Klager is niet ontvankelijk in de klachten die zien op de bijstand aan de ex-vrouw, gelet op de vervaltermijn. Verweerder is de dochter, toen zij meerderjarig was, gaan bijstaan in een geschil met klager over een onderhoudsbijdrage. Dit deel van de klacht is ongegrond. Bij de klacht dat de belangen van de vrouw en de dochter tegenstrijdig zijn heeft klager geen belang en de klacht is ook in zoverre niet ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 maart 2023 in de zaak 22-442/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:

klager over:verweerder

1 INLEIDING 1.1 Verweerder heeft de ex-echtgenoot van klager jarenlang bijgestaan in geschillen rondom de omgang met de toen nog minderjarige dochter. Na haar 18e verjaardag is verweerder ook de dochter gaan bijstaan in een geschil met klager. Volgens klager maakt verweerder zich daarmee schuldig aan belangenverstrengeling. Klager stelt ook dat zijn belangen zijn geschaad door de wijze van bijstand van verweerder aan de vrouw en de dochter. 1.2 De raad zal eerst het verloop van de procedure, de feiten waarop deze beslissing is gegrond en de klacht op een rij zetten. Daarna zal de raad de klacht beoordelen en ingaan op de door beide partijen aangevoerde argumenten.

2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2.1 Op 25 mei 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 2.2 Op 31 mei 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K 21/93 van de deken ontvangen. 2.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 februari 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 2.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 2.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01.1 tot en met 05.5.

3 FEITEN 3.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 3.2 Klager is in 1999 gehuwd. Op 14 april 2000 is de dochter van klager en de vrouw geboren. In 2002 zijn klager en de vrouw gescheiden. Het gezag over de dochter berustte bij klager en de vrouw gezamenlijk. 3.3 In 2015 heeft de vrouw, bijgestaan door verweerder, verzocht om het gezag uitsluitend bij haar te beleggen. De rechtbank heeft het verzoek op 24 mei 2016 afgewezen. 3.4 Op 9 juni 2016 heeft de vrouw, bijgestaan door verweerder, klager gedagvaard. 3.5 Op 15 november 2016 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Klager en de vrouw hebben toen de zaak geschikt. Zij zijn overeengekomen dat klager een bedrag van € 7.300 beschikbaar zou houden voor bijzondere kosten van de dochter. Als er bijzondere kosten zouden zijn, zou door de vrouw of de dochter een verzoek worden gedaan aan klager om deze kosten te voldoen. Het restant van de € 7.300 zou vrijkomen zodra de dochter de leeftijd van 21 jaar zou hebben bereikt. Het proces-verbaal van de schikking vormt onderdeel van het klachtdossier. 3.6 Op 18 augustus 2017 heeft de vrouw, bijgestaan door verweerder, klager gedagvaard in kort geding. De vrouw heeft betaling van een bedrag van € 2.734,- gevorderd, overeenkomstig het proces-verbaal van 15 november 2016. Op 24 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter beslist dat klager het bedrag diende te voldoen. 3.7 Bij brief van 18 december 2018 aan de dochter heeft klager, zakelijk weergegeven, (nogmaals) gevraagd om

“informatie die nodig is om geld uit het tegoed te kunnen verantwoorden zodat er voor iedereen inzichtelijk en kloppende overzicht kan worden bijgehouden met de daarbij benodigde bijlages ter verantwoording van uitgiften uit het tegoed. Nodig om tijdens maar vooral aan het eind van het tegoed een gelijkgestemdheid te hebben.”

3.8 Bij e-mail van 20 mei 2021, 12.49 uur, heeft verweerder aan klager onder andere het volgende geschreven:

“Inmiddels heeft [dochter] de leeftijd van 21 bereikt en dient gevolg gegeven te worden aan hetgeen is vastgelegd in het proces verbaal d.d. 15 november 2016, u genoegzaam bekend. Destijds is overeengekomen dat u 7.300 euro beschikbaar zult houden voor bijzondere kosten van [dochter] waarbij de bijzondere kosten in het proces verbaal zijn beschreven. De betalingen zouden door u worden verricht zodra [dochter] of har moeder hierom zouden vragen. Uiteindelijk is eenmaal verzocht om een bijdrage te leveren hetgeen ook is gebeurd en wel op 25 augustus 2017 (2.734 euro). Volgens mijn berekening dient de rekening dan nog een bedrag te bevatten van 4.566 euro. Ik verzoek u dit bedrag binnen 1 week na heden over te maken naar het bij u bekende rekeningnummer van [dochter].”

3.9 Klager heeft om 13.49 gereageerd. Hij heeft onder meer het volgende geschreven:

"(…) Ik wijs u er verder op dat ik niet met u verder zal communiceren daar u het belang van [de vrouw] jaren heeft vertegenwoordigd en daarmee niet wenselijk is dat u een juridisch vertegenwoordiger bent voor [dochter]. U bent namelijk geen onpartijdige vertegenwoordiger voor [dochter].(…)

Verder verzoek ik u om met onmiddellijke ingang te stoppen als advocaat/juridisch vertegenwoordiger van [dochter] en mij binnen 7 dagen na versturing van deze mail te laten weten dat u gestopt bent. Mocht u dat niet doen binnen de gestelde termijn zal ik niet schromen om stappen te ondernemen waarbij een officiële klacht van belangenverstrengelingen tegen u tot de mogelijkheden behoort. (…)”

3.10 Om 15.57 uur heet verweerder onder meer als volgt geantwoord:

“(...) Wie [dochter] als raadsman kiest is geheel aan haar en dat kunt u haar niet voorschrijven. Er is sprake van een vrije advocaat keuze, ook al heb ik eerder de belangen van haar moeder behartigd. Van een belangenverstrengeling is dan ook geenszins sprake.(…) U dient slechts hetgeen is overeengekomen bij de rechtbank en hetgeen in een proces verbaal is vastgelegd na te komen.(…) Ik ga er gezien de inhoud van uw mailbericht van uit dat u weigert de overeenkomst (in PV vastgelegd) na te komen zodat ik zal overwegen rechtsmaatregelen te treffen.”

3.11 Op 31 mei 2021 is het proces-verbaal van de comparatie van partijen van 15 november 2016 aan klager betekend. Aan klager is daarbij bevolen om € 4.566,10 te betalen aan de dochter. 3.12 Op 25 mei 2021 heeft klager deze klacht ingediend tegen verweerder.

4 KLACHT 4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft door zijn wijze van bijstand aan de vrouw de belangen van klager geschaad. b) Verweerder heeft onbetamelijk gehandeld door eerst de vrouw en later (ook) de dochter bij te staan. c) De bijstand van verweerder aan de dochter is ontoereikend, de dochter wordt er door benadeeld. Het schaadt ook de belangen van klager. Verweerder heeft niet de veelvuldig door klager voorgestelde weg van mediation of een minnelijke regeling gevolgd, maar kiest telkens voor direct procederen. 4.2 Klager verzoekt de raad de overeenkomsten tussen verweerder en de moeder en verweerder en de dochter te ontbinden. 4.3 Klager verzoekt een schadevergoeding toe te kennen ten laste van verweerder. De grondslag daarvoor is dat door toedoen van verweerder “onterecht een betekenis van bevel is afgegeven op 31 mei 2021 voor opeising te goed” en daarnaast, “onnodig gemaakte kosten, levensvreugde bederf en onthouding van [de dochter] in contact en omgang met (minderjarige(half))broers”. 4.4 Klager verzoekt de raad om een contactpersoon aan te wijzen daar de dochter terecht kan “wanneer ze vragen heeft over of aan haar vader”. 4.5 De stellingen die klager aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

5 VERWEER 5.1 Verweerder heeft de klacht betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.

6 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

Klager is in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk (artikel 46g Aw)

6.1 Klager is in klachtonderdeel a niet-ontvankelijk omdat hij deze klacht te laat, na de vervaltermijn uit artikel 46g Advocatenwet, heeft ingediend. 6.2 Artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. 6.3 Klager heeft zijn klacht op 25 mei 2021 ingediend. De gedragingen van verweerder waarover klager klaagt zijn alle van voor 25 mei 2018. Van de uitzondering uit lid 2 van artikel 46g Advocatenwet is geen sprake.

Klachtonderdeel b)

Verweerder mocht de vrouw en vervolgens ook de dochter bijstaan

6.4 Klager stelt dat belangen van de dochter “in beginsel anders zijn die van haar moeder”. Verweerder heeft aangevoerd dat het hem vrij stond om naast de vrouw ook de dochter bij te staan, omdat zij “gelijkluidende belangen” hebben. Van verstrengeling van belangen is volgens hem geen sprake. Het is volgens verweerder de dochter “en/of haar moeder die de eigen advocaatkeuze maakt en niet de wederpartij i.c. [klager]”. 6.5 De raad is van oordeel dat klager geen belanghebbende is bij de vraag of de belangen van de dochter en de vrouw tegenstrijdig zijn. Klager is in zoverre niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b. 6.6 Voor zover klager heeft opgemerkt dat het handelen van verweerder onbetamelijk is geweest overweegt de raad nog dat de bijstand van verweerder aan de dochter zag op de incasso van een bedrag waarvan de verschuldigdheid door klager al lang geleden was vastgelegd. Het is het naar het oordeel van de raad geenszins onbetamelijk dat verweerder in deze kwestie voor de dochter heeft opgetreden. Klachtonderdeel b is in zoverre ongegrond.

Klachtonderdeel c)

Het is niet aan verweerder verwijtbaar dat de kwestie met de dochter niet minnelijk is opgelost

6.7 Klager heeft gesteld dat verweerder niet bereid is tot het treffen van een minnelijke regeling tussen klager en de dochter; hij kiest telkens voor een procedure. Ter onderbouwing verwijst klager naar zijn bericht van 18 december 2018 aan de dochter. Verweerder heeft daarop niet gereageerd. Volgens klager ontneemt verweerder de dochter de mogelijkheid om zelfstandig keuzes te maken over contact met klager en haar halfbroers. Verweerder maakt zich daarmee schuldig aan machtsmisbruik. Verweerder werkt willens en wetens mee aan ouderverstoting. De bijstand van verweerder aan de dochter leidt tot onnodige en hoge kosten. 6.8 Verweerder heeft aangevoerd dat hij aan de dochter heeft voorgesteld om met klager te praten en om te onderzoeken of de onderlinge verhouding verbeterd zou kunnen worden. Volgens verweerder was de dochter daartoe niet bereid. 6.9 De raad kan gelet op het over en weer gestelde niet vaststellen dat het te wijten is aan verweerder dat er geen toenadering is gekomen tussen klager en de dochter. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de keuze om al dan niet op een voorstel tot mediation of het treffen van een minnelijke regeling in te gaan berust bij de cliënt en niet bij de advocaat. Het valt verweerder niet te verwijten dat de dochter mediation niet zag zitten. De vergaande verwijten van machtsmisbruik en bijdragen aan ouderverstoting heeft klager onvoldoende feitelijk onderbouwd. Dat de bijstand van verweerder aan de dochter ook voor klager kosten met zich brengt is voor hem vervelend, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het staat verweerder immers vrij om te voldoen aan de wens van de dochter om haar bij te staan in een geschil met klager.   6.10 Klachtonderdeel c is gelet op dit alles in alle onderdelen ongegrond.

Schadevergoeding

6.11 Reeds omdat klager deels in de klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard en voor het overige de klacht ongegrond is, bestaat geen grond voor toewijzing van een schadevergoeding.

Overige verzoeken

6.12 Aan de verzoeken van klager om de overeenkomsten tussen verweerder enerzijds en de vrouw en de dochter anderzijds te ontbinden kan de raad niet voldoen. De tuchtrechter heeft niet de bevoegdheid om overeenkomsten te ontbinden. 6.13 Hetzelfde geldt voor het verzoek om een contactpersoon aan te wijzen. Ook dit behoort niet tot de bevoegdheden van de tuchtrechter.

BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klager in klachtonderdeel a niet-ontvankelijk op grond van artikel 46g Advocatenwet; - verklaart klager in klachtonderdeel b niet-ontvankelijk wegens gebrek aan belang zoals overwogen in 6.5; - verklaart klachtonderdeel b voor het overige ongegrond; - verklaart klachtonderdeel c ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, F.B.M. van Aanhold, P.Th. Mantel en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023.

Griffier                                                                                                     Voorzitter

Verzonden d.d. 20 maart 2023