Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:69
Zaaknummer
22-822/AL/NN
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft namens haar cliënt het hof een incompleet procesdossier gestuurd en heeft vervolgens gedurende een langere periode niet gereageerd op verzoeken van het hof en de wederpartij om contact op te nemen en om stukken over te leggen. Verweerster heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op de ernst en de aard van het handelen en nalaten van verweerster, en rekening houdend met het feit dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, is de oplegging van een waarschuwing passend en geboden.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 27 maart 2023 in de zaak 22-822/AL/NN naar aanleiding van de klacht van:
klaagster 1 klager 2 klager 3 tezamen ook: klagers gemachtigden: mrs. [T] en [de J] oververweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 18 januari 2022 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 17 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2022 KNN008/1700625 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 3 februari 2023. Daarbij waren mrs. [T] en [de J] en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
2 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Klaagster 1. is een gerechtsdeurwaarderskantoor. Klager 2. is een deurwaarder die bij klaagster 1. werkzaam is. Verweerster staat de heer [W] (hierna: [W]) bij. [W] heeft een AOW-uitkering en is in verschillende procedures veroordeeld om aan zijn schuldeisers betalingen te doen. 2.2 Klager 2. heeft op 1 juni 2016 beslag gelegd op de AOW-uitkering van [W] in opdracht van enkele schuldeisers. Nadien zijn ook andere beslagen door andere deurwaarders gelegd. Als eerste beslaglegger moest klager 2. ten behoeve van alle schuldeisers de gelden innen en verdelen onder alle schuldeisers. 2.3 [W] heeft begin 2018 aan klager 2. verzocht om de beslagvrije voet te herberekenen. Omdat [W] niet alle informatie aanleverde, heeft klager 2. dat niet gedaan. 2.4 Verweerster heeft vervolgens op 16 mei 2019 (namens [W]) klaagster 1. gesommeerd om de beslagvrije voet aan te passen. In zijn reactie heeft klager 2. opnieuw om de ontbrekende informatie verzocht. Vervolgens heeft verweerster hem op 27 juni 2019 een groot aantal ongeordende stukken toegestuurd, maar niet alle opgevraagde informatie. Ook daarna heeft klager 2. verweerster meermaals gevraagd om de ontbrekende informatie. 2.5 Verweerster heeft klaagster 1. op 21 augustus 2019 in kort geding gedagvaard om de herberekening af te dwingen. Omdat niet klaagster 1. maar de deurwaarder als natuurlijk persoon gedagvaard had moeten worden, heeft de rechter geoordeeld dat [W] geen vordering had op klaagster 1. en is [W] in de kosten van de procedure ad € 1.992,- veroordeeld. 2.6 Vervolgens heeft verweerster een kort geding tegen klager 2. aangespannen bij de rechtbank Overijssel. De rechter heeft op 16 november 2020 geoordeeld dat zij onbevoegd is kennis te nemen van het geschil, omdat verweerster zich tot de rechtbank Noord-Nederland had moeten wenden en heeft Woortman in de proceskosten ad € 316,50 veroordeeld. 2.7 Daarop heeft verweerster klager 2. voor de rechtbank Noord-Nederland gedagvaard. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij vonnis van 5 februari 2021 de vorderingen afgewezen omdat hij op grond van de in het geding gebrachte stapel gegevens zonder een nadere toelichting die ontbreekt, niet kon vaststellen of klager 2. over de benodigde gegevens beschikte om de beslagvrije voet te herberekenen. [W] is wederom in de kosten veroordeeld. Tegen dit vonnis is hij in hoger beroep gegaan bij het hof Arnhem-Leeuwarden. 2.8 Dit hof heeft een comparitie na aanbrengen bepaald op 29 juni 2021. Verweerster heeft het hof niet in bezit gesteld van het volledige fysieke procesdossier en het hof heeft verweerster daarover niet kunnen bereiken. 2.9 Klaagster 1. heeft inmiddels klager 3 als advocaat ingeschakeld. Klager 3. heeft op 20 mei en 3 juni 2021 aan verweerster verzocht om hem het dossier te sturen. Verweerster heeft op die verzoeken niet gereageerd. Klager 3. heeft zich daarna op 7 juni 2021 tot het hof gewend en van het hof heeft hij het door verweerster ingestuurde digitale dossier ontvangen. 2.10 [W] heeft tijdens de comparitie het hoger beroep ingetrokken en klager 2. heeft afgezien van zijn aanspraak op de kostenveroordelingen. 2.11 Verweerster heeft bij e-mail van 11 juni 2021 een schikkingsvoorstel aan klaagster 1. gestuurd. Verweerster heeft daarvan geen afschrift aan klager 3., de advocaat van klaagster 1, gestuurd. 2.12 [W] is op 21 september 2021 bij verstek failliet verklaard. Daartegen heeft verweerster verzet ingesteld. De rechtbank heeft het verzet behandeld en afgewezen. Daarvan is verweerster op 20 oktober 2021 in hoger beroep gegaan. Het hof heeft het vonnis in eerste aanleg (en dus het faillissement) op 18 november 2021 bekrachtigd.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster a) dat zij onzorgvuldig en onoordeelkundig heeft optreden, waardoor alle partijen, zowel haar cliënt [W] als klager 2., schade hebben geleden. b) Dat zij onbereikbaar is, dat zij ondanks vele verzoeken niet de benodigde informatie heeft verstuurd en geen kopieën naar de wederpartij heeft gestuurd. c) Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 25 gehandeld door haar wederpartij op 11 juni 2021 rechtstreeks te benaderen, zonder de advocaat van haar wederpartij een kopie te sturen.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op dat verweer ingaan.
5 BEOORDELING Ontvankelijkheid klager 3. 5.1 De raad zal eerst onderzoeken of klager 3. voldoende eigen en rechtstreeks belang heeft bij zijn klacht. Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan een ieder toekomt, maar slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die op grond van artikel 46f Advocatenwet de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen. Klager 3. is een advocaat. In de procedure waarin het handelen van verweerster waarover wordt geklaagd heeft plaatsgevonden, trad hij als advocaat op voor zijn cliënten. Hijzelf was in die procedure geen partij. Dat klager 3. door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belangen is getroffen, is niet gebleken. Hij heeft wellicht een van zijn cliënten afgeleid belang, maar dat is onvoldoende om zijn klachten over verweerster ontvankelijk te doen zijn. Dat betekent dat klager 3. in zijn klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard. Klagers 1. en 2. zijn wel ontvankelijk in hun klacht.Inhoudelijk 5.2 De raad stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden ingeperkt als de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. 5.3 Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, onder andere inhoudende dat advocaten zich dienen te onthouden van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Artikel 10a van de Advocatenwet bevat de kernwaarden, zoals onafhankelijkheid, (financiële) integriteit, partijdigheid en vertrouwelijkheid die advocaten bij de uitoefening van hun beroep in acht dienen te nemen. 5.4 Het optreden van verweerster dient aan de hand van deze maatstaf beoordeeld te worden.Klachtonderdeel a ) 5.5 Klagers verwijten verweerster dat zij onzorgvuldig en onoordeelkundig heeft opgetreden, als gevolg waarvan alle partijen, onder wie haar eigen cliënt, schade hebben geleden. Klager hebben dit klachtonderdeel (onder meer) onderbouwd door er op te wijzen dat verweerster in hun ogen driemaal een verkeerde procedure heeft gestart. Ook hebben zij betoogd dat verweerster een kansloze verzetprocedure heeft gevoerd. 5.6 De raad stelt voorop dat klagers, de wederpartijen van de cliënt van verweerster, niet kunnen klagen over schade die verweerster haar cliënt zou hebben berokkend. Daar kan die cliënt zelf over klagen, maar klagers niet. Voor zover de klacht daarop ziet, is deze niet-ontvankelijk. 5.7 De raad overweegt verder dat uit het klachtdossier blijkt dat het optreden van verweerster in deze procedure niet altijd optimaal is geweest. Dat betekent echter niet zonder meer dat verweerster ook tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 5.8 De raad stelt vast dat verweerster ten onrechte klaagster 1. heeft gedagvaard. Verweerster had blijkens het vonnis van de voorzieningenrechter immers niet klaagster 1. maar klager 2. moeten dagvaarden. Vervolgens heeft verweerster klager 2. gedagvaard bij de rechtbank Overijssel terwijl dat rechtbank Noord-Nederland had moeten zijn. De voorzieningenrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard en wederom de cliënt van verweerster in de kosten veroordeeld. Verweerster heeft een uitleg gegeven waarom zij op deze manier heeft gehandeld en daarbij erkend dat ze onzorgvuldig is geweest. De vraag die de raad vervolgens dient te beantwoorden, is of verweerster hiermee ook tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klagers heeft gehandeld. De raad beantwoordt die vraagt ontkennend. De raad acht daarbij in het bijzonder van belang dat verweerster hiermee met name haar eigen cliënt heeft benadeeld en zoals hierboven is overwogen, kunnen klagers daarover niet klagen. Verder acht de raad van belang dat klagers een deel van de gestelde schade en vertraging zelf hadden kunnen voorkomen door verweerster naar aanleiding van de betekende dagvaardingen te wijzen op de gemaakte fouten, in plaats van het op een zitting aan te laten komen. Het verwijt van klagers aan verweerster dat als ze het gesprek aangegaan was alle procedures voorkomen had kunnen worden, kan verweerster evengoed ook aan klagers maken. Ook zij hebben bijgedragen aan de weinig constructieve gang van zaken. 5.9 Gelet op het bovenstaande is de raad van oordeel dat in onvoldoende mate vast is komen te staan dat verweerster door deze fouten de belangen van klagers onnodig of onevenredig heeft geschaad of dat zij in strijd met de kernwaarde deskundigheid heeft gehandeld. 5.10 Ook met betrekking tot de gevoerde verzet-procedure, stelt de raad vast dat het optreden van verweerster wellicht beter had gekund. Mede gelet op de onderbouwde betwisting door verweerster van de stellingen van klagers op dit punt, te weten dat [W] in een staat verkeerde dat hij was opgehouden te betalen, is dat in deze procedure niet komen vast te staan. Daarmee is onvoldoende gebleken dat verweerster met het voeren van de verzetsprocedure haar (grote) vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden. 5.11 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard. Klachtonderdeel b) 5.12 Klagers verwijten verweerster dat zij onbereikbaar is geweest, ondanks vele verzoeken niet de benodigde informatie heeft gestuurd en geen kopieën naar de wederpartijen heeft gestuurd. 5.13 Uit het klachtdossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat de communicatie tussen verweerster en klagers zeer moeizaam was. Verweerster was niet altijd goed bereikbaar en informatie waarom werd verzocht door de wederpartij, werd niet dan wel pas na veelvuldig aandringen verstrekt. Verweerster heeft een deel van dit klachtonderdeel erkend. Verweerster heeft echter betwist dat zij onbereikbaar is geweest voor klagers en dat zij de benodigde stukken nooit heeft toegestuurd. Verweerster heeft verklaard dat zij de zaak wilde oplossen, veel (telefonisch) contact met klagers heeft gezocht, maar er gewoon ‘niet doorheen kwam’. 5.14 Op grond van de stukken is vast komen te staan dat verweerster het hof een incompleet procesdossier heeft gestuurd en gedurende een periode van zes weken - zonder geldige reden - niet op verzoeken van de wederpartij en/of van het hof om contact op te nemen en stukken over te leggen heeft gereageerd. Verweerster heeft dat erkend. De raad is van oordeel dat zij daarmee de belangen van klagers onnodig en onevenredig zonder redelijk doel heeft geschaad. Dit onderdeel van klachtonderdeel b) is daarom gegrond. 5.15 Met betrekking tot de overige ter onderbouwing opgevoerde verwijten die zien op dit klachtonderdeel (over de bereikbaarheid van verweerster en het telkens niet opsturen van verzochte informatie) lopen de lezingen van klagers en verweerster uiteen. Verweerster heeft betwist dat zij onbereikbaar is geweest en zij heeft verklaard dat zij de stukken wel heeft toegestuurd. Nu deze verwijten naar het oordeel van de raad in onvoldoende mate door ander bewijs worden ondersteund, kan niet worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is. Daarom wordt dit klachtonderdeel voor het overige niet gegrond verklaard. Dit betekent niet dat het woord van klagers minder geloof zou verdienen dan het woord van verweerster, maar alvorens het handelen of nalaten van verweerster als tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden gekwalificeerd, moet eerst worden vastgesteld dat dit feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat is voor wat betreft dit handelen en nalaten van verweerster niet mogelijk. 5.16 Op grond van het voorgaande wordt dit klachtonderdeel (zoals hierboven is overwogen) deels gegrond verklaard.Klachtonderdeel c) 5.17 De raad stelt vast dat verweerster op 11 juni 2021 aan klaagster 1. een brief heeft gestuurd, zonder een afschrift van die brief aan klager 3., zijnde de advocaat van klaagster 1., te sturen. Vast staat ook dat verweerster wist dat klaagster 1. werd bijgestaan door een advocaat. Klagers stellen dat verweerster hiermee in strijd met gedragsregel 25 en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. 5.18 Gedragsregel 25 bepaalt dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid, waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat. Het doel van deze regel is om het evenwicht tussen partijen in een juridisch geschil te bewaren. De strekking van de regel is om te voorkomen dat de advocaat van een wederpartij een partij bij een geschil overrompelt zonder bijstand van zijn eigen advocaat. 5.19 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel acht de raad van belang dat deze brief niet alleen zag op de procedure tussen klaagster 1. en de cliënt van verweerster. Het betrof een verzoek om tot een minnelijke regeling te komen, dat niet alleen aan klaagster maar aan alle schuldeisers van de cliënt van verweerster is toegezonden. Verder is van belang dat klaagster 1. een professionele partij (een gerechtsdeurwaarderkantoor) is en daarom waarschijnlijk door een dergelijke brief van een advocaat van de wederpartij minder snel onder de indruk zal zijn dan een niet professionele partij. 5.20 Gelet op de genoemde omstandigheden is de raad van oordeel dat verweerster in dit specifieke geval wél in strijd met de letter van deze gedragsregel heeft gehandeld, maar niet in strijd met de geest daarvan. De raad is van oordeel dat verweerster dan ook niet onbetamelijk heeft gehandeld zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en dat haar handelen daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad zal dit klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.
6 MAATREGEL 6.1 Verweerster heeft namens haar cliënt het hof een incompleet procesdossier gestuurd en heeft vervolgens gedurende een langere periode niet gereageerd op verzoeken van het hof en de wederpartij om contact op te nemen en om stukken over te leggen. Verweerster heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op de ernst en de aard van het handelen en nalaten van verweerster, en rekening houdend met het feit dat verweerster niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld, is de oplegging van een waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50,- aan hen vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing een rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-822/AL/NN.
BESLISSING De raad van discipline:ten aanzien van klager 3. - verklaart de klacht van klager 3. niet-ontvankelijkten aanzien van klagers 1. en 2. - verklaart klachtonderdeel a) deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond; - verklaart klachtonderdeel b) (deels) gegrond; - verklaart klachtonderdeel c) ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. M. Jansen, voorzitter, mrs. S.H.G. Swennen en H.J. Voors, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023. Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 27 maart 2023