Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2023:49
Zaaknummer
22-546/DH/DH
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 13 maart 2023 in de zaak 22-546/DH/DH naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 28 september 2022 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Op 20 juli 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. 1.2 Op 29 juni 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K139 ia/cw van de deken ontvangen. 1.3 Bij beslissing van 28 september 2022 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen. 1.4 Op 27 oktober 2022 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen. 1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 30 januari 2023. Daarbij waren klager en verweerder aanwezig. 1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. De raad heeft verder kennis genomen van de stukken die verweerder op 16 januari 2023 naar de raad heeft gestuurd en van de stukken die klager op 19 januari 2023 aan de raad heeft gestuurd.
2 VERZET 2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in: 2.2 De voorzitter heeft miskend dat klager ook heeft geklaagd over de omstandigheid dat verweerder nadat het vonnis is gewezen en zonder toestemming van klager een e-mail naar de voorzieningenrechter heeft gestuurd. Klager verwijst naar bijlage 4 van de stukken die hij op 23 augustus 2022 bij de raad heeft ingediend. 2.3 Klachtonderdeel a is onvolledig weergegeven. De voorzitter heeft miskend dat de conceptbrieven van verweerder telkens een verkapte en onterechte bekentenis betroffen waarmee klager ten onrechte zou bekennen verantwoordelijk te zijn voor alle recensies die in de bijlage werden genoemd. De conceptbrieven van verweerder strekken verder dan de inhoud van de brief die met de schikking werd beoogd. In de vaststellingsovereenkomst wordt volgens klager enkel en alleen gesproken over een ‘verzoek tot verwijdering’. 2.4 De voorzitter heeft ten onrechte geschreven dat klager niet bereid was om mee te werken aan het opstellen en versturen van de Google-brief. De voorzitter heeft miskend dat verweerder en zijn cliënten op zoek waren naar een onterechte bekentenis van klager. 2.5 De voorzitter heeft miskend dat verweerder klager onevenredig onder druk heeft gezet, dat de wederpartij van klager heeft geprobeerd om allerlei recensies in zijn schoenen te schuiven en dat verweerder dit proces schaamteloos heeft gefaciliteerd. 2.6 De voorzitter heeft miskend dat het niet noodzakelijk en ook niet functioneel was om een huisadres te verstrekken in de Googlebrief. 2.7 De voorzitter heeft miskend dat verweerder ervan op de hoogte was dat bij klager geen gedrags- of persoonlijkheidsproblematiek kon worden vastgesteld.
3 FEITEN 3.1 In verzet hebben partijen aanvullende stukken overgelegd. De raad heeft de feiten daarom aangevuld en opnieuw vastgesteld. 3.2 Op 22 februari 2021 is in een civiele procedure tussen acht eisers, waaronder de ouders van klager, en klager als gedaagde partij, een schikking getroffen. In het proces-verbaal waarin de afspraken zijn vastgelegd staat onder meer het volgende, waarbij klager “de zoon” is: “Mr. M(…) zal in samenspraak met zijn cliënten een door de zoon te versturen brief opstellen richting Google waarin wordt verzocht om de nader te noemen negatieve reviews te verwijderen. Daar staan ook een aantal reviews bij met namen waarvan de zoon zegt dat hij daar niets van weet. De zoon zal zelf de reviews verwijderen dan wel laten verwijderen van Google en/of andere sociale media die hij daar ook zelf onder eigen naam heeft geplaatst. De zoon verbindt zich om geen negatieve reviews meer te plaatsen op welk social medium dan ook met betrekking tot alle eisende partijen noch onder eigen naam noch onder andermans naam en evenmin via bevriende relaties. De eisers zullen na verwijdering van de negatieve reviews zelf eventuele reacties met de naam van de zoon verwijderen. De zoon zal ook geen inspectiediensten zoals de reclamecodecommissie en dergelijke betrekken op de eisers zoals dat in het verleden ook is gedaan. (…)” 3.3 Eisers werden in de procedure bijgestaan door mr. M. De zaak is na 22 februari 2021 overgenomen door verweerder. 3.4 In het dossier bevinden zich twee verschillende conceptbrieven uit naam van klager aan Google. De brieven, de eerste is uitgebreider dan de tweede, behelzen een verzoek aan Google om negatieve reviews die in een bijlage zijn opgesomd te verwijderen. De laatste alinea van beide brieven luidt als volgt: “Tevens geef ik hierbij toestemming om mijn persoonlijke IP-adres te gebruiken van i) mijn huidige adres: (…), en ii) mijn oude adres aan de (…), om daarmee vast te stellen welke van de diverse accounts en reviews in Bijlage 1 te koppelen zijn aan mijn persoon, en om aan mijn verzoek tot verwijdering van de desbetreffende reviews te voldoen.” 3.5 Op 31 maart 2021 heeft klager als volgt gereageerd op een bericht van verweerder van dezelfde datum: “Op 24 maart 2021 heb ik mijn advocaat akkoord gegeven om een antwoord hierop te verzenden. Uit uw bericht maak ik op dat dit bericht u nog niet heeft bereikt. Hierbij hetgeen dat naar u verzonden zou moeten worden: “Op basis van de schikking is cliënt verplicht een brief te versturen waarin hij verzoekt om verwijdering van reviews. Ik verzoek u daarom vriendelijk om de brief daartoe te beperken. Verder dient de brief volgens de schikking te zijn opgesteld door mr. M(…). De van u ontvangen brief voldoet niet aan die voorwaarde. Kortom: cliënt schiet thans niet toerekenbaar tekort: aan de zijde van uw cliënten is sprake van schuldeisersverzuim. Na ontvangst van een brief die voldoet aan de voorwaarden kan cliënt tot verzending daarvan overgaan.”” 3.6 Op 6 april 2021 heeft verweerder klager een bericht gestuurd. Klager heeft daarop op 8 april 2021 gereageerd. Hierin heeft klager geschreven dat hij niet tekortschiet in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, en dat hij bereid is om mee te werken aan de Google-brief als deze wordt beperkt tot hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is vastgelegd. 3.7 In een bericht van 18 april 2021 aan verweerder heeft klager uiteengezet dat wat er tussen het vaststellen van de vaststellingsovereenkomst en dat moment is gebeurd. Klager concludeert dat hij niet onwelwillend is om mee te werken aan de afspraken. 3.8 Op 21 april 2021 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven: “Uw e-mail van 18 april 2021 heb ik met cliënten kunnen bespreken. Voor de goede orde merk ik op dat het cliënten, zoals ik ook telefonisch liet weten, in vervolg op uw diverse correspondentie duidelijk is geworden dat u niet bereid bent de brief in de huidige vorm te ondertekenen. Dit staat los van het al dan niet aanwezig zijn van de bijlage, waarvan de onrechtmatige reviews u overigens reeds genoegzaam bekend zijn nu deze uitvoerig in de procedure naar voren zijn gekomen. Bovendien hebben cliënten daarbij tot hun ontsteltenis moeten constateren dat u zich niets lijkt te hebben aangetrokken van de rake bewoordingen van de rechter over uw structurele onrechtmatige handelen. U heeft uw opmerkelijke praktijken voortgezet. Voor cliënten was nu dan ook de maat vol en cliënten hebben mij, zoals bij u bekend is, inmiddels geïnstrueerd de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst te vorderen bij de rechter om daarbij hun oorspronkelijke vordering weer aan de rechter voor te leggen, inclusief bijbehorende schadevorderingen. Ook zal uw recentelijke onrechtmatig handelen, waaronder het wederom plaatsen van een onrechtmatige review, hierbij niet onbesproken blijven. Cliënten zien zich tevens genoodzaakt om zich ditmaal minder toegeeflijk op te stellen en zij zullen thans wel degelijk aanspraak maken op vergoeding van de volledige door hen geleden schade. Overigens; indien het een onjuiste conclusie is dat u niet bereid bent om de brief in de huidige vorm te ondertekenen, en u daarentegen wel bereid bent om de brief in de huidige vorm te ondertekenen mits de bijlage wordt toegevoegd, dan verneem ik dat graag (…)” 3.9 Op 23 april 2021 heeft klager gereageerd. Hij uit zijn ongenoegen over de gang van zaken en laat weten dat hij nog altijd de bijlage bij de Googlebrief niet heeft ontvangen. Klager heeft tot slot zijn verhinderdata opgegeven. 3.10 Op 7 mei 2021 heeft verweerder gereageerd als volgt: Gezien het feit dat u onder meer opnieuw online in de fout bent gegaan, en uw aanhoudende weigerachtige opstelling om de brief te ondertekenen is het cliënten duidelijk geworden dat de door hen getoonde coulance op de eerdere zitting tevergeefs is geweest. Zij zien zich dan ook genoodzaakt om de procedure tegen u voort te zetten.” 3.11 Op 16 juni 2021 hebben de in 1.1 bedoelde eisers klager in kort geding gedagvaard. Strekking van de vordering is nakoming en respectering van de vaststellingsovereenkomst door klager op straffe van verbeurte van een dwangsom. Eisers zijn in deze procedure bijgestaan door verweerder. De dagvaarding vormt onderdeel van het klachtdossier. De voorzieningenrechter heeft de vordering bij vonnis van 2 juli 2021 toegewezen. 3.12 Het klachtdossier bevat (een concept van) een Googlebrief, waarin wordt verwezen naar het hiervoor bedoelde kort geding. 3.13 Op 19 juli 2021 heeft verweerder een bericht gestuurd aan klager over, onder meer, de brief aan Google. In zijn bericht zet verweerder uiteen dat Google moet beschikken over persoonlijke gegevens van klager om te kunnen vaststellen welke reviews door klager zijn geplaatst. Om die reden heeft verweerder de adressen van klager opgenomen in de brief aan Google. Verweerder wijst erop dat klager er ook voor kan kiezen om zijn IP-adressen bij Google kenbaar te maken. 3.14 Op 20 juli 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. 3.15 Uit een bericht van 20 juli 2021 van klager aan de voorzieningenrechter (en cc aan verweerder) blijkt dat op de zitting is afgesproken dat partijen de voorzieningenrechter kunnen benaderen als zij er met het opstellen van de Googlebrief niet uitkomen. Klager verzoekt de voorzieningenrechter om de Googlebrief te redigeren. 3.16 Op 28 juli 2021 heeft verweerder in reactie op het bericht van klager ook een bericht naar de voorzieningenrechter geschreven. 4 KLACHT 4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende. a) Verweerder heeft klager onjuist bejegend door hem onder druk te zetten om zijn handtekening te zetten onder de Google-brief. b) Verweerder heeft de adresgegevens van klager bekend gemaakt bij zijn cliënten. c) Verweerder heeft ongefundeerde uitlatingen gedaan over de geestelijke gezondheid van klager.
5 BEOORDELING
5.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast, de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten of de klacht niet correct heeft vastgesteld. Nieuwe klachten hoefden niet te worden beoordeeld door de voorzitter 5.2 De klacht dat verweerder zonder toestemming van klager een bericht heeft gestuurd naar de voorzieningenrechter heeft klager ingediend nadat de zaak al bij de raad lag. Dat is te laat en de voorzitter was daarom niet gehouden het klachtonderdeel te beoordelen. Het verzet is daarom op dit punt ongegrond. 5.3 De raad wijst er niettemin op dat het bericht van verweerder volgde op een bericht van klager aan de rechter. De berichten pasten bovendien bij een afspraak die partijen kennelijk met de voorzieningenrechter hadden gemaakt, namelijk dat de voorzieningenrechter bereid was om de Googlebrief te redigeren. De raad ziet daarom niet wat er klachtwaardig is aan de handelwijze van verweerder Verzet tegen klachtonderdeel a 5.4 De stelling van klager dat de weergave van klachtonderdeel a onvolledig is slaagt niet. Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel a gesteld dat verweerder heeft geprobeerd een onterechte en verkapte schuldbekentenis te krijgen. Ook ter onderbouwing van klachtonderdeel a heeft klager gesteld dat de door verweerder opgestelde concept Googlebrieven verder strekten dan overeengekomen in de vaststellingsovereenkomst. Klager heeft beide punten niet, althans niet expliciet en ondubbelzinnig als separaat klachtonderdeel aan de tuchtrechter voorgelegd. De voorzittersbeslissing is op dit punt niet onvolledig en het verzet is in zoverre ongegrond. Verzet tegen klachtonderdeel b 5.5 Volgens klager heeft de voorzitter in haar oordeel ten onrechte overwogen dat het verstrekken van zijn adres noodzakelijk en functioneel was. Klager stelt hiermee in de kern dat de omstandigheid dat het niet noodzakelijk was om zijn huisadres te verstrekken aan Google betekent dat verweerder onbetamelijk heeft gehandeld door voor te stellen om het huisadres van klager aan Google prijs te geven. Deze stelling – wat daar ook van zij – slaagt niet. Wanneer een advocaat in het stadium van overleg over, in dit geval, de inhoud van een brief kiest voor een verstrekkende optie terwijl een minder verstrekkende optie ook afdoende is, kan dat niet zonder meer leiden tot het oordeel dat de advocaat de belangen van de wederpartij schaadt of beoogt te schaden. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat verweerder (tevergeefs) heeft voorgesteld om in plaats van het woonadres van klager het IP-adres in de Googlebrief te vermelden. Het verzet tegen klachtonderdeel b is ongegrond. Verzet tegen klachtonderdeel c 5.6 De raad is van oordeel dat de door klager tegen klachtonderdeel c aangevoerde gronden van verzet niet slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast. Zij heeft terecht geoordeeld dat verweerder met de gewraakte uitlating niet onbetamelijk heeft gehandeld. Het verzet is in zoverre ongegrond. Slotsom 5.7 De voorzitter heeft naar het oordeel van de raad rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De raad komt tot de slotsom dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden. 5.8 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.