Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:64
Zaaknummer
22-807/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder was op grond van artikel 509c Sv als advocaat van klager aangesteld. Nadat klager in de strafrechtelijke procedure was ontslagen van alle rechtsgevolgen heeft verweerder zonder toestemming van klager een verzoek om schadevergoeding ingediend, alsmede is hij op de mondelinge behandeling van dat verzoek verschenen. Klager stelt dat verweerder daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierin wordt hij door de raad niet gevolgd. De raad is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat hij daarmee in het belang van klager heeft gehandeld.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 maart 2023 in de zaak 22-807/A/A naar aanleiding van de klacht van:
klager
over: verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 24 april 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 11 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1902114/JS/KV van de deken ontvangen. 1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 februari 2023. Daarbij was alleen verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Op 20 september 2019 is klager door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot tbs met dwangverpleging. Klager is daartegen in hoger beroep gegaan. 2.3 Klager werd in het hoger beroep aanvankelijk bijgestaan door mr. X. Nadat klager meerdere malen zijn advocaat had ontslagen, heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2020 de Raad voor rechtsbijstand gelast verweerder op grond van artikel 509c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan te wijzen als de advocaat van klager. Na die aanwijzing heeft verweerder geprobeerd klager in de penitentiaire inrichting te bezoeken. Klager wilde verweerder echter niet ontvangen. Verweerder heeft daarna nog brieven aan klager gezonden, maar ook dat heeft niet tot contact tussen klager en verweerder geleid. 2.4 Op 25 november 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam klager ontslagen van alle rechtsvervolging. Klager is in het hoger beroep geen tbs-maatregel opgelegd. Klager is daarna vrijgekomen. Verweerder heeft vervolgens getracht contact te krijgen met klager over het ondertekenen van een aanvraag tot schadevergoeding. Dat contact is niet tot stand gekomen. 2.5 Op 23 december 2021 heeft klager bij het gerechtshof Amsterdam een niet ondertekend verzoekschrift ingediend tot vergoeding van de door hem als gevolg van het voorarrest geleden schade. Het door klager ingediende verzoekschrift vermeldt niet de hoogte van de geleden schade. 2.6 Bij brief van 24 december 2021 heeft klager aan verweerder meegedeeld dat hij zelf een verzoek tot schadevergoeding bij het gerechtshof Amsterdam had ingediend. 2.7 Op 10 februari 2022 heeft ook verweerder bij het gerechtshof Amsterdam namens klager een verzoekschrift tot vergoeding van de door klager als gevolg van het voorarrest geleden schade ingediend. Dit verzoekschrift was niet mede door klager ondertekend. In dit verzoekschrift is verzocht om vergoeding van: a. schade die klager heeft geleden als gevolg van de ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in de strafzaak ten bedrage van € 121.400,00, b. de kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten bedrage van € 680,00.
2.8 Op 29 maart 2022 zijn de verzoeken om schadevergoeding in een openbare raadkamer behandeld. Verweerder is daar namens klager verschenen. 2.9 Bij beschikking van 12 april 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam aan klager op de voet van artikel 533 Sv een bedrag van € 12.700,00 toegekend en op de voet van artikel 530 Sv een bedrag van 680,00. 2.10 Bij e-mail van 23 april 2022 heeft klager gereageerd op een e-mail van het kantoor van verweerder van 5 januari 2022 waarin klager was gevraagd het verzoekschrift te ondertekenen. In de e-mail van 23 april 2022 heeft klager meegedeeld dat hij geen gebruik wenst te maken van het kantoor van verweerder. 3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij: a) zonder instemming van klager een aanvraag tot schadevergoeding heeft ingediend; b) zonder instemming van klager naar de zitting is gegaan waar de schadevergoedingsaanvraag werd behandeld; c) de zaak van klager niet goed heeft behandeld.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Toetsingskader 5.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Klachtonderdeel a) en b) 5.2 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. In de kern gaan deze klachten over het feit dat verweerder namens klager handelingen heeft verricht zonder dat klager daarmee vooraf had ingestemd. Verweerder heeft als reden daarvoor aangevoerd dat er na de beslissing van het gerechtshof Amsterdam van 25 november 2021 een termijn van drie maanden was voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding. Hoewel klager inmiddels in vrijheid was gesteld, beschouwde verweerder het toezien op een goed verloop van de indiening van het verzoek om schadevergoeding als werkzaamheden behorende bij zijn aanwijzing als advocaat van klager op grond van artikel 509c Sv. Omdat het verzoek om schadevergoeding dat klager op 23 december 2021 zelf had ingediend gebrekkig was en daarom weinig kans van slagen had, heeft verweerder ondanks het ontbreken van de handtekening van klager op 10 februari 2022 namens klager ook een verzoek om schadevergoeding ingediend. Verweerder stelt dat hij vervolgens ook naar de behandeling van dat verzoek op de zitting van 29 maart 2022 is gegaan in de hoop daar klager te zullen aantreffen en met hem het verzoek om schadevergoeding te kunnen bespreken. Verweerder stelt dat hij juist klachtwaardig zou hebben gehandeld indien hij deze handelingen niet namens klager zou hebben verricht 5.3 Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen geldt dat hier sprake was van een bijzondere advocaat/cliënt relatie nu verweerder op grond van artikel 509c Sv tot advocaat van klager was aangesteld. De raad is van oordeel dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat hij na de brief van klager van 24 december 2021 goede gronden had om te twijfelen of het door klager zelf bij het gerechtshof Amsterdam ingediende verzoek om schadevergoeding kans van slagen had. Gelet hierop en nu de persoonlijkheidsproblematiek bij klager destijds de reden is geweest voor de aanwijzing van verweerder als advocaat van klager op grond van 509c Sv, is de raad van oordeel dat verweerder in die situatie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op 10 februari 2022 zonder instructie van klager namens klager een (nieuw) verzoek om schadevergoeding in te dienen dat in de ogen van verweerder meer kans van slagen had. Om diezelfde reden acht de raad het evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder zonder instructie van klager op 29 maart 2022 bij het gerechtshof namens klager aanwezig was bij de mondelinge behandeling van het verzoek om schadevergoeding. Een en ander geldt temeer, nu uit de beslissing inzake de schadevergoeding van het gerechtshof Amsterdam van 12 april 2022 is op te maken dat door de combinatie van beide verzoeken er sprake was van bijzondere omstandigheden, waardoor klager toch ontvankelijk werd geacht in het verzoek tot schadevergoeding. De klachtonderdelen a) en b) zijn daarmee ongegrond. Klachtonderdeel c) 5.4 Klachtonderdeel c) ziet op de wijze waarop verweerder de strafzaak van klager heeft behandeld. Klager stelt dat verweerder dat niet goed heeft gedaan 5.5 De raad is van oordeel dat op grond van het klachtdossier en hetgeen verweerder heeft aangevoerd genoegzaam is gebleken dat verweerder klagers zaak heeft behandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Ook dit klachtonderdeel slaagt daarmee niet. Conclusie 5.6 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond; Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen en M. Kemmers, leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 maart 2023