Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:61
Zaaknummer
23-130/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing; Betreft een kennelijk ongegronde klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft zich niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster gedragen door haar er op te wijzen dat het feit dat zij samenwoont gevolgen heeft voor het in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 maart 2023 in de zaak 23-130/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over: verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 februari 2023 met kenmerk 2047553/JS/MV, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 20 februari 2023 met nagezonden stuk en van de e-mail van verweerder van 6 maart 2023 met nagezonden stukken.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft vanaf 2015 als advocaat de belangen behartigd van klaagster en haar zakenpartner de heer D in een arbeidsrechtelijke procedure tegen een schoonmaakbedrijf. Verweerder heeft klaagster en de heer D zowel in een procedure in eerste aanleg als in hoger beroep bijstand verleend. De procedures is geëindigd met het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 december 2021. 1.2 Verweerder heeft voor zowel de procedure in eerste aanleg, als de procedure in hoger beroep, voor klaagster toevoegingen aangevraagd en verkregen. De toevoeging voor de procedure in eerste aanleg is ingetrokken vanwege de resultaatsbeoordeling. 1.3 Daarnaast heeft verweerder de heer D vanaf april 2022 als advocaat bijgestaan in een echtscheidingsprocedure tegen zijn toenmalig echtgenote, mevrouw D. In dat kader heeft verweerder, met instemming van de heer D, op 25 mei 2022 een gesprek gevoerd met mevrouw D. 1.4 Met betrekking tot de toevoeging voor het hoger beroep, hebben klaagster en verweerder in januari 2022 (telefonisch) overleg gevoerd. Verweerder heeft tijdens deze bespreking kenbaar gemaakt dat volgens hem de toevoeging ten onrechte is toegekend op basis van de alleenstaande norm, terwijl hem gebleken was dat klaagster een gemeenschappelijke huishouding voerde met de heer D. 1.5 Enkele maanden later hebben zowel klaagster als de heer D bij verweerder geïnformeerd naar de financiële afwikkeling van de procedure in hoger beroep. Bij e-mail van, onder meer, 5 augustus 2022 heeft verweerder hierop gereageerd. Verweerder schrijft onder andere het volgende: "Terzijde merk ik op dat mevrouw D(…) mij tijdens een bespreking die ik met haar heb gevoerd tijdens de onlangs afgeronde echtscheidingsprocedure eigener beweging heeft verteld dat u en de heer D(…) reeds jarenlang een affectieve relatie met elkaar hebben en reeds jarenlang samenwonen, zowel aan [straatnaam] in Amsterdam als daarna in Heemstede." 1.6 Op 18 augustus 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder klachtwaardig te hebben gehandeld door in zijn e-mail van 5 augustus 2022 beschuldigen te uiten over haar karakter en waardigheid. Klaagster is door verweerders e-mail gekwetst, omdat hij haar daarin ervan beschuldigt een relatie te hebben met de heer D terwijl dat niet waar is.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Ter beoordeling staat of verweerder met zijn uitlatingen in zijn e-mail van 5 augustus 2022 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster. Naar het oordeel van de voorzitter is hiervan geen sprake. Verweerder heeft genoegzaam aangevoerd dat hij klaagster nergens van heeft willen beschuldigen, maar dat het samenwonen met de heer D, zoals mevrouw D aan hem had bevestigd, echter wel gevolgen heeft voor het al dan niet in aanmerking komen voor gefinancierde rechtshulp. Verweerder had er gelet op de toevoeging die hij voor klaagster had aangevraagd en verkregen, belang bij klaagster hierover te informeren. Van onterechte beschuldigingen door verweerder aan het adres van klaagster is niet gebleken. De klacht is kennelijk ongegrond. 4.2 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 maart 2023