Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-02-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2023:36
Zaaknummer
23-085/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Zitting heeft met gebruikmaking van telehoren plaatsgevonden. Niet gebleken dat de belangen van klager daardoor onvoldoende zorgvuldig zijn behartigd. Klager heeft bovendien zelf te kennen gegeven niet naar de rechtbank te willen afreizen. Klager heeft niet onderbouwd welke voor de beoordeling van de zaak relevante stukken door de advocaat niet in het geding zijn gebracht. Niet gebleken dat verweerder heeft geweigerd de zaak voortvarend over te dragen. Klacht kennelijk ongegrond
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 27 februari 2023 in de zaak 23-085/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 31 januari 2023 met kenmerk 1813402/JS/AS door de raad per email ontvangen op 31 januari 2023, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. De voorzitter heeft tevens kennis genomen van de brief met bijlagen van klager van 20 februari 2023, door de raad per post ontvangen op 24 februari 2023.
1 FEITEN Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten. 1.1 Verweerder heeft klager in meerdere strafzaken bijgestaan. In de strafzaak waarop de klacht betrekking heeft, heeft de rechtbank bij beschikking van 15 maart 2021 de voorlopige hechtenis van klager voor de duur van 90 dagen bevolen. Klager heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Verweerder heeft klager ook in het hoger beroep bijgestaan. 1.2 Op 7 april 2021 heeft, met gebruikmaking van telehoren, een raadkamerzitting bij het gerechtshof plaatsgevonden. Klager had daarvoor te kennen gegeven dat hij niet voor de zitting wenste af te reizen. Verweerder heeft namens klager opheffing en subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis gevraagd. 1.3 Klager heeft tijdens een bespreking op 31 mei 2021 aan verweerder te kennen gegeven dat hij niet langer door hem wenste te worden bijgestaan. Verweerder heeft per email van 1 juni 2021 bevestigd zich te onttrekken als advocaat van klager. Verweerder heeft op 2 juni 2021 aan de rechtbank bericht klager, vanwege een vertrouwensbreuk, niet langer als advocaat bij te staan. De zaak is door mr I overgenomen. 1.4 Op 21 februari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT 2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende: a) verweerder heeft zich onvoldoende ingezet voor de zaak van klager door niet fysiek, maar via de telefoon, aanwezig te zijn bij de zitting van 7 april 2021; b) verweerder heeft onvoldoende stukken verstrekt aan de rechtbank verstrekt ter onderbouwing van het verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis; c) verweerder had een weigerachtige houding ten opzichte van de opvolgende advocaat van klager.
3 VERWEER 3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING Toetsingskader 4.1 De tuchtrechter heeft mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden, toetst de raad of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vgl. HvD 2 december 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:168).
Ad onderdeel a) 4.2 Het eerste onderdeel van de klacht heeft betrekking op het verloop van de zitting op 7 april 2021 bij het gerechtshof, welke zitting met gebruikmaking van telehoren heeft plaatsgevonden. De voorzitter volgt klager niet in zijn stelling dat verweerder zich tijdens de zitting van 7 april 2021 onvoldoende voor klager heeft ingezet doordat hij ter zitting niet fysiek aanwezig was. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat verweerder namens klager uitvoerig gemotiveerd naar voren heeft gebracht op welke gronden het gerechtshof de voorlopige hechtenis diende op te heffen dan wel (subsidiair) te schorsen. Verweerder heeft tevens verweer gevoerd tegen de vordering van het Openbaar Ministerie tot plaatsing van klager in een inrichting voor stelselmatige daders Klager is ook zelf in de gelegenheid gesteld uitvoering zijn standpunt over zijn voorlopige hechtenis en de vordering van het Openbaar Ministerie naar voren te brengen. Daarnaast was het ten tijde van de zitting van 7 april 2021, gelet op de toen geldende Coronamaatregelen, gebruikelijk dat zittingen plaatsvonden met gebruikmaking van telehoren en is uit de overgelegde stukken niet gebleken dat klager hiertegen bezwaar heeft gemaakt. 4.3 Ad onderdeel b) Toetsingskader 4.4 Een advocaat dient in overleg met de cliënt te bepalen met welk beleid de behandeling van de zaak het beste is gediend. Ten aanzien van het indienen van stukken in een procedure geldt dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om die stukken in het geding te brengen, die relevant zijn voor de beoordeling van de kwestie die ter beoordeling aan de rechter voorligt 4.5 Verweerder heeft van klager en via een vriend van klager meerdere stukken ontvangen. Het was de taak van verweerder om de relevantie van die stukken in de strafrechtprocedure te beoordelen. Anders dan klager veronderstelt, was verweerder niet gehouden alle stukken die hij van en namens klager ontving, in de procedure in te brengen. Zonder nadere onderbouwing, welke niet is gegeven, kan niet worden vastgesteld welke voor de beoordeling van de strafzaak relevante stukken door verweerder niet zijn ingebracht. Ad onderdeel c) 4.6 Klager heeft niet nader onderbouwd waaruit de weigerachtige houding van verweerder ten aanzien van de overdracht van het dossier bestond. Daarnaast heeft de opvolgende advocaat van klager verklaard dat verweerder de overdracht van het dossier in de strafzaak van klager vlot ter hand heeft genomen.
4.7 Op grond van al het voorgaande komt de voorzitter tot het oordeel dat niet valt in te zien welk verwijt verweerder tuchtrechtelijk valt te maken. De voorzitter zal de klacht daarom, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans- van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 februari 2023