Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:46
Zaaknummer
23-114/A/A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de inhoud van zijn e-mailberichten aan het hof. Kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 13 maart 2023 in de zaak 23-114/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 februari 2023 met kenmerk 2032868/JS/AS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Klager is lid van een Vereniging van Eigenaren, hierna: “VvE”. Klager heeft een aantal verzoekschriftprocedures aanhangig gemaakt tegen de VvE. Verweerder staat de VvE bij als advocaat. 1.2 Op 28 juli 2021 heeft klager op grond van artikel 5:130 BW een verzoek ingediend bij de rechtbank. Op dat moment was -onder meer- de heer L bestuurder van de VvE. Bij beschikking d.d. 25 januari 2022 heeft de rechtbank afwijzend op het verzoek ex artikel 5:130 BW beslist. Na de beschikking van de rechtbank is het bestuur van de VvE afgetreden en vervangen door O B.V., van welke onderneming de heer W de VvE onder zijn hoede kreeg. 1.3 Klager heeft tegen de beschikking van de rechtbank d.d. 25 januari 2022 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Amsterdam, hierna: “het hof”. 1.4 In de procedure bij het hof heeft verweerder bij e-mail van 19 juli 2022 bij het hof een verzoek tot het verlenen van uitstel van vier weken voor het indienen van het verweerschrift ingediend, luidend als volgt: “[Klager] heeft op 24 februari jl. hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 25 januari jl. De appelprocedure heeft kenmerk [….]. Hoewel het mij onduidelijk is welk verzuim daaraan kleefde, heeft [klager] tot 17 mei jl. de tijd genomen om dat te herstellen, waar ik per brief van 28 juni jl. over ben geïnformeerd. In die brief is mij tevens te kennen gegeven dat ik tot uiterlijk 9 augustus a.s. heb om een verweerschrift in te dienen. Het verzoekschrift van [klager] is vrij omvangrijk (24 pagina’s met 78 pagina’s aan aanvullende producties). Het verweer zal derhalve de nodige tijd vergen. Daar komt bij dat (de betrokkenen bij) cliënte, kort gezegd de VvE, en ik van 29 juli t/m 19 augustus op vakantie zijn, hetgeen de mogelijkheid tot een zorgvuldige voorbereiding van het verweer aanzienlijk beperkt. Ik heb (de advocaat van) [klager] verzocht of hij instemt met uitstel voor het indienen van verweer, maar hoewel hij 4 maanden de tijd genomen heeft om het verzuim in zijn beroep te herstellen, weigert hij in te stemmen met een dergelijk uitstel. Ik verzoek u derhalve hierbij (zonder instemming van [klager]) om 4 weken uitstel voor het indienen van verweer. Ik verneem graag zo spoedig mogelijk van u. (…)” 1.5 Bij e-mail van 20 juli 2022 heeft verweerder het hof als volgt bericht: “Ik heb zojuist het V-formulier en de lijst met belanghebbenden ontvangen aan de hand waarvan het verzuim in het beroepschrift zou zijn verwerkt. Die lijst bevat echter, in ieder geval ten aanzien van [A] BV, geen juiste informatie. Ik heb het kvk-uittreksel van [A] BV aangehecht. In die zin is het verzuim – anders dan verondersteld – op 17 mei dus nog niet (volledig) hersteld. Ik begreep dat het hof de post aan [A] BV inmiddels retour ontvangen heeft. Ik heb nog geen gelegenheid gehad om te verifiëren of de overige informatie op de lijst wel juist is. Ik verzoek het hof vriendelijk om hier bij de beoordeling van het verzoek om uitstel rekening te houden.” 1.6 Op 2 augustus 2022 heeft klager middels een webformulier een klacht over verweerder ingediend bij de deken.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a) Verweerder heeft in zijn e-mailbericht van 19 juli 2022 aan het hof geschreven dat zijn cliënte (de enig bestuurder van de VvE) van 29 juli tot en met 19 augustus 2022 op vakantie is. Verweerder wist echter dat dit niet waar was en heeft dit gedaan om een uitstel te krijgen bij het hof; b) Verweerder heeft bij e-mail aan het hof d.d. 20 juli 2021 klager ten onrechte ervan beschuldigd dat hij een onjuiste lijst heeft opgesteld, terwijl hij wist dat dit de verantwoordelijkheid is van zijn cliënte. 2.2 Toelichting: Klachtonderdeel a) Verweerder heeft in zijn e-mail van 19 juli 2022 in strijd met de waarheid geschreven dat zijn cliënte met vakantie is. De enig bestuurder van de VvE was op dat moment O B.V. Op dat moment had de heer W de VvE namens O B.V. onder zijn hoede. De heer W was dus de enige contactpersoon voor het voeren van verweer en niet de heer L. De beweerde vakantie van de heer L is dus ten onrechte gebruikt als reden voor het verlenen van uitstel. Klachtonderdeel b) Verweerder heeft in zijn e-mails van 19 en 20 juli 2022 ten onrechte aangevoerd dat de door klager ingediende lijst met stemgerechtigden van de VvE onjuistheden bevat. Verweerder schuift dit verwijt volledig ten onrechte in de schoenen van klager. De VvE is zelf verantwoordelijk voor de lijst met stemgerechtigden. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid bij de cliënte van verweerder zelf en niet bij klager. Verweerder heeft daarmee ten onrechte en welbewust een onjuiste voorstelling van zaken gegeven door klager te verwijten dat hij in verzuim is geweest en dat hij ten onrechte (te veel) tijd voor herstel van het verzuim zou hebben genomen. 3 VERWEER 3.1 Verweerder voert verweer. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING 4.1 Toetsingskader De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Beoordeling 4.2 Klachtonderdeel a) Klager verwijt verweerder bij e-mail van 19 juli 2022 aan het hof heeft geschreven dat zijn cliënte (de enig bestuurder van de VvE) van 29 juli tot en met 19 augustus 2022 op vakantie is, terwijl hij wist dat dit niet waar was en met het doel een uitstel te bewerkstelligen. De voorzitter is van oordeel dat dit onderdeel van de klacht berust op een onjuiste lezing van verweerders uitstelverzoek d.d. 19 juli 2022. Immers, in het uitstelverzoek heeft verweerder, anders dan klager stelt, niet aan (enkel) de afwezigheid wegens vakantie van de heer L gerefereerd, maar aan de afwezigheid wegens vakantie van “de VvE” en van verweerder zelf. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat hij het in het belang van de VvE achtte om bij het opstellen van het verweerschrift niet alleen de toenmalige bestuurder, van wie de heer W de contactpersoon was, maar ook de voormalige bestuurder, de heer L, te betrekken. In dat verband stond het verweerder naar het oordeel van de voorzitter vrij om in het uitstelverzoek aan het hof melding te maken van de aan hem doorgegeven afwezigheidsperiodes van de heer W en de heer L en die van verweerder zelf. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder wist of behoorde te weten dat de aan hem doorgegeven afwezigheidsperiodes onjuist waren, noch dat hij het hof in de e-mail van 19 juli 2021 anderszins in strijd met de waarheid daarover heeft geïnformeerd.
4.3 Klachtonderdeel b) Volgens klager heeft verweerder klager ten onrechte ervan beschuldigd dat klager een onjuiste lijst had opgesteld, terwijl verweerder wist dat dit de verantwoordelijkheid was van zijn (verweerders) cliënte. Ook dit onderdeel van de klacht berust naar het oordeel van de voorzitter op een verkeerde lezing van hetgeen verweerder aan het hof heeft bericht. Uit het e-mailbericht d.d. 20 juli 2021 van verweerder aan het hof blijkt dat verweerder onder de aandacht van het hof heeft gebracht dat naar de mening van de VvE de door klager aan het hof verstrekte lijst niet juist c.q. niet volledig was. Verweerders e-mailbericht behelst derhalve geen beschuldiging aan het adres van klager dat deze een onjuiste of onvolledige lijst had opgesteld. 4.4 De voorzitter overweegt voorts dat het de taak van verweerder was om de belangen van de VvE te behartigen en om in dat verband de standpunten van de VvE naar voren te brengen. Dat klager zich niet in de door verweerder naar voren gebrachte standpunten kan vinden betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Indien en voor zover klager het met de door verweerder geponeerde stellingen niet eens was, is hij, en met hem zijn advocaat, in de gerechtelijke procedure in de gelegenheid gesteld om daarop in die procedure te reageren. De voorzitter overweegt verder dat het tuchtrecht niet is bedoeld om (opnieuw) een discussie te voeren over de juistheid van de standpunten die partijen in de civiele procedure naar voren hebben gebracht. Het is aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om een oordeel te geven over de in de civiele procedure ingenomen standpunten. 4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder van de inhoud van zijn e-mailberichten d.d. 19 en 20 juli 2021 geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING De voorzitter verklaart: de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. drs. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 maart 2023