Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-03-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2023:28
Zaaknummer
22-775/DB/LI/D
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat hij stelselmatig in gebreke is gebleven de door de deken gevraagde bescheiden te verschaffen, hetgeen strijdig is met het bepaalde in gedragsregel 29 en heeft gehandeld in strijd met de uit artikel 6.5 lid 1 sub b Voda voortvloeiende administratieplicht. Schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 6 maart 2023
in de zaak 22-775/DB/LI/D
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
deken
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 september 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een bezwaar met kenmerk DK22-004 ingediend over verweerder.
1.2 De griffier van de raad heeft verweerder en de deken opgeroepen voor de mondelinge behandeling van 16 januari 2023.
1.3 Het bezwaar is behandeld op de zitting van de raad van 16 januari 2023. Daarbij waren de deken, vergezeld van mr. V., directeur van het bureau van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg / adjunct secretaris van de raad van de orde in het arrondissement Limburg, en verweerder (na hervatting van de mondelinge behandeling) aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde dekenbezwaar met bijlagen en van de op 23 december 2023 van de deken ontvangen nagekomen e-mail met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Verweerder voert een advocatenpraktijk tezamen met andere advocaten in de vorm van een kostenmaatschap, zodat verweerders praktijk een zelfstandige economische eenheid vormt.
2.2 Verweerder heeft in 2020 verzuimd om een kengetallenstaat over het boekjaar 2019 aan de deken aan te leveren.
2.3 Verweerder had de jaarstukken 2020 op 30 juni 2021 niet gereed. Op 25 november 2021 heeft de deken verweerder gerappelleerd om de jaarstukken 2020 aan te leveren. Omdat verweerder in gebreke bleef, heeft de deken verweerder op 17 december 2021 een dekenbezwaar aangezegd. Verweerder heeft daarop aan de deken een kale balans en resultatenrekening over 2019 en 2020 met aanvankelijk de titel “concept” en vervolgens de titel “pré-concept” toegestuurd. Verweerder heeft toegezegd de jaarstukken en andere relevante bescheiden op uiterlijk 14 januari 2022 aan de deken toe te sturen. Verweerder is deze toezegging niet nagekomen.
2.4 De deken en verweerder hebben een afspraak gemaakt voor een bespreking op 9 juni 2022. Verweerder heeft de deken op 9 juni 2022, op de dag zelf derhalve, bericht dat hij niet in de gelegenheid was om het gesprek doorgang te laten vinden. Verweerder heeft in datzelfde bericht aan de deken toegezegd om voor 1 juli 2021 aan “zijn verplichting te voldoen om in ieder geval de kengetallen (en jaarcijfers) 2021 aan u kenbaar/ter hand te stellen.”
2.5 Op 28 juni 2022 heeft alsnog een bespreking tussen de deken en verweerder plaatsgevonden, waarbij verweerder aan de deken heeft toegezegd dat hij de definitieve jaarstukken over 2020 en 2021 voor 12 juli 2022 aan de deken zou toesturen, welke toezegging bij e-mail d.d. 28 juni 2022 door de deken aan verweerder is bevestigd. Omdat verweerder ook deze toezegging niet is nagekomen, heeft de deken bij e-mail d.d. 28 juli 2022 aan verweerder wederom een dekenbezwaar aangezegd.
2.6 Bij e-mail d.d. 8 september 2022 heeft de deken aan verweerder bevestigd dat op 27 september 2022 een gesprek zou plaatsvinden en dat de deken tijdens dat gesprek de beschikking diende te krijgen over de jaarrekeningen 2020 en 2021. Tijdens het gesprek op 27 september 2022 heeft verweerder verzuimd om de jaarstukken over 2020 en 2021 te verstrekken. Verweerder heeft tijdens het gesprek aan de deken medegedeeld dat de jaarrekening 2020 wel gereed was, maar dat hij deze niet in zijn bezit had en dat de jaarrekening 2021 nog niet gereed was. De deken heeft vervolgens aangegeven over te gaan tot indiening van een dekenbezwaar.
2.7 Ten tijde van de indiening van het dekenbezwaar op 29 september 2022 alsook ten tijde van de mondelinge behandeling op 16 januari 2023 had verweerder de gevraagde stukken nog niet aan de deken ter beschikking gesteld.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
1. stelselmatig in gebreke is gebleven de door de deken gevraagde bescheiden te verschaffen, hetgeen strijdig is met het bepaalde in gedragsregel 29;
2. heeft gehandeld in strijd met de uit artikel 6.5 lid 1 sub b Voda voortvloeiende administratieplicht.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Aw omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125).
4.2 Een advocaat is op grond van regel 29 jo artikel 5:20 Awb verplicht om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen (HvD 21 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:145).
4.3 Een deken is op grond van het bepaalde in artikel 45a Advocatenwet bevoegd om aan advocaten een informatieverzoek om financiële kengetallen van het kantoor te doen. Om zijn taak als toezichthouder te kunnen uitoefenen, heeft de deken de beschikking over de instrumenten die Titel 5.2 van de Awb biedt. De uitvraag van kengetallen betreft een redelijk verzoek dan wel vordering om inlichtingen in het kader van de toezichthoudende taak van de deken, waaraan een advocaat behoort te voldoen. (HVD 15 november 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:214).
4.4 Een advocaat is gelet op de administratieplicht uit artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda verplicht om binnen zes maanden na afloop van een boekjaar een jaarrekening of balans en staat van baten en lasten vast te stellen.
Overwegingen raad
4.5 Verweerder is door de raad opgeroepen voor de mondelinge behandeling en daarbij in de gelegenheid gesteld om tot veertien dagen voor de zitting schriftelijk te reageren op het dekenbezwaar. Verweerder heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Verweerder heeft ter zitting van de raad de aan het dekenbezwaar ten grondslag gelegde feiten uitdrukkelijk erkend. Vast staat dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in de artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda door de jaarrekening over de jaren 2020 en 2021 niet tijdig gereed te hebben.
4.6 Tevens staat vast staat dat verweerder, ondanks herhaalde verzoeken van de deken, heeft nagelaten de door de deken gevraagde bescheiden aan de deken aan te leveren. Nu de deken bevoegd was om de financiële bescheiden op te vragen en deze uitvraag naar het oordeel van de raad ook redelijk was, had verweerder op grond van artikel 46 Advocatenwet (en gedragsregel 29) onverkort aan het verzoek van de deken moeten voldoen. Door dat na te laten heeft verweerder het toezicht van de deken belemmerd. Dat is hem tuchtrechtelijk aan te rekenen, zonder dat nog afzonderlijk getoetst hoeft te worden of het niet meewerken ook als onbetamelijk handelen moet worden aangemerkt. Immers, in artikel 46 Advocatenwet is bepaald dat advocaten niet alleen aan tuchtrechtspraak onderworpen zijn ter zake van handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt, maar ook ter zake van (onder andere) inbreuken op het bepaalde bij of krachtens de Advocatenwet en de verordeningen van de Nederlandse orde. De raad zal het bezwaar van de deken daarom gegrond verklaren.
5 MAATREGEL
5.1 Mede gelet op het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en gezien de aard, ernst en lange duur van het tekortschieten van verweerder oordeelt de raad een schorsing van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden. Daarbij zal de raad als bijzondere voorwaarde stellen dat verweerder binnen vier weken na deze beslissing alsnog de gevraagde financiële bescheiden bij de deken zal aanleveren.
6 KOSTENVEROORDELING
6.1 Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
6.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 6.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het bezwaar gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, op;
- bepaalt dat het voorwaardelijk gedeelte van deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na deze beslissing alsnog de gevraagde financiële bescheiden bij de deken zal aanleveren;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 6.2;
- bepaalt dat de in artikel 8a lid 3 Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot 2 jaar.
Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en H.C Struijk, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 maart 2023