Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:59
Zaaknummer
23-057/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing: Klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Klachtonderdelen a), b), d) en e) vallen buiten het bestek van de tuchtrechtprocedure. In klachtonderdeel c) is niet gebleken van een schending van gedragsregel 5.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 maart 2023 in de zaak 23-057/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over: verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 januari 2023 met kenmerk 2087161/JS/KV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 In een concept levenstestament van 17 februari 2022, zijn klager, zijn middelste broer (hierna: de middelste broer) en zijn oudste broer (hierna: de oudste broer) door hun vader (hierna: de vader) als zijn algemeen gevolmachtigden van hun vader aangewezen. 1.2 Bij verklaring van 6 juni 2022 heeft de vader een verklaring ondertekend waarin staat, voor zover relevant: “Hierbij verklaar ik, [de vader] (…), dat ik [de middelste broer] heb gevraagd mijn urgente, lopende zaken af te handelen en op vragen van instanties aan mij te reageren. (…) [De middelste broer] houdt mij wekelijks op de hoogte van vragen betreffende lopende zaken en, waar nodig, overlegt hij vooraf met mij. Deze afspraak geldt voor de komende periode totdat ik de afspraak herroep na beterschap.” 1.3 Op 5 juli 2022 is door klager en de middelste broer een verzoekschrift tot onderbewindstelling van hun vader (hierna: de vader) bij de rechtbank ingediend. 1.4 Op 9 augustus 2022 is bij beschikking van de rechtbank Amsterdam de onderbewindstelling van de vader uitgesproken en is de middelste broer als bewindvoerder van de vader benoemd. 1.5 In een evaluatieverslag van 23 augustus 2022 van het verpleeghuis EDD (hierna: het verpleeghuis) waarin de vader verblijft, staat, voor zover relevant: “[de vader] is de afgelopen periode (half juni – 23 augustus) opgenomen geweest op de revalidatie-afdeling van [het verpleeghuis] (…). Vanuit de zorg is vastgesteld dat [de vader] circa 2 van de 3 dagen verward is. 1.6 In een brief van klager aan de rechtbank Amsterdam, Team bewind, van 6 september 2022 schrijft klager, voor zover relevant: “Allereerst spijt het mij dat ik niet persoonlijk aanwezig kan zijn bij uw bezoek aan mijn vader in het verpleeghuis (…) komende maandagmiddag. (…) Gezien deze situatie en de noodzaak dat een aantal administratieve en financiële zaken worden geregeld, is bij u bewind aangevraagd. Dat was ook het advies wat notaris H (hierna: de notaris) mijn broer en mij gaf toen wij met haar spraken op haar kantoor ergens in juni. Zij had mijn vader in 2021 en begin 2022 diverse keren gesproken over het levenstestament dat hij wilde vastleggen. Verder dan een concept is het echter niet gekomen. In lijn met dat concept, maar ook met de verklaring die hij ongeveer twee maanden terug ondertekende en waarin hij mijn middelste broer vroeg administratieve taken voor hem uit te voeren, is de taak van bewindvoerder overigens bij mijn broer [de middelste broer] ‘neergelegd’. (…) Gezien de situatie waarin mijn vader zit, ben ik blij dat mijn [middelste broer] tot bewindvoerder is benoemd. Dat is een zorg minder in deze moeizame situatie. (…).” 1.7 Op 9 september 2022 heeft verweerster namens de vader en de oudste broer van klager (hierna: de oudste broer) een verzoekschrift met producties tot ontslag bewindvoerder en een verzoek tot benoeming van een (voorlopige) opvolgend bewindvoerder bij de rechtbank ingediend. Klager en de middelste broer zijn in deze procedure als belanghebbenden aangemerkt. 1.8 Productie 8 van het verzoekschrift van verweerster betreft een e-mailbericht van 2 april 2022 van de vader aan de oudste broer. In dit e-mailbericht schrijft de vader, voor zover relevant: “(…) [Klager] kwam gisteren plotseling langs. Na een gezellig goed glaasje whisky, schoot hij weer in 'zijn kwade rol' en ging hij weer eens arrogant beschuldigend te keer dat ik er jaren geleden voor had gezorgd te beletten dat hij contact had of kreeg met zijn opa. (…) Of dit alles aan zijn huidige kankerprobleem ligt of dat ene glaasje whisky, ik weet het niet (…). Is zo'n zoon nou de aangewezen (…) persoon om één van mijn (…) gevolmachtigden in mijn levenstestament te zijn? (…)” Productie 9 van het verzoekschrift betreft een reactie van de oudste broer op voornoemd e-mailbericht. In dit bericht schrijft de oudste broer aan de vader, voor zover relevant: “(…) Het spijt me dat [klager] zich weer zo misdragen heeft. Ik zou graag denken dat het door de kanker komt maar helaas als je naar de afgelopen jaren kijkt dan is er een patroon in zijn gedrag. (…) Het is jouw levenstestament dus het gaat er om wat jij wil maar deze simpele basis van een levenstestament is niet aan mijn broers besteed want alles moet altijd om hun draaien. En dat zie je ook weer heel duidelijk aan hun reacties. En dat zag je toen mammie in het ziekenhuis lag ook. (…)En de geschiedenis herhaalt zich keer op keer. Hij wordt altijd boos en gaat zich misdragen als hij niet in het middelpunt van de belangstelling staat en hij niet kan bepalen wat er gebeurt. (…)” 1.9 Bij e-mailbericht van 9 september 2022 heeft verweerster het verzoekschrift aan klager gestuurd. 1.10 Bij e-mailbericht van 9 september 2022 schrijft klager aan verweerster, voor zover relevant: “(…) Moet wel zeggen dat ik zelden zo'n bizar en schofferend verzoek heb ontvangen. (…). Het verzoek is overigens in strijd met de eerder in juni door mijn vader ondertekende verklaring en zijn concept-levenstestament, waarnaar ik verwees in mijn schrijven van september jl. aan de rechtbank Amsterdam. Maar kennelijk staat dat mijn vader momenteel niet bij. Het verzoek bevestigt daarmee het oordeel van de staf van [het verpleeghuis] zoals verwoord in het familiegesprek eind augustus en het schriftelijk verslag daarvan met betrekking tot zijn geestelijke (en lichamelijke) toestand.(…)” 1.11 Bij e-mailbericht van 10 september 2022 schrijft klager aan verweerster, voor zover relevant: “(…) breng ik u bij deze op de hoogte van het feit dat mijn vader zegt uw tekst niet te kennen en van de consequentie die ik daaraan verbind. Mijn vader zegt namelijk letterlijk de tekst die u aan de rechter en aan mijn middelste broer en mij gestuurd heeft, niet te kennen en ook de context daarvan niet te kennen. (…)” 1.12 Bij e-mailbericht van 11 september 2022 schrijft klager aan verweerster, voor zover relevant: “(…) [Het verpleeghuis] heeft in het meest recente familiegesprek (van medio augustus) vastgesteld dat mijn vader nog steeds de meeste dagen verward is. Hiervan is aan hem én aan zijn drie zonen een schriftelijk verslag toegestuurd. (…) Het is deze inmiddels maandenlange situatie van frequente verwardheid die de aanleiding vormde om in juli bewind aan te vragen. Het eerdere, op 6 juni gedane en door hemzelf ondertekende verzoek van mijn vader aan mijn middelste broer om zijn administratie (…) te regelen, ondersteunde dat. Hetzelfde geldt voor het mondelinge advies van de notaris van mijn vader aan mijn middelste broer en mij op dit punt. Deze situatie van frequente verwardheid en desoriëntatie stelde zowel de medische staf vast van (de afdeling geriatrie van) het [ziekenhuis] als recent die van [het verpleeghuis] Het is u bekend, neem ik aan, dat u niet bevoegd bent om vast te stellen in hoeverre dit (nog) het geval is en daarmee ook niet of hij in staat is een advocaat in te schakelen. Maar mogelijk hebt u een arts ingeschakeld om dit te toetsen. Heeft u dat gedaan? Zo ja, dan verwacht ik dat u mij die toetsing toestuurt. (…) 1.13 Bij e-mailbericht van 12 september 2022 schrijft verweerster aan klager, voor zover relevant: “(…). Ik kan u over het contact met mijn cliënten verder vanzelfsprekend geen mededelingen doen. Het is aan de kantonrechter om te beoordelen of het vermogen van uw vader wel of niet onder bewind gesteld moet worden. Daarover oordeel ik niet. Ik heb - zoals dat hoort - u en [de oudste broer] gelijktijdig op de hoogte gesteld van het ingediende verzoekschrift. Daarnaast heb ik zowel u als [de oudste broer] weergegeven als belanghebbenden in deze zaak. Uw bezwaren en vragen zoals u die weergeeft in de e-mails van 9, 10 en 11 september jl. kunt u vanzelfsprekend bij de kantonrechter kenbaar maken. De kantonrechter zal uw bezwaren en vragen dan moeten meenemen in haar besluitvorming.(…)”. 1.14 Op 20 september 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster heeft namens de vader en de oudste broer een verzoekschrift ingediend, terwijl verweerster niet heeft gecontroleerd of zij geestelijk in staat waren een dergelijk verzoek te doen; b) Verweerster heeft feitelijke onjuistheden en misplaatste, irrelevante en onjuiste informatie opgenomen in het verzoekschrift; c) Verweerster heeft voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift geen poging gedaan om een minnelijke oplossing te bereiken; d) Verweerster heeft een relevante verklaring van 6 juni 2022 achtergehouden; e) Verweerster heeft zonder toestemming van klager persoonlijke en medische gegevens opgenomen in het verzoekschrift.
3 VERWEER 3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 De onderhavige klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij in een procedure bij de kantonrechter betreffende de bewindvoering van de vader. Als maatstaf daarbij geldt dat aan een advocaat van een wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Klachtonderdelen a), b), d) en e) 4.2 De voorzitter stelt op grond van de geformuleerde klachtonderdelen, en het weergegeven feitenrelaas vast, dat de klachtonderdelen a), b), d) en e) zich specifiek richten op de inhoud van het door verweerster ingediende verzoekschrift in de onder 4.1 genoemde procedure. Deze klachtonderdelen zien dan ook op het onderliggende civielrechtelijk geschil tussen klager en verweerster. 4.3 De rol van de tuchtrechter beperkt zich tot de vraag of verweerster met haar handelwijze de grenzen van hun vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een oordeel te geven. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter, in dit geval de kantonrechter. 4.4 Gelet op het voorgaande vallen de klachtonderdelen a), b), d) en e) buiten het bestek van de onderhavige tuchtrechtprocedure. De klachtonderdelen a), b), d) en e) zijn kennelijk ongegrond. Klachtonderdeel c) 4.5 Klager verwijt verweerster in klachtonderdeel c) dat zij in strijd met gedragsregel 5 heeft gehandeld door er niet voor te kiezen om een minnelijke oplossing te bereiken. 4.6 Verweerster heeft hiertegen aangevoerd dat de door klager gegeven uitleg van gedragsregel 5 onjuist is. Het bereiken van een minnelijke oplossing verdient de voorkeur, maar dit is geen verplichting voor een advocaat. Daarbij was een minnelijke oplossing in de onderhavige procedure ook niet mogelijk, gelet op de onderlinge verstoorde verhoudingen. 4.7 De raad overweegt dat uit artikel 5 van de gedragsregels volgt dat een advocaat voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Deze regel behelst geen absolute verplichting. Een wederpartij kan niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling aan de advocaat en zijn cliënt. Klager heeft daarnaast ook niet onderbouwd op grond waarvan het bereiken van een minnelijke oplossing in deze procedure in de rede lag en waarom verweerster hier ten onrechte geen poging toe heeft ondernomen. Van een schending van de gedragsregel in artikel 5 is gelet op het voorgaande niet gebleken. 4.8 De raad concludeert dat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is. 4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 maart 2023