Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:62
Zaaknummer
22-593/AL/GLD
Inhoudsindicatie
Klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken. De raad neemt het verweerder kwalijk dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van de signalen van klaagster over het kantoor dat klaagster had bijgestaan. De raad begrijpt dat klaagster zich niet gehoord voelde door verweerder. De raad vindt dat verweerder zijn taak als deken heeft verwaarloosd. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 20 maart 2023 in de zaak 22-593/AL/GLD naar aanleiding van de klacht van:
klaagster vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer W over:verweerder mr. J.A.W.M. Vogels, deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
1 INLEIDING 1.1 Klaagster heeft een conflict met haar eigen advocaat over betaling van facturen. Klaagster heeft verweerder in zijn hoedanigheid van deken twee maal benaderd in verband met dit conflict. Verweerder heeft op de verzoeken om advies en bemiddeling niet adequaat gereageerd volgens klaagster. 1.2 De raad zal eerst het verloop van de procedure, de feiten waarop deze beslissing is gegrond en de klacht op een rij zetten. Daarna zal de raad de klacht beoordelen en ingaan op de door beide partijen aangevoerde argumenten.
2 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 2.1 Op 9 februari 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder. 2.2 Bij beslissing van 25 februari 2021 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) 2.3 Op 21 juli 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21/L02 van de deken ontvangen. 2.4 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 februari 2023. Daarbij was de heer W namens klaagster aanwezig. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 2.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 2.3 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 0 tot en met 03.9.
3 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 3.1 Klaagster is bijgestaan door advocaten van S & P Advocaten (hierna: het kantoor). Tussen klaagster en het kantoor is onenigheid ontstaan over de kwaliteit van de bijstand en de hoogte van facturen. Klaagster heeft in 2019 een klacht ingediend bij het kantoor. 3.2 Uit een bericht van 28 augustus 2019 aan klaagster blijkt dat de klachtenfunctionaris van het kantoor probeert om een gesprek te plannen met klaagster, twee betrokken advocaten en de klachtfunctionaris zelf. In haar reactie van dezelfde dag uit klaagster haar ongenoegen over de wijze waarop de klacht wordt behandeld. Klaagster laat ook weten niets te zien in een gesprek met drie advocaten tegelijk. 3.3 Op 29 augustus 2019 heeft de klachtenfunctionaris gereageerd. Uit zijn bericht blijkt dat de behandeling van de klacht door interne oorzaken vertraging heeft opgelopen, maar dat daarnaast niet duidelijk is waarover klaagster precies klaagt. Vragen van het kantoor om de klacht nader toe te lichten zijn volgens de klachtfunctionaris onvoldoende beantwoord door klaagster. De klachtenfunctionaris concludeert in zijn bericht dat het voorgestelde gesprek door klaagster is afgewezen. Hij schrijft verder dat hij zich zal beraden op de situatie. 3.4 Bij e-mail van 29 augustus 2019 heeft klaagster aan verweerder, onder verwijzing naar de e-mailcorrespondentie tussen klaagster en de klachtenfunctionaris, het volgende geschreven:
‘’Ik zie onderstaande reactie van kantoor (…) waar wij de dupe zijn van willekeur en strooien met facturen en uren. Ze willen de klacht niet serieus opnemen verdraaien alles maar om te kunnen zeggen dat wij de kalcht niet behandeld willen hebben. Daarnaast gaat men dagvaarden, ondanks dat de algemene voorwaarden iets anders zeggen en als het nu te heet word onder hun voeten word een “klachtenbehandeling” opgezet die al in februari gemeld was maar niemand wilde oppakken omdat het kantoor partners en medewerkers verloor en geen aandacht hiervoor had, maar wel kon dagvaarden en aanmanen. Wij zou graag om bemiddeling vragen alvorens een klacht in te dienen, de stukken, waaronder een reactie op de rechtbank is in uw bezit doordat ik heb meegenomen. Eventueel kan ik deze nog een keer zenden. Kunt u mij aangeven wanneer u hiervoor tijd heeft en wat u nog nodig heeft hiervoor.’’
3.5 Bij e-mail van 30 augustus 2019 aan klaagster heeft verweerder als volgt gereageerd:
‘’Ik bevestig de ontvangst van uw e-mailbericht van 29 augustus 2019 waarin u melding maakt van een geschil met / klachten over [het kantoor]. De inhoud van de mogelijke klacht is mij weliswaar niet duidelijk geworden uit uw bericht, maar ik meen er goed aan te doen u er reeds nu op te wijzen dat de deken eerst een klacht (over uw advocaat) in behandeling kan nemen als de interne kantoorklachtenregeling is doorlopen. Het is voor alle advocaten / advocatenkantoren voorgeschreven om een interne kantoorklachtenregeling te hanteren. Ik verzoek u derhalve eerst de interne kantoorklachtenregeling van het kantoor te doorlopen. Uit de door u meegezonden e-mailcorrespondentie blijkt bovendien dat u door/namens [het kantoor] daarvoor ook al bent benaderd.’’
3.6 Bij e-mail van 12 september 2019 aan verweerder heeft klaagster het volgende geschreven:
‘’Mijn bezwaar is in deze dat [het kantoor] de klacht niet wilde oppakken en nu probeert de zaak snel af te doen en in tegenstelling tot een algemene voorwaarden al de dagvaarding heeft verzonden alvorens de klacht op te pakken serieus. Ik mag toch aannemen dat juist een kantoor als [het kantoor] zich aan haar voorwaarden wilt houden? Zie bijlage art. 14. Inhoudelijk heb ik recent met [klachtfunctionaris] gesproken en deze geeft me nu toch wel het gevoel de klacht serieus op te nemen, blijft echter dat dagvaarden niet past bij een klacht en dan op een ander toneel dezelfde strijd te voeren. Is het toegestaan naast en alvorens de klacht te behandelen de klant te dagvaarden, overigens met facturen die niet juist zijn.’’
3.7 Bij e-mail van 20 september 2019 aan klaagster heeft verweerder als volgt gereageerd:
‘’In antwoord op uw e-mailbericht van 12 september 2019 laat ik u weten dat wij u over civielrechtelijke kwesties niet kunnen adviseren. De vraag of het kantoor mag overgaan tot dagvaarden betreft m.i. een civielrechtelijke vraag. Wellicht kunt u uw opmerking over het bepaalde in de Algemene Voorwaarden voorleggen aan de klachtenfunctionaris.’’
3.8 Diezelfde dag heeft klaagster als volgt geantwoord:
‘’Dank voor uw antwoord, U beantwoord echter mijn grotendeels vraag niet en vraag niet om advies maar of dit conform de regels is die de orde moet handhaven? Ik zal het nogmaals kort verwoorden: • Mag een advocaat zonder de klachtenregeling te doorlopen iemand dagvaarden; • Wat is als een advocaat niet de klachtenregeling wilt naleven en de klacht negeert;’’
3.9 Bij e-mail van 24 september 2019 aan klaagster heeft verweerder het volgende geschreven:
‘’Uw vragen zijn voor zover dat mogelijk is beantwoord. Ik verwijs u uitdrukkelijk naar hetgeen u reeds is bericht in het e-mailbericht van 20 september jl. en in het emailbericht van 30 augustus 2019. Ik verzoek u zich te wenden tot de klachtenfunctionaris waarvan u schrijft de indruk te hebben dat deze de klacht serieus oppakt.’’
3.10 Op 19 januari 2021 heeft de rechtbank op verzoek van het kantoor het faillissement van klaagster uitgesproken. Klaagster heeft verzet ingesteld tegen de beslissing. Bij vonnis van 28 januari 2021 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard en het vonnis van 19 januari 2021 vernietigd. 3.11 Bij e-mail van 2 februari 2021 heeft klaagster zich opnieuw tot verweerder gewend. In haar e-mail heeft klaagster het volgende geschreven:
‘’Ik wend mij tot u omdat wij al eerder getracht hebben u te vragen hoe een en ander zit met klachten en regels voor advocaten inzake [het kantoor] waar [klaagster] klant was. Onze indruk was dat u het niet echt serieus neemt of pro actief dit oppakt, ik doe derhalve nog een poging gezien een en ander geëscaleerd is. Mocht u nu wederom niet onze vragen beantwoorden zal ik mij direct wenden tot de volgende instantie, ik hoop echter dat u de ernst er nu wel van inziet. Alvorens ik u de klacht doe toekomen heb ik 4 vragen die van belang zijn: • Moet een advocaat of kantoor alvorens faillissement aan te vragen bij u toestemming vragen (er was een vonnis en liep een hoger beroep); • Moet een advocaat of kantoor alle informatie aan een rechter voorleggen bij aanvraag faillissement en als hij dit niet doet is dit tuchtrechtelijk verwijtbaar? • Heeft [het kantoor] bij u toestemming gevraagd om faillissement aan te vragen en heeft u toestemming verleend? • Is het niet nakomen van algemene voorwaarden en klachtenregeling tuchtrechtelijk verwijtbaar?’’
3.12 Bij e-mail van 9 februari 2021 heeft een medewerkster van het secretariaat van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg aan klaagster in een reactie op zijn e-mail van 2 februari 2021 het volgende geschreven:
‘’Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw e-mail. U wordt binnenkort nader bericht’’.
3.13 Diezelfde dag heeft klaagster als volgt geantwoord:
‘’Dank voor uw E-mail, deze reactie, na 8 dagen en de tekst urgent, kunnen we niet meer serieus nemen. Ik wens in deze ook een klacht in te dienen tegen de deken, enerzijds over in het voortraject niet serieus met onze klacht en vragen om te zijn gegaan anderzijds deze urgente vragen een week te laten liggen. U bent daarnaast onbereikbaar als orde en alleen voor advocaten bereikbaar. Hiermee discrimineert u ons als burger en dat is naar mijn mening ook klachtwaardig. Ik heb dit al in beraad en lees me momenteel in hoe een en ander werkt bij uw organisatie die blijkbaar ten doel is advocaten te beschermen i.p.v. het integer behandelen van een klacht of roep om hulp van een burger.’’
3.14 Verweerder heeft de e-mail van 12 februari 2021 van klaagster aan de griffie van het Hof van Discipline doorgestuurd met het verzoek om de klacht voor onderzoek te verwijzen naar een andere deken. 3.15 Bij e-mail van 17 februari 2021 aan klaagster heeft verweerder het volgende geschreven:
‘’Ik reageer bij deze op uw e-mail van 2 februari 2021 om 9.55, niettegenstaande het feit dat u een klacht tegen mij heeft ingediend, die conform de wet is toegezonden aan het Hof van Discipline. De door u gevraagde specifieke informatie kan u door de deken niet verstrekt worden. Voor tuchtrechtelijke beoordeling van specifiek handelen of nalaten van een advocaat op verzoek van de wederpartij van een partij die door die advocaat is of wordt bijgestaan, is voor de deken geen ruimte buiten de daarvoor bestemde klachtprocedure, (…). Wilt u een klacht tegen een advocaat – in dit geval van uw wederpartij – indienen, dan gelieve u gebruik te maken van het daartoe bestemde klachtformulier, dat u via de genoemde site kunt vinden. In elke klachtprocedure past de deken het beginsel van hoor en wederhoor toe. De regelgeving voor advocaten is volop openbaar toegankelijk via het internet.’’
4 KLACHT 4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder is niet ingegaan op het verzoek van klaagster tot bemiddeling. Ondanks herhaalde verzoeken heeft verweerder niets gedaan met de klacht van klaagster en ook niet met het verzoek tot bemiddeling. b) Verweerder heeft niet proactief gehandeld jegens het kantoor. Verweerder heeft niet proactief gehandeld bij het constateren van klachtwaardig gedrag van het kantoor. c) Verweerder heeft niet geantwoord in de klachtzaak tegen het kantoor. d) Verweerder heeft schimmige antwoorden gegeven, heeft geen toelichting gegeven en heeft zich terughoudend opgesteld. Verweerder probeert klachten te ontlopen door ontwijkende antwoorden te geven. 3.2 De stellingen die klaagster verder aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.
5 VERWEER 5.1 Verweerder heeft de juistheid van de klacht betwist. Het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden besproken.
6 BEOORDELING
Toetsingskader
6.1 De raad stelt voorop dat de klacht is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het optreden van een deken onderworpen aan tuchtrechtelijke controle. Enkel indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een deken door zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad of zijn taken zodanig heeft verwaarloosd of zich heeft zodanig heeft misdragen dat sprake is van gedragingen die een behoorlijk advocaat niet betamen, kan sprake zijn van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.
Klachtonderdelen a), b) en d)
Verweerder heeft niet adequaat gereageerd op berichten van klaagster
6.2 Klachtonderdelen a, b en d behelzen in de kern het verwijt dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de berichten van klaagster. Dit verwijt is naar het oordeel van de raad terecht. Weliswaar is de informatie uit de eerste berichten van klaagster wat summier, maar er blijkt wel uit dat er sprake is van een geschil tussen een advocaat en zijn eigen cliënt. De cliënt heeft een klacht ingediend en meent dat deze niet serieus wordt behandeld. De advocaat heeft zijn cliënt gedagvaard. De cliënt vraagt de deken meerdere keren om bemiddeling. De raad is van oordeel dat de summiere informatie grond vormde voor verweerder om in ieder geval wat nadere informatie in te winnen bij de cliënt/klaagster om beter te kunnen beoordelen of zijn interventie noodzakelijk was. Op basis van de aanvullende informatie had verweerder kunnen beoordelen of het noodzakelijk was om te bemiddelen of contact op te nemen met het kantoor. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zijn taak als deken veronachtzaamd door dit niet te doen. 6.3 De informatie die klaagster in 2021 verstrekte had voor verweerder opnieuw aanleiding moeten vormen om nadere inlichtingen in te winnen. Uit het bericht van klaagster blijkt immers dat sprake is van een advocaat die het faillissement heeft aangevraagd van de eigen cliënt. Dit is ongebruikelijk en er kan sprake zijn van overtreding van gedragsregel 17, zesde lid. Ook hier heeft verweerder zijn taak als deken veronachtzaamd. 6.4 Verweerder lijkt te onderkennen dat de omstandigheid dat klaagster een klacht tegen hem indiende hem niet ontsloeg van de noodzaak om te reageren. Verweerder heeft op 17 februari 2021 immers een antwoord gestuurd. Het antwoord is naar het oordeel van de raad echter ontoereikend. Het antwoord van verweerder houdt, zakelijk weergegeven, in dat de vragen te specifiek zijn en daarom niet beantwoord kunnen worden en dat nadere reactie niet mogelijk is omdat (nog) geen klacht is ingediend. Verweerder had klaagster echter tenminste kunnen laten weten dat het aanvragen van faillissement van een cliënt alleen onder voorwaarden geoorloofd is. De informatie die klaagster heeft verstrekt is opnieuw summier, maar had verweerder naar het oordeel van de raad weer aanleiding moeten geven om nadere inlichtingen in te winnen om te kunnen beoordelen of bemiddeling of ingrijpen noodzakelijk was. 6.5 De raad is van oordeel dat verweerder niet voldoende zorgvuldig heeft gereageerd op berichten waaruit afgeleid kon worden dat sprake was van een geschil tussen een advocaat en zijn cliënt waarbij ingrijpen door de deken misschien nodig was. De raad begrijpt dat klaagster zich niet gehoord heeft gevoeld door verweerder. Verweerder heeft zijn taak verwaarloosd en dat is onbetamelijk.
Klachtonderdeel c)
De raad kan niet vaststellen dat klaagster een klacht tegen het kantoor heeft ingediend
6.6 De raad verklaart klachtonderdeel c ongegrond. De raad kan namelijk niet met voldoende zekerheid vaststellen dat klaagster een klacht heeft ingediend tegen het kantoor. Klaagster heeft dit wel gesteld, maar zij heeft de klacht niet overgelegd. Uit het klachtdossier blijkt ook niet duidelijk dat deze klacht is ingediend. Er kan gelet hierop dus niet worden vastgesteld dat verweerder ten onrechte een klacht heeft genegeerd. 6.7 De raad voegt toe dat wanneer de klacht wel is ingediend, deze vanzelfsprekend in behandeling genomen moet worden. Klaagster doet er goed aan het eventueel al ingediende klachtformulier nog eens naar het ordebureau te sturen.
7 MAATREGEL 7.1 De raad neemt het verweerder kwalijk dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van de signalen van klaagster. De raad begrijpt dat klaagster zich niet gehoord voelde door verweerder. De raad vindt dat verweerder zijn taak als deken heeft verwaarloosd. De raad acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
8 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 8.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 8.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 50,- aan reiskosten van klaagster, b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en c) € 500,- kosten van de Staat. 8.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door. 8.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart klachtonderdelen a, b en d gegrond; - verklaart klachtonderdeel c ongegrond; - legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; - veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster; - veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3; - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, F.B.M van Aanhold, P.Th. Mantel en M. Tijseling, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 20 maart 2023