Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:48
Zaaknummer
22-320/A/A
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing; (Gedeeltelijk) gegronde klacht over de dienstverlening van de eigen advocaat in een echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft in haar dienstverlening niet voldaan aan de vereiste schriftelijke vastlegging zoals neergelegd in gedragsregel 16 lid 1. Uit het klachtdossier blijkt allereerst niet dat verweerster de opdracht schriftelijk heeft vastgelegd en dat verweerster klaagster daarbij heeft geïnformeerd over de kansen, risico’s en kosten van de te voeren echtscheidingsprocedure. Hoewel uit het klachtdossier wel naar voren komt dat verweerster veel zaken telefonisch dan wel per e-mail met klaagster heeft besproken, ontbreekt een tijdige schriftelijke vastlegging van zaken als de gekozen strategie en de keuzes die gaandeweg in de procedure zijn gemaakt. De onduidelijkheid over deze zaken komt bij gebreke van schriftelijke vastlegging voor risico van verweerster. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing met kostenveroordeling opgelegd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 maart 2023 in de zaak 22-320/A/NH naar aanleiding van de klacht van:
klaagster gemachtigde: mr. J.S Muijsson
over: verweerster gemachtigde: mr. G. Beydals
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 23 juli 2021 is namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. 1.2 Op 12 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/1492384 van de deken ontvangen. 1.3 De klacht stond in eerste instantie gepland op de zitting van de raad van 3 oktober 2022. Na een verdaging is de zaak behandeld op de zitting van de raad van 27 januari 2023. Daarbij waren klaagster en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.
2 FEITEN 2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.2 Klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) zijn, na een jarenlange relatie, op 3 mei 2019 getrouwd. Zij hebben nooit samengewoond en hebben gedurende het huwelijk alleen de weekenden samen doorgebracht. 2.3 In december 2019 heeft klaagster zich tot verweerster gewend voor juridisch advies over een echtscheiding. Verweerster heeft klaagster bij die gelegenheid uitgelegd dat de duur van het huwelijk bepalend is voor de duur van de partneralimentatie. Ook heeft zij klaagster uitgelegd dat sprake was van een beperkte huwelijksgoederengemeenschap. Op basis van dit advies heeft klaagster besloten te wachten met het aanvragen van een echtscheiding. 2.4 In april 2020 heeft klaagster zich opnieuw tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan in de echtscheidingsprocedure. Verweerster heeft de opdracht aanvaard en op 3 april 2020 de advocaat van de man, voor zover relevant, het volgende e-mailbericht gestuurd: “(…) [Klaagster] heeft zich tot mij gewend met het verzoek om haar bij te staan in een nog op te starten echtscheidingsprocedure. U heeft aangegeven dat [de man], in onderling overleg tot overeenstemming zou willen komen, mogelijk middels een viergesprek. (…) Daarbij is het volgende relevant. Partijen zijn in beperkte gemeenschap van goederen getrouwd. Kunt u aangeven wat volgens de man de omvang van de beperkte gemeenschap is en op welke wijze hij deze wenst te verdelen. Hierbij wordt de man verzocht een overzicht van de omvang van de gemeenschap toe te zenden. De vrouw is, zoals bij de man bekend, niet in staat om zelf in haar onderhoud te kunnen voorzien. Partijen zijn hierom reeds onderling overeengekomen dat de man de vrouw maandelijks bij vooruitbetaling een nettobedrag € 1750,- zal voldoen. De man komt deze afspraak echter niet volledig meer na. Hierbij wordt de man verzocht om zich aan deze afspraak te houden en de achterstallige alimentatie alsnog aan te vullen tot het overeengekomen bedrag. In dit verband wordt [de man] tevens verzocht om zoals te doen gebruikelijk inzicht te geven in zijn financiële gegevens. (…)” 2.5 Bij e-mails van eveneens 3 april 2020 heeft verweerster bovenstaande e-mail aan klaagster doorgestuurd en haar gevraagd of het zou kunnen dat de man schulden heeft die hij zou kunnen opvoeren om aan te tonen dat er een negatieve gemeenschap is opgebouwd gedurende het huwelijk. 2.6 Bij e-mail van 29 april 2020 heeft verweerster klaagster, voor zover relevant, het volgende bericht gestuurd: “(…) U heeft na het gesprek afgelopen week per mail aangegeven dat u niet degene wenst te zijn die het echtscheidingsverzoek indient. U wenst wel om een voorlopige voorziening te verzoeken voor wat betreft de alimentatie. U moet weten dat er wettelijk binnen vier weken na de uitspraak in de voorlopige voorziening een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend moet worden omdat anders de beslissing in de voorlopige voorziening vervalt. De voorlopige voorziening maakt dus deel uit van de echtscheidingsprocedure. U heeft eerder zonder succes getracht er onderling met [de man] uit te komen. Dit bleek echter niet mogelijk, een en ander valt ook zwaar voor u. Op [het] verzoek om, na toezending van de financiële stukken van de man, mogelijk alsnog een viergesprek in het bijzijn van advocaten te voeren is [de man] niet meer ingegaan. Voor wat betreft de kwestie DWI en het bedrag dat u nu terug moet betalen aan de gemeente het volgende. De schuld is ontstaan voordat u het huwelijk met [de man] bent aangegaan. Dit valt dus buiten de beperkte gemeenschap, onder welke voorwaarden u bent getrouwd. U geeft aan dat [de man] uw huur betaalde en dit als inkomen is aangemerkt naast het ontvangen van een uitkering. U geeft aan dat u hierdoor misleid bent geweest door [de man]. U bevond zich in een zeer zware periode vanwege de mishandelingen van uw zoon. U gaf aan dat er een overeenkomst van lening is tussen u en [de man] waarin staat dat u het geld voor de huur van hem heeft geleend, zijn daar ook terugbetalingsafspraken in opgenomen? Ik heb de stukken in deze bestuursrechtelijke kwestie niet gezien maar deze beslissing is inmiddels al definitief. Als [de man] meer bezittingen heeft gedurende de periode van het huwelijk dan schulden dan kunt u op dat punt wellicht nog enige financiële compensatie krijgen voor deze schuld van DWI. Daar komen we alleen achter als het verzoek tot echtscheiding wordt ingediend en hij gehouden is stukken te overleggen. Bij het indienen van de echtscheiding kan ook namens u duidelijk worden gemaakt wat de reden voor het indienen van het echtscheidingsverzoek is. Wij kunnen dit vooraf bespreken. (…)” 2.7 Bij e-mail van 14 mei 2020 heeft verweerster klaagster een factuur voor haar werkzaamheden gestuurd en haar gewezen op andere kosten waarmee klaagster rekening diende te houden. Zo schrijft zij: “(…) Andere kosten waar u rekening mee dient te houden zijn griffierechten (€ 83,-), het opvragen van uittreksels en deurwaarderskosten. U kunt bij DWI/gemeente vragen om bijzondere bijstand voor het voldoen van deze kosten. (…)” 2.8 Bij e-mail van 28 juli 2020 heeft verweerster klaagster als volgt bericht: “(…) De termijn voor het betalen van partneralimentatie vangt aan op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, dus niet na de uitspraak van de echtscheiding zelf. Als de rechter geen termijn vaststelt over de duur van de alimentatie dan eindigt de verplichting tot het verstrekken van levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de helft van de duur van het huwelijk met een maximum van vijf jaren. De duur kan mogelijk worden verlengd als er een situatie is waarin de alimentatiegerechtigde tijdens het huwelijk ernstig ziek is geworden en dat nog steeds is na afloop van de alimentatietermijn. Waardoor de alimentatiegerechtigde niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Ook kan meespelen het in onvoldoende mate kunnen terugkeren op de arbeidsmarkt door tijdens het huwelijk ontstane gezondheidsproblemen van de alimentatiegerechtigde. Voor dit laatste punt moet echt onweerlegbaar medisch bewijs worden geleverd nu de duur slechts in uitzonderingsgevallen wordt verlengd. (…)” 2.9 Verweerster heeft namens klaagster bij de rechtbank Midden-Nederland een voorlopige voorzieningsprocedure gevoerd over de betaling van de alimentatie. Bij beschikking van 13 augustus 2020 heeft de rechtbank de man een voorlopige alimentatieverplichting opgelegd van € 1.980,- bruto per maand. 2.10 Bij e-mail van 24 augustus 2020 heeft klaagster bij verweerster nagevraagd of het haar al was gelukt om het verzoek tot echtscheiding in te dienen. In antwoord hierop van dezelfde datum heeft verweerster klaagster gevraagd of zij de alimentatie tijdig had ontvangen en of zij inmiddels beschikte over medische verklaringen waaruit blijkt dat klaagster geen werk kan verrichten. 2.11 Bij e-mail van 27 augustus 2020 (om 16:58 uur) heeft klaagster verweerster gevraagd of zij al naar het vonnis van 13 augustus 2020 heeft gekeken. Zij vraagt in dat verband naar de betalingen die de man haar moet doen. Verder merkt klaagster op er niets voor te voelen om nog via een convenant met de man tot afspraken te komen en dat zij graag zou willen dat de echtscheiding zo lang mogelijk wordt uitgesteld, in ieder geval tot na 3 mei 2021. 2.12 Verweerster heeft bij e-mail van 27 augustus 2020 (om 21:01 uur) als volgt geantwoord: “(…) Klopt wat je (…) stelt. Ook augustus voor een deel vanaf de 13de en dat bedrag per omgaande. Ik zal morgen nogmaals de advocaat aanschrijven en het totaal over te maken bedrag specificeren. Anders aanmelden voor LBIO. Ook voor de komende maanden. (…)” 2.13 Bij e-mail van 27 augustus 2020 (om 22:04) heeft klaagster verweerster verzocht om haar het concept echtscheidingsverzoek toe te zenden. 2.14 Bij e-mail van 28 augustus 2020 heeft verweerster klaagster laten weten dat zij het verzoekschrift die week erop zou toezenden. 2.15 Bij e-mail van 28 augustus 2020 heeft verweerster de advocaat van de man erop gewezen dat de man in gebreke is met de betaling van de alimentatie. Verweerster heeft kort daarna de deurwaarder opdracht gegeven om de achterstallige alimentatieverplichting bij de man te innen. 2.16 Bij e-mail van 1 september 2020 (om 9:57 uur) heeft klaagster verweerster het volgende geschreven: “[De man] is zijn verplichting niet na gekomen. Ik heb contact opgenomen met het LBIO. Het LBIO kan pas worden in geschakeld als hij mij over de maand september niet heeft betaald. (als de eerste maand na de beschikking niet is betaald) Hun voorstel is om nu de deurwaarder in te schakelen. (…)” 2.17 Bij e-mail van 1 september 2020 (om 11:50 uur) heeft verweerster klaagster als volgt geantwoord: “[De man] heeft over de maand september niet betaald, dit had voor 31ste augustus gemoeten. In zijn geheel niet. Dus aan die voorwaarde is voldaan om het LBIO in te kunnen schakelen. Heeft u aangegeven dat hij het bedrag over augustus niet volledig heeft voldaan en dus september in zijn geheel niet? Ik kan de deurwaarder inschakelen voor het innen van specifiek het restant van maand augustus en september. De deurwaarder kan beslag leggen daar gaat wel weer tijd overheen dat is een proces dat wel vier weken duurt. Het betreft dan derdenbeslag bijvoorbeeld op zijn salaris of op zijn bankrekening. Daartoe moet eerst de uitspraak worden betekend. Het is handiger en sneller om de inning door het LBIO te laten verrichten zij hebben daar speciale wettelijke bevoegdheden voor. Dus svp nogmaals bellen en aangeven dat september niet is voldaan en augustus zelf slechts voor een deel. (…)” 2.18 Tot begin september 2020 heeft verweerster getracht met de advocaat van de man overeenstemming te bereiken over de inhoud van een echtscheidingsconvenant. 2.19 Bij e-mail van 1 september 2020 heeft klaagster opnieuw gevraagd het concept echtscheidingsverzoek toe te zenden. Verweerster heeft op maandag 7 september 2020 het concept aan klaagster toegezonden. 2.20 Op 8 september 2020 heeft verweerster het echtscheidingsverzoek bij de rechtbank Amsterdam ingediend en daarbij verzocht om inschrijving van het verzoek tot echtscheiding in het huwelijksgoederenregister. 2.21 Bij e-mail van 17 september 2020 heeft verweerster klaagster de bevestiging van de ontvangst door de rechtbank van het echtscheidingsverzoek toegezonden en haar, voor zover relevant, als volgt bericht: “(…) Het verzoekschrift zal aan het adres van de man worden betekend waarna ik het exploot bij de rechtbank zal indienen. De wederpartij krijgt nadien de mogelijkheid om verweer te voeren. Ten aanzien van de alimentatie houd ik u op de hoogte van de stand van zaken bij de deurwaarder en u laat mij weten wanneer er bedragen zijn overgemaakt. (…)” 2.22 Bij e-mail van 17 september 2020 heeft klaagster verweerster laten weten dat de man niet aan zijn alimentatieverplichting over de maand september heeft voldaan en vraagt zij wat de deurwaarder hieraan kan doen. Verder heeft zij verweerster verzocht om het echtscheidingsverzoek in te schrijven in het huwelijksgoederenregister. 2.23 Bij e-mail van 18 september 2020 (om 9:40 uur) heeft verweerster klaagster geantwoord dat zij bij het indienen van het verzoekschrift de rechtbank een verzoek heeft gedaan tot inschrijving van het echtscheidingsverzoek in het huwelijksgoederenregister. Ook heeft zij aangegeven dat zij de deurwaarder al opdracht heeft gegeven om de achterstallige betaling, die gespecificeerd is, te innen. 2.24 Bij e-mail van 18 september 2020 (om 10:00 uur) heeft klaagster verweerster als volgt geschreven: “(…) Mijn excuses, het is mij ontgaan wat de inschrijving betreft. U had het mij toen idd gezegd, maar ik ben het vergeten. Dat van de deurwaarder begrijp ik, alleen lastig dat [de man] dit zal blijven doen. Nu is september betaald maar vóór 1 oktober zal hij de maand oktober niet betalen. Hij schrijft ook in de omschrijving dat de betaling is van 13 sept t/m 13 okt. En zo blijft er steeds 1 maand openstaan. Ik wacht het af om te zien wat hij zal doen. (…)” 2.25 Bij beschikking van 25 november 2020 is de echtscheiding door de rechtbank uitgesproken. 2.26 Bij e-mail van 10 december 2020 heeft de advocaat van de man verweerster een akte van berusting toegezonden en het verzoek tot inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. 2.27 Bij e-mail van 10 december 2020 (om 16:36 uur) heeft verweerster klaagster laten weten dat de man zich refereert aan het oordeel van de rechtbank, geen hoger beroep zal instellen en dat verzocht is de echtscheiding in te schrijven. Verweerster heeft verder aangegeven dat ook te zullen doen om financiële risico’s te voorkomen. 2.28 Bij e-mail van 10 december 2020 (om 18:28 uur) heeft klaagster verweerster een bericht van een kennis - haar huidige gemachtigde - doorgestuurd, waarin hij vraagtekens zet bij de aanpak van verweerster ten aanzien van de inschrijving van het verzoek tot echtscheiding in het huwelijksgoederenregister en ten aanzien van de boedelscheiding. Hij schrijft hierin, onder meer, het volgende: “(…) De beschikking voorlopige voorzieningen vervalt pas op het moment dat de echtscheiding wordt ingeschreven bij de gemeente. Pas daarna gaat de alimentatieduur lopen (…). Je hebt er dus geen enkel belang bij om mee te werken aan inschrijving want dat kost je minimaal drie keer 1980 euro. (…) Ik had je eerder al geadviseerd een boedelscheiding via de rechtbank te laten lopen. Dat had de hele zaak aanzienlijk vertraagd. (…) Als je werkelijk een boedelscheiding via de notaris volgt en je komt er niet uit dan ben je weer kosten voor je advocaat kwijt (…). Had je de boedelscheiding via de rechtbank laten lopen dan heb je dat niet. (…)” 2.29 Bij e-mail van 11 december 2020 heeft verweerster klaagster als volgt geantwoord: “In een reactie op de mail van uw kennis: Ik had geen reden om tot verdeling over te gaan. Partijen zijn na 1 januari 2018 gehuwd en dan geldt de beperkte gemeenschap. Partijen hebben bovendien nauwelijks samengewoond er zijn geen woningen of auto's of andere goederen die verdeeld moesten worden. [Klaagster] kon bovendien niet vaststellen wat er tot het te verrekenen vermogen van partijen behoort. De man gaf in rechte aan dat er niets te verdelen viel. Voor het geval er wel wat te verdelen valt dan geeft het partijen de gelegenheid om dit alsnog te doen bij de notaris. Voor wat betreft de fiscale kwestie die staat los van de vraag of er om verdeling is verzocht. Ik zal de echtscheidingsbeschikking nog niet inschrijven opdat er u nog langer partneralimentatie kan worden ontvangen. Ik hoop dat het voor u op deze manier duidelijk is voor welke route ik heb gekozen. (…)” 2.30 Bij e-mail van 23 december 2020 heeft verweerster klaagster laten weten dat de deurwaarder bezig is met klaagsters zaak en de deurwaarder tracht het geld waar al met succes beslag op gelegd is zo spoedig mogelijk aan klaagster over te maken. 2.31 Bij e-mail van 15 januari 2021 heeft de deurwaarder verweerster en de advocaat van de man laten weten dat de man zijn verplichtingen uit hoofde van de beschikking van 13 augustus 2020 heeft voldaan en daarmee bevrijdend heeft betaald. Dat betekent dat de beslagen rechtmatig zijn gelegd, maar dat de verdere tenuitvoerlegging van de beslagen moet worden gestaakt. 2.32 Bij e-mail van 18 januari 2021 heeft verweerster klaagster, voor zover relevant, als volgt bericht: “Ik heb u zojuist wederom weer gebeld. U nam op en ging helemaal tekeer en heeft de telefoon in mijn oor op gehangen. Ik heb u uitgelegd dat ik niet op onrechtmatige gronden loonbeslag in stand kan laten. U stelt dat ik ten onrechte de procedure niet lang genoeg heb gerekt ook al viel er niets te verdelen. Daarbij stelt u dat ik lieg. U heeft mij ik meen in december 2018 al benaderd over dat [de man], u onvoldoende betaalde om in uw bestaan te kunnen voorzien u kwam toen in betalingsproblemen. U gaf aan nog geen scheiding aan te willen vragen omdat u vond dat het aan hem was om te doen. Pas toen [de man] volledig stopte met het betalen van de onderhoudsbijdrage heeft u de procedure willen starten. Er is u een partneralimentatie bedrag toegewezen waar u, aanvankelijk tenminste, tevreden mee was dit is het resultaat van mijn inspanningen voor u geweest. Wij hebben ook altijd een goede verstandhouding gehad tot het moment dat u van een collega advocaat had begrepen dat ik de echtscheiding procedure ondanks dat er niets te verdelen viel had kunnen hebben gerekt. Het is jammer dat u deze advocaat niet direct had ingeschakeld als uw advocaat aangezien hij kennelijk volledig met u op een lijn zit. Mijn taak als advocaat is om zaken in het voordeel van u te behandelen en dat heb ik ook steeds gedaan, alsmede naar eer en geweten. Het is jammer dat u mij nu op deze manier zonder enig respect behandelt en mij weer een veeg uit de pan geeft. U heeft ook al mijn whatsapp voicemail bericht vol gescholden. Ik heb u al geadviseerd om een andere advocaat in te schakelen, mogelijk voor een beroep voor wat betreft de verdeling. Het spijt mij zeer dat u zich zo benadeeld voelt. Mijns inziens is daar echt geen reden toe. Ik constateer nogmaals dat u geen vertrouwen in mij heeft reden waarom ik u adviseer om een andere advocaat in te schakelen. Ik heb geen werkzaamheden meer voor u te verrichten. Ik zal de echtscheiding beschikking niet inschrijven. Dat was ik ook niet voornemens om hangende de beroepstermijn te doen. Ik wijs u er nogmaals op dat u nog in beroep kunt gaan, uiterlijk 25 februari 2021. Ik adviseer u om een andere advocaat in te schakelen. Dat kan op grond van een toevoeging advies hoger beroep. Voor de eigen bijdrage kunt u bijzondere bijstand aanvragen bij de gemeente. (…)” 2.33 Nadat klaagster op 5 mei 2021 een factuur voor de werkzaamheden van de deurwaarder had ontvangen, heeft zij op 7 mei 2021 verweersters kantoor als volgt geschreven: “Er is mij nooit door u of de advocaat kenbaar gemaakt dat alle kosten niet op mijn ex verhaald zouden worden. Als u dat wel had gedaan en er was dit bedrag uitgekomen dan had ik voor het lbio gekozen. Vind daarom niet dat u dit aan mij in rekening kunt brengen. De toelichting van de deurwaarder die bovendien dan achteraf gemaakt wordt is niet goed te begrijpen aangezien ik die kosten via het lbio niet zou hebben hoeven te betalen.” 2.34 Verweerster heeft een advocaat in de arm genomen, mr. H. Die zich bij e-mail van 22 juli 2021 namens verweerster tot de gemachtigde van klaagster heeft gewend in verband met het navolgende: “(…) U deelt mee dat u de belangen zult behartigen van [klaagster], een vroegere cliënte van [verweerster]. U stuurt vervolgens [verweerster] een concept-klacht gericht aan de Deken. Ook verzoekt u de klacht te melden bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. U stelt dat uw cliënte schade heeft gelden tot een bedrag van om en nabij de € 37.000. (…) Ik raad u en uw cliënte aan om van het indienen van een klacht af te zien. Mocht u daartoe toch overgaan dan zal ik cliënte daarbij bijstaan. Cliënte is voornemens om alle in verband daarmee door haar te maken kosten op uw cliënte en uzelf te verhalen. (…)” 2.35 Op 23 juli 2021 heeft klaagsters gemachtigde namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
3 KLACHT 3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende. a) Verweerster heeft te weinig en niet tijdig met klaagster overlegd; b) Verweerster heeft het concept-echtscheidingsverzoek te laat aan klaagster toegezonden; c) Verweerster heeft gekozen voor een afhandeling met een door de rechtbank te benoemen notaris zonder hierover met klaagster te overleggen; d) Verweerster heeft geen goede informatie verstrekt over de kosten van de deurwaarder; e) Verweerster heeft het deurwaardersbeslag te snel ingetrokken; f) Verweerster heeft de echtscheiding te snel ingeschreven; g) Verweerster heeft onvoldoende voorlichting gegeven over het inschrijven van de echtscheidingsprocedure in het huwelijksgoederenregister en gewezen op eventueel door de man opgebouwde schulden; h) De door verweerster ingeschakelde advocaat heeft klaagster en haar gemachtigde bedreigd om de kosten op hen te verhalen als klaagster een klacht zou indienen.
4 VERWEER 4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan. 5 BEOORDELING 5.1 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals met betrekking tot het procesrisico en het kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Ten slotte behoort het tot de taak van een advocaat belangrijke afspraken en adviezen schriftelijk vast te leggen (gedragsregel 16 lid 1). Klachtonderdelen a), b), c), d) en e) over de schriftelijke vastlegging van belangrijke afspraken 5.2 De klachtonderdelen a), b), c), d) en e) hebben voor een deel betrekking op het ontbreken van een gedegen schriftelijke vastlegging van de belangrijke afspraken die tussen verweerster en klaagster zijn gemaakt. 5.3 De raad overweegt hierover het volgende. Op grond van gedragsregel 16 lid 1 is een advocaat gehouden om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie en dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. De raad stelt vast dat uit het overgelegde klachtdossier allereerst niet blijkt dat verweerster de opdracht van klaagster schriftelijk heeft vastgelegd en dat verweerster klaagster daarbij heeft geïnformeerd over de kansen, risico’s en kosten van de te voeren echtscheidingsprocedure. Hoewel uit het klachtdossier wel naar voren komt dat verweerster veel zaken telefonisch dan wel per e-mail met klaagster heeft besproken, ontbreekt een tijdige schriftelijke vastlegging van zaken als de gekozen strategie en de keuzes die gaandeweg in de procedure zijn gemaakt. Nu klaagster - zoals uit de hiernavolgende overwegingen blijkt op meerdere punten betwist dat de keuzes die zijn gemaakt in de procedure met haar zijn besproken - komt de onduidelijkheid hierover bij gebreke van schriftelijke vastlegging voor risico van verweerster. Verweerster heeft ter zitting zelf ook erkend dat dat zij in deze zaak nauwkeuriger had moeten zijn voor wat betreft het tijdig schriftelijk vastleggen van belangrijke zaken. Dit beschouwt verweerster als een belangrijke les en verweerster is erop gespitst dat dit niet meer voorkomt. 5.4 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de klachtonderdelen a), b), c), d) en e) voor zover deze klachtonderdelen zien op de schriftelijke vastlegging van belangrijke zaken gegrond zijn. Klachtonderdelen a) (overig) en b) (overig) over verweersters handelwijze bij toezending concept-echtscheidingsverzoek 5.5 Deze klachtonderdelen zien op verweersters handelwijze ten aanzien van het toezenden en bespreken van het concept-echtscheidingsverzoek. Verweerster was volgens klaagster slecht bereikbaar en klaagster heeft verweerster meerdere malen (bijvoorbeeld op 27 augustus 2020 en 1 september 2020) tevergeefs verzocht het concept-echtscheidingsverzoek aan haar toe te zenden. Uiteindelijk heeft verweerster het concept-verzoekschrift één dag voordat het ingediend moest worden, aan klaagster toegezonden. Hierdoor was er voor klaagster geen gelegenheid om goed na te denken over het concept en hierop tijdig te reageren. Zo wilde klaagster dat aan het verzoekschrift nog een aanvullende procedure tot verdelen en verrekenen werd toegevoegd, hetgeen niet meer is gebeurd. Ter zitting heeft klaagster toegelicht dat zij nog wel heeft gereageerd op het concept, maar dat het verzoekschrift toen al door verweerster bij de rechtbank was ingediend. 5.6 Verweerster is van mening dat zij het verzoekschrift tijdig en in overleg met klaagster heeft ingediend bij de rechtbank. Zij was tot begin september 2020 nog in overleg met de advocaat van de man om overeenstemming te bereiken door middel van een echtscheidingsconvenant. Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat zij het concept-verzoek op vrijdag 4 september 2020 had willen toezenden, maar dat dit niet is gelukt. Wel hebben klaagster en verweerster in het weekend nog gebeld over de inhoud van het verzoekschrift, die overigens gelijk was aan de inhoud van het verzoekschrift in de voorlopige voorziening. Verweerster heeft het concept uiteindelijk maandagochtend 7 september 2020 aan klaagster toegezonden en het verzoekschrift op dinsdag 8 september 2020 bij de rechtbank ingediend. 5.7 De raad stelt op grond van het voorgaande vast dat verweerster, ondanks meerdere verzoeken van klaagster, het concept-verzoekschrift uiteindelijk slechts een dag voor het indienen van het echtscheidingsverzoek aan klaagster heeft toegezonden. Hiermee heeft verweerster klaagster de mogelijkheid ontnomen om het concept rustig te bestuderen en nog tijdig op het concept-verzoekschrift te reageren en die reactie met verweerster te bespreken. Verweerster wist dat klaagster graag nog een reactie wilde geven op het concept en had hier rekening mee moeten houden. Dat het verzoekschrift inhoudelijk gelijk was aan het verzoekschrift in de voorlopige voorziening, maakt dit niet anders. Klaagster wilde immers dat in het verzoekschrift in de bodemprocedure de aanvullende procedure verdelen en verrekenen zou worden toegevoegd. Los van de vraag of dit inhoudelijk een juiste beslissing was geweest, had verweerster bij een tijdige toezending van het concept-verzoekschrift dit soort kwesties met klaagster kunnen bespreken zoals ook van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat in dit geval een familierechtzaak mag worden verwacht. De raad acht het late toezenden van het concept-verzoekschrift onzorgvuldig en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a) (overig) en b) (overig) zijn daarmee gegrond. Klachtonderdeel c) (overig) over aanvullende procedure verdelen en verrekenen 5.8 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij in het verzoekschrift niet heeft gekozen voor de aanvullende procedure verdelen en verrekenen, maar voor een afhandeling met een door de rechtbank te benoemen notaris. Verweerster had volgens klaagster bij haar keuze de aanvullende procedure verdelen en verrekenen niet bij het echtscheidingsverzoek te voegen, niet haar belang voor ogen. Dit blijkt temeer uit de reden die verweerster hiervoor gaf, te weten dat zij er niet op uit was om zaken nodeloos lang te laten duren. Volgens klaagster kon verweerster niet weten of een procedure verdelen en verrekenen nadelig zou uitpakken voor klaagster, omdat verweerster niet op de hoogte was van de omvang van de boedel. Verweerster had echter wel kunnen weten dat de procedure door toevoeging van de aanvullende procedure verdelen en verrekenen langer zou duren met daarbij zicht op een langere periode van partneralimentatie. Ook had toevoeging van deze aanvullende procedure tot gevolg gehad dat klaagster niet opnieuw een eigen bijdrage zou moeten betalen aan verweerster en bij een conflict hierover ook niet opnieuw griffierecht verschuldigd zou zijn. Daarnaast zou klaagster geen kosten kwijt zijn geweest voor de inschakeling van een notaris. 5.9 Verweerster voert aan dat het een weloverwogen beslissing was om niet om verdeling en verrekening te verzoeken, nu zij niet op de hoogte was van de omvang van de boedel. Er was sprake van een beperkte gemeenschap. Klaagster en de man hadden immers nooit samengewoond. Naar verwachting en op basis van de informatie van klaagster was er op de schulden na geen sprake van een opgebouwde gemeenschap. Uit de voorlopige voorziening bleek dat de schulden van de man vele malen hoger waren dan die van klaagster. Indien klaagster tijdig had gezegd dat zij de schulden in de procedure wilde verrekenen, dan had verweerster, zoals zij het nu overziet, in verband met de risico’s voor klaagster een negatief advies hieromtrent gegeven. Bovendien zou de man in een langer durende procedure wijziging van de alimentatie kunnen verzoeken. Verweerster is van mening dat zij de rechten van klaagster heeft behouden door haar de mogelijkheid te geven de boedel alsnog via de notaris te verdelen. Hier heeft klaagster geen gebruik van gemaakt. Verweerster heeft het risico van het verdelen en verrekenen niet willen nemen omdat zij wilde voorkomen dat klaagster met onverwachte schulden zou achterblijven. Verder stelt verweerster dat klaagster met haar huidige gemachtigde beroep had kunnen instellen, maar dat ook dit is nagelaten. Evenmin heeft klaagster geprobeerd om vanwege haar gezondheidsklachten om verlenging van partneralimentatie te verzoeken. De berekening van klaagsters gemachtigde van gemiste partneralimentatie berust op de onzekere aanname dat het maanden zou duren voordat deze zaak zou worden ingepland. 5.10 De raad overweegt dat een advocaat ervoor dient zorg te dragen dat financiële kosten zoveel mogelijk beperkt blijven aan beide zijden (zo is bepaald in gedragsregel 6). Het bewust rekken van de procedure om langer alimentatie te krijgen is in strijd met dit uitgangspunt. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad toereikend gemotiveerd waarom zij niet tot een aanvullende procedure tot verdeling en verrekening is overgegaan. Uit de overgelegde stukken blijkt de raad ook verder niet dat klaagster ten tijde van de procedure ontevreden was met de door verweerster gekozen weg. Van klachtwaardig handelen zijdens verweerster is de raad in dit opzicht dan ook niet gebleken. De raad acht dit klachtonderdeel daarom in zoverre ongegrond. Dat verweerster deze keuze niet kenbaar met klaagster heeft besproken en vastgelegd, is reeds besproken bij randnummers 5.2, 5.3 en 5.4 en in zoverre is klachtonderdeel c) wel gegrond bevonden. Klachtonderdeel d) (overig) over kosten deurwaarder en inschakelen LBIO 5.11 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij haar niet heeft voorzien van de juiste informatie toen bleek dat de man de alimentatie niet meer betaalde. Verweerster heeft klaagster toen namelijk geadviseerd om een deurwaarder in te schakelen voor het incasseren van de niet betaalde alimentatie. Verweerster heeft daarbij verzuimd om klaagster te wijzen op de kosten die daarmee gemoeid waren. Anders dan verweerster stelt, waren de kosten van de deurwaarder haar niet bekend. Klaagster heeft verweerster moeten wijzen op de mogelijkheid tot inschakeling van het kosteloze LBIO. Dat verweerster nu de kosten voor haar rekening neemt, doet niet af aan de gang van zaken. 5.12 Dit klachtonderdeel slaagt naar het oordeel van de raad niet. Verweerster heeft gemotiveerd onderbouwd dat zij in haar e-mail van 14 mei 2020 klaagster heeft geïnformeerd over eventuele kosten van de deurwaarder. Verder volgt uit verweersters e-mail van 1 september 2020 dat zij klaagster eveneens heeft geadviseerd om de incasso van de alimentatie via het LBIO te laten lopen. Van klachtwaardig handelen van verweerster jegens klaagster is naar het oordeel van de raad geen sprake, zodat dit klachtonderdeel in zoverre ongegrond is. Voor zover dit klachtonderdeel het verwijt behelst dat verweerster klaagster uitvoeriger over de kosten van de deurwaarder had moeten informeren toen zij de intentie had om tot het inschakelen van een deurwaarder over te gaan, is klachtonderdeel d) in zoverre reeds gegrond verklaard (zie randnummers 5.2 tot en met 5.4). Klachtonderdeel e) (overig) over het opheffen van beslag 5.13 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij het beslag bij de deurwaarder heeft opgeheven zonder overleg met klaagster, terwijl nog niet alle kosten waren voldaan. Daarna heeft verweerster de man verzocht om de resterende achterstand te betalen. Verweerster had dit ook als voorwaarde kunnen stellen voor het opheffen van het beslag. Uiteindelijk heeft de man, na lang aandringen en dreigen met het LBIO, het restant betaald. 5.14 Van klachtwaardig handelen is de raad niet gebleken. Verweerster heeft genoegzaam toegelicht dat de deurwaarder haar en de advocaat van de man bij e-mail van 15 januari 2021 had meegedeeld dat de man bevrijdend had betaald. Verweerster vreesde een klacht van de wederpartij, indien het beslag niet werd opgeheven. Ook ging verweerster ervan uit dat de indexering over 2021 was meegenomen door de deurwaarder. De raad acht dit klachtonderdeel gelet op dit verweer ongegrond. Voor wat betreft het bespreken en schriftelijk vastleggen van verweersters beweegredenen, verwijst de raad naar het gestelde bij randnummers 5.2 t/m 5.4, waarin dit klachtonderdeel in zoverre gegrond is verklaard. Klachtonderdeel f) over inschrijving van de echtscheiding in huwelijksgoederenregister 5.15 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij de echtscheiding zo snel mogelijk heeft laten inschrijven in het huwelijksgoederenregister. Ook hier had verweerster niet het belang van klaagster voor ogen. Klaagster heeft verweerster erop moeten wijzen dat verweerster moest wachten met het inschrijven ervan. 5.16 Verweerster voert aan de echtscheidingsbeschikking niet te vroeg te hebben ingeschreven. In haar e-mail op 18 januari 2021 heeft verweerster ook bevestigd de echtscheidingsbeschikking niet te zullen inschrijven, althans niet hangende de beroepstermijn die liep tot 25 februari 2021. 5.17 De raad is van oordeel dat verweerster toereikend heeft aangevoerd dat zij niet voornemens was de echtscheidingsbeschikking per direct in te schrijven, maar dat zij de termijn van drie maanden om in hoger beroep te gaan zou afwachten. Dit volgt ook uit haar e-mail van 18 januari 2021. Dat verweerster de echtscheidingsbeschikking eerder heeft willen inschrijven en daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld is onvoldoende met feiten onderbouwd. De raad acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond. Klachtonderdeel g) over inschrijving verzoekschrift echtscheiding in huwelijksgoederenregister en waarschuwing schulden man 5.18 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij haar onvoldoende heeft geïnformeerd over het belang van inschrijving van het verzoekschrift tot echtscheiding in het huwelijksgoederenregister. Niet duidelijk is wanneer verweerster het verzoekschrift echtscheiding had laten inschrijven in het huwelijksgoederenregister. Pas heel laat bleek dat ze dit had gedaan. De brief naar de rechtbank dat verweerster het verzoekschrift wilde laten inschrijven heeft klaagster nooit gezien. Wel waarschuwde verweerster klaagster voor schulden die de man nog zou kunnen maken. Dat is vreemd volgens klaagster; wanneer verweerster het verzoekschrift namelijk had laten inschrijven was er extra zekerheid geweest dat klaagster geen last zou hebben van schulden ontstaan na inschrijving van het verzoekschrift in het huwelijksgoederenregister, aldus klaagster. 5.19 De raad ziet gelet op het verweer van verweerster geen aanleiding tot gegrondverklaring van dit beroep. Verweerster heeft genoegzaam toegelicht zij het verzoekschrift wel tijdig heeft ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Dit verzoek was opgenomen in het digitale formulier van 8 september 2020 waarmee echtscheidingsverzoeken worden aangebracht bij de rechtbank. Verweerster heeft klaagster blijkens haar e-mail van 18 september 2020 ook geïnformeerd over het inschrijven van de echtscheidingsprocedure in het huwelijksgoederenregister. Klaagster heeft verweerster bij e-mail van eveneens 18 september 2020 haar excuses aangeboden en gezegd dat dit haar was ontgaan, maar dat verweerster haar dit inderdaad wel had gezegd. Uit de overgelegde stukken blijkt verder dat verweerster op 3 april 2020 twee e-mails aan klaagster heeft gestuurd waarin zij klaagster heeft meegedeeld dat er een mogelijkheid bestaat dat de man schulden zou opvoeren om aan te tonen dat er een negatieve gemeenschap is opgebouwd gedurende het huwelijk. Het gegeven dat verweerster klaagster wijst op eventuele financiële risico’s is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, maar behoort juist tot één van de taken van een advocaat. Van klachtwaardig handelen van verweerster jegens klaagster is dan ook niet gebleken, zodat klachtonderdeel g) ongegrond is.
Klachtonderdeel h) 5.20 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat de advocaat die verweerster (aanvankelijk) had ingeschakeld, mr. H, klaagster en haar gemachtigde had bedreigd om de kosten op hen te verhalen indien klaagster een klacht zou indienen. 5.21 Verweerster voert aan dat zij mr. H had ingeschakeld omdat klaagster voor de tweede maal via haar gemachtigde een klacht over haar had ingediend. Verweerster had al eerder op de klacht gereageerd, maar vervolgens is dezelfde klacht nogmaals bij haar ingediend tezamen met een claim van € 36.000,- en het dringende verzoek de schade bij haar verzekeraar te melden. Verweerster is van mening dat het doel van de klacht was de gestelde schade vergoed te krijgen door te dreigen met het inschakelen van de deken. Het stond haar vrij om hiervoor een advocaat in te schakelen. Het is volgens verweerster gebruikelijk om vooraf aan te geven dat de kosten die worden gemaakt door het ongevraagd en onnodig te worden betrokken in een procedure, zullen worden verhaald op degene die het proces start. Dit is niet klachtwaardig, aldus verweerster. 5.22 De raad overweegt het volgende. In de e-mail van 21 juli 2021 van mr. H aan de gemachtigde van klaagster, heeft mr. H klaagster en haar gemachtigde namens verweerster aangeraden om van het indienen van een klacht af te zien. Voor het geval klaagster en haar gemachtigde besluiten de klacht door te zetten, heeft de advocaat van verweerster laten weten dat alle in verband daarmee door verweerster te maken kosten op klaagster en haar gemachtigde zullen worden verhaald. De raad meent dat de formulering die de advocaat van verweerster heeft gebruikt onvoldoende onderscheid aanbrengt tussen de kosten die gemaakt worden voor het voeren van verweer tegen een aansprakelijkstelling enerzijds en de kosten die gemaakt worden om verweer te voeren tegen tuchtklacht anderzijds. Hoewel de e-mail niet door verweerster zelf is opgesteld en verstuurd is deze wel namens verweerster geschreven en kan verweerster tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de inhoud van deze e-mail. De raad is van oordeel dat het onbetamelijk is voor een advocaat om op dergelijke wijze te trachten een (potentiële) klager/wederpartij ertoe te bewegen af te zien van het indienen van een tuchtklacht. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. 5.23 Voor zover klaagster heeft verzocht om schadevergoeding overweegt de raad dat een oordeel over een vordering tot schadevergoeding voorbehouden is aan de civiele rechter en de tuchtrechter niet bevoegd is over een dergelijke vordering een oordeel te geven.
6 MAATREGEL 6.1 Het gedrag van verweerster heeft niet voldaan aan de professionele standaard dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerster heeft nagelaten belangrijke informatie en afspraken over onder meer het voeren van de echtscheidingsprocedure, de processtrategie en de proceskansen en -risico’s schriftelijk vast te leggen. Daarnaast acht de raad het onbetamelijk dat verweerster klaagster heeft getracht van het indienen van een klacht af te laten zien door in het vooruitzicht te stellen dat de kosten op klaagster zullen worden verhaald. Gelet op enerzijds de ernst van de gedragingen, maar anderzijds ook het door verweerster getoonde inzicht en haar erkenning van de onjuistheid van haar handelen voor wat betreft het ontbreken van een deugdelijke schriftelijke vastlegging, acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door. 7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a), b) en h) gegrond; - verklaart klachtonderdelen c), d) en e) voor zover deze zien op de schriftelijke vastlegging van belangrijke zaken gegrond; - verklaart klachtonderdelen c), d) en e) voor het overige ongegrond; - verklaart klachtonderdelen f) en g) ongegrond; - legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. H.B. de Regt en A.Ch.H. Franken, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 maart 2023