Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-01-2023
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2023:28
Zaaknummer
22-651/AL/GLD/D
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. De raad verklaart het dekenbezwaar grotendeels gegrond. Verweerder heeft gedurende een langere periode meerdere gedragsregels en kernwaarden geschonden, hij heeft zijn cliënten benadeeld en de deken onjuist voorgelicht. Met dit alles heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet; zijn handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. Gelet op de ernst van dit handelen, is slechts een zware maatregel passend. De raad zal verweerder echter niet schrappen van het tableau, zoals de deken heeft verzocht. Een schrapping onder de gegeven omstandigheden zou erop neerkomen dat de tuchtrechter elk vertrouwen in het functioneren van verweerder heeft verloren. Weliswaar deelt de raad de zorgen van de deken over verweerder en zijn praktijkvoering, maar het is niet zo dat elk vertrouwen in zijn functioneren als advocaat ontbreekt. De raad acht daarbij van belang dat de raad een aantal onderdelen van het dekenbezwaar niet gegrond zal verklaren, verweerder slechts een keer eerder (vijf jaar geleden) door de tuchtrechter is veroordeeld en dat verweerder op de zitting van de raad inzicht in het tuchtrechtelijk verwijtbare van zijn handelen heeft getoond en hij zijn bedrijfsvoering inmiddels (gedeeltelijk) zegt te hebben verbeterd. Verweerder zal van de raad nog een laatste kans krijgen om orde op zaken te stellen. De raad zal daarom aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken opleggen, waarbij verweerder dringend wordt geadviseerd om zich (in overleg met de deken) te laten coachen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 16 januari 2023 in de zaak 22-651/AL/GLD/D naar aanleiding van het dekenbezwaar van:
deken, mr. M.L.J. Bomers, in haar hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland oververweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij brief van 16 augustus 2022, met bijlagen, door de raad op dezelfde datum ontvangen, heeft de deken een dekenbezwaar (D 22/07) ingediend jegens verweerder. 1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 3 oktober 2022 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. 1.3 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.1 genoemde dekendossier. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van de deken van 14 september 2022 en van het verweerschrift van verweerder van 16 september 2022, beide met bijlagen.
2 FEITEN Voor de beoordeling van het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op het dekendossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten. 2.1 Vanaf begin 2021 heeft de deken meerdere signalen ontvangen over het functioneren van verweerder als advocaat. Naar aanleiding van deze signalen is de deken een onderzoek gestart naar het functioneren van verweerder. 2.2 In het kader van het onderzoek heeft de deken met mr. Ö-T stafjurist en advocaat bij de Orde Gelderland, en mr. L, stafjurist bij de Orde Gelderland, op 14 juli 2021 een eerste kantoorbezoek afgelegd bij het kantoor van verweerder. Bij het kantoorbezoek was tevens de kantoorgenoot van verweerder, mr. W., aanwezig. Van het kantoorbezoek is een gespreksverslag gemaakt. 2.3 Voorafgaand aan het kantoorbezoek heeft de deken verweerder verzocht om een aantal dossiers klaar te leggen zodat de deken deze kon meenemen voor onderzoek. 2.4 Bij brief van 26 augustus 2021 heeft de deken naar aanleiding van de door haar bestudeerde dossiers aan verweerder een aantal vragen gesteld. Daarnaast heeft de deken opnieuw een aantal dossiers, voorbeelden van opdrachtbevestigingen in door verweerder behandelde dossiers en de rekeningafschriften vanaf 1 januari 2020 tot en met 1 augustus 2021 van de rekening van het kantoor en van de stichting derdengelden opgevraagd. Bij e-mail van 22 september 2021. 2.5 Op 4 februari 2022 heeft er opnieuw een kantoorbezoek plaatsgevonden bij verweerder. Bij het kantoorbezoek waren naast de deken mr. Ö-T en mr. L aanwezig. Van het kantoorbezoek is een gespreksverslag opgesteld.Feiten met betrekking tot opdrachtbevestigingen 2.6 Op 15 mei 2014 heeft er bij het kantoor van verweerder een kantoorbezoek plaatsgevonden in het kader van proactief toezicht. Uit de brief van 20 mei 2014 naar aanleiding van het kantoorbezoek volgt dat tijdens het kantoorbezoek met verweerder onder andere is afgesproken dat er een standaard opdrachtbevestiging zal worden opgesteld. 2.7 Bij brief van 26 augustus 2021 heeft de deken aan verweerder geschreven dat haar na bestudering van de door verweerder tijdens het kantoorbezoek van 14 juli 2021 overgelegde dossiers is gebleken dat in geen van de dossiers een opdrachtbevestiging aanwezig is en vijf voorbeelden van opdrachtbevestiging opgevraagd in dossiers die door verweerder zijn of nog worden behandeld. 2.8 Tijdens het kantoorbezoek van 4 februari 2022 is met verweerder besproken dat de toegezonden opdrachtbevestiging niet voldoet aan de vereisten en is het belang van het versturen van een duidelijke opdrachtbevestiging benadrukt.Juridisch ondermaats presteren 2.9 In het kader van het onderzoek naar het functioneren van verweerder als advocaat heeft de deken een aantal van de door verweerder behandelde dossiers onderzocht. 2.10 Daarnaast heeft de deken bij de rechtbank Gelderland nagevraagd of er signalen bekend zijn over het functioneren van verweerder. Naar aanleiding hiervan heeft de deken op 4 februari 2022 een document van vier pagina’s ontvangen waarin de bevindingen van verschillende kantonrechters uiteen zijn gezet. Ter onderbouwing van het standpunt zijn in het document van de rechtbank Gelderland negen zaken uitgewerkt.Provisieverbod 2.11 Verweerder heeft mevrouw P. bijgestaan in meerdere zaken, waaronder een zaak tegen de gemeente Arnhem. Mevrouw P. ontving van de gemeente Arnhem een uitkering. Verweerder heeft in de periode vanaf januari tot en met mei 2021 bijna € 10.000,- overgemaakt naar mevrouw P. om haar (financieel) te ondersteunen. Daarnaast heeft verweerder bijna € 5.000,- overgemaakt aan de dochter van mevrouw P. 2.12 Op 27 juli 2022 heeft mevrouw P. een klacht ingediend tegen verweerder. In haar klacht geeft mevrouw P. onder andere aan dat zij door het geld dat zij van verweerder heeft ontvangen in de problemen is gekomen met de gemeente Arnhem. De klacht wordt momenteel onderzocht door de deken.Derdengeldrekening 2.13 In het kader van het onderzoek heeft de deken bij verweerder de afschriften van de derdengeldenrekening over de jaren 2020 en 2021 opgevraagd. Uit de afschriften van derdengeldenrekening volgt dat in verschillende zaken verweerder zijn declaraties heeft verrekend met ontvangen derdengelden.Informeren cliënten 2.14 Op 8 februari 2021 hebben de deken en mr. L telefonisch gesproken met de heer W., een voormalige cliënt van verweerder. Van het telefoongesprek is een gespreksverslag gemaakt. Tijdens het gesprek heeft de heer W. onder andere het volgende gezegd:
“Dat ik de procedure had verloren heb ik van mijn bewindvoerder, en niet van [verweerder] gehoord. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Ik kan mij niet herinneren of [verweerder] de optie van hoger beroep met mij heeft besproken.”
2.15 Op 23 juni 2021 heeft mr. L telefonisch gesproken met mevrouw F., een voormalige cliënte van verweerder. Van het telefoongesprek is een gespreksverslag opgesteld. Mevrouw F. heeft aangegeven dat verweerder haar niet heeft geïnformeerd over de voortgang van haar zaak. Op 7 juli 2021 heeft mevrouw F. bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder. Op het webformulier heeft mevrouw F. vermeld dat zij niet op de hoogte was van de zitting van 17 november 2020 bij de Centrale Raad van Beroep. 2.16 Bij e-mail van 25 mei 2020 heeft verweerder een beslissing van de voorzieningenrechter van 14 mei 2020 naar zijn cliënte, mevrouw T., gestuurd.Overzichtelijkheid dossiers 2.17 Op verzoek van de deken heeft verweerder tijdens het kantoorbezoek van 14 juli 2021 een USB-stick klaargelegd met een aantal door verweerder behandelde dossiers. Op de USB-stick staat onder andere het dossier van mevrouw F. voor wie verweerder meerdere zaken heeft behandeld. In het mapje staan onder andere 67 word-documenten en e-mailberichten uit de periode vanaf medio 2011 tot en met medio 2021. De documenten staan niet op chronologische volgorde en zijn niet geordend per dossier. 2.18 Na bestudering van de dossiers is gebleken dat in een groot aantal van de dossiers geen processtukken en/of correspondentie met de cliënt aanwezig is. Daarnaast heeft de deken in sommige dossiers stukken uit andere zaken aangetroffen. 2.19 Op 29 oktober 2021 heeft verweerder opnieuw een USB-stick met dossiers aangeleverd. Verweerder heeft deze keer de aangeleverde dossiers onderverdeeld in drie mapjes: ‘dossier’, ‘mail in’ en ‘mail uit’. Bijvoorbeeld in het mapje van de heer D. zijn in het mapje ‘dossier’ per zaak submapjes aangemaakt. In het mapje ‘mail in’ staan 243 e-mails allen met dezelfde datum. In het mapje ‘mail uit’ staan 200 e-mails met de datum 29 oktober 2021. De overige dossiers zijn op dezelfde wijze aangeleverd met een vergelijkbare hoeveelheid e-mailberichten. De dossiers zijn niet overzichtelijk aangeleverd. Daarnaast loopt de correspondentie van de verschillende dossiers door elkaar heen en is de correspondentie niet chronologisch aangeleverd. 2.20 Het dossier van mevrouw J. bestaat daarnaast uitsluitend uit van documenten gemaakte foto’s. 2.21 Bij brief van 5 januari 2022 aan verweerder heeft de deken wederom verzocht om de dossiers overzichtelijk en op chronologische wijze aan te leveren. Daarnaast heeft de deken verweerder er nogmaals op gewezen dat hij de volledige dossiers dient te overleggen. 2.22 Op 21 januari 2022 heeft verweerder onder andere als volgt gereageerd:
“Bovendien vraagt u van mij thans op dossierniveau de e-mails, waarbij u ook wel heeft kunnen zien hoe intensief de communicatie vanuit cliënten en vanuit mij met mijn cliënten is. Het is bijna niet mogelijk dat dus zo uit te splitsen. Ik wilde u ook een compleet beeld geven van hoeveel werk er dus vaak in dossiers zit, en uw verzoek dus zo omvattend als mogelijk beantwoorden. (…)”
Verstrekken onjuiste informatie 2.23 Tijdens het kantoorbezoek van 14 juli 2021 heeft de deken met verweerder gesproken over de grote hoeveelheid rechtsgebieden waarop verweerder zaken behandelt. Dit is onder andere gebleken uit een lijst die de deken op 12 juli 2021 op haar verzoek van de Raad voor Rechtsbijstand heeft ontvangen met de toevoegingsaanvragen van verweerder vanaf 1 januari 2020. 2.24 Uit het gespreksverslag van het kantoorbezoek van 14 juli 2021 volgt dat verweerder onder andere het volgende heeft aangegeven:
“Ik neem geen nieuwe civiele zaken aan. Letselschade zaken doe ik niet meer. (…) Ik neem geen nieuwe zaken meer aan op het gebied van arbeidsrecht. (…) Het huurrecht, sociaal zekerheidsrecht, sociale voorzieningen (bijstand, wmo). Dat zal het in de toekomst worden.”
2.25 Op 3 januari en 6 juli 2022 heeft de deken van de Raad voor Rechtsbijstand een nieuw overzicht ontvangen van de tot en met die datum door verweerder aangevraagde toevoegingen. Uit dat overzicht van de Raad voor Rechtsbijstand volgt dat verweerder sinds het kantoorbezoek van 14 juli 2021 in strijd met zijn toezeggingen onder andere toevoegingen heeft aangevraagd voor drie erfrechtelijke zaken, achttien verbintenisrechtelijke zaken, acht arbeidsrechtelijke zaken en drie zaken op het gebied van ‘overige zaken – civiel recht’. 2.26 Ook is tijdens het kantoorbezoek van 4 februari 2022 gesproken over het systeem waar verweerder mee zou werken. De deken heeft onder meer gewezen op het goed gebruiken van een document management systeem, omdat hiermee een accurate praktijkvoering en ordentelijk dossierbeheer wordt ondersteund. Verweerder heeft aangegeven dat hij gebruik maakt van Advocaat Centraal. Bij e-mail van 18 februari 2022 heeft verweerder aan de deken een offerte toegezonden van Advocaat Centraal. De offerte is op 11 februari 2022 opgevraagd bij Advocaat Centraal.Inschakelen van een derde 2.27 Verweerder heeft mevrouw I. ingeschakeld om (juridische) werkzaamheden voor hem te verrichten. Mevrouw I. is onder andere werkzaam als mediator, coach en zorghulpverlener. Mevrouw I. is geen jurist. 2.28 Bij e-mail van 13 juli 2021 heeft mevrouw I. aan de deken geschreven dat verweerder haar nooit een geheimhoudingsovereenkomst heeft laten tekenen, dat zij in verschillende dossiers is meegenomen in de correspondentie en dat verweerder haar tijdens de zittingen regelmatig voorstelde als zijn kantoorgenoot. 2.29 In een beschikking van de rechtbank Overijssel van 8 maart 2016 staat het volgende: “Mr. [verweerder], advocaat te Arnhem, (…), vergezeld van zijn kantoorgenoot mevrouw [I.]”
2.30 In het proces-verbaal van de zitting van de Centrale Raad van Beroep van 17 november 2020 staat het volgende:
“Appellante heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door [verweerder], advocaat, en [I.], medewerker van [verweerder].”
2.31 De bewindvoerder van een cliënt van verweerder heeft bij e-mail van 31 augustus 2021 het volgende geschreven:
“(…) Tijdens de intake bleek dat er eerder een auto-ongeluk was geweest, waarbij recht op letselschade was. Deze letselschade-zaak was onder behandeling bij advocaat [verweerder]. Bij het uitzoeken van de stukken van de letselschade was mevrouw [I.] nauw betrokken. Meermaals zijn er gesprekken geweest met de advocaat, waarbij I. ook aanwezig was en veel werk had verzet om de zaak gaande te houden. Er liepen voor deze familie meerdere zaken via [verweerder]. In nagenoeg alle zaken was [I.] zeer nauw betrokken. Zij was degene die de mails beantwoordde, terwijl deze (zeker later) naar [verweerder] werden toegestuurd. Het gebeurde maar heel af en toe dat [verweerder] zelf contact opnam. Nagenoeg het meeste contact liep via [I.]. Ook was zij aanwezig bij de zittingen. [Verweerder] kondigde [I.] aan als collega/kantoorgenoot en wekte hiermee de indruk dat zij voor hem werkte.”
2.32 Op een e-mail van de bewindvoerder reageert mevrouw I. vervolgens als volgt:
“Zou je de volgende keer tegen Es willen zeggen dat ze mij daarover mag bellen? Op de vraag op de app kom ik maandag terug.”
2.33 Bij e-mail van 25 mei 2020 aan zijn cliënte mevrouw T. heeft verweerder het volgende geschreven:
“Bijgaande. Ik heb hoger beroep ingesteld en onderzoek verdere juridische mogelijkheden nu. [I.] belt je er nog over.”
Integriteit 2.34 Zowel op 1 juli 2021 als op 4 januari 2022 heeft de deken bij de Raad voor Rechtsbijstand een overzicht opgevraagd van de door verweerder aangevraagde toevoegingen. In 2020 heeft verweerder 265 toevoegingen aangevraagd. In 2021 heeft verweerder 224 toevoegingen aangevraagd. In de periode van 1 januari 2022 tot en met 5 juli 2022 heeft verweerder 159 toevoegingen aangevraagd. 2.35 De toevoegingen zijn op de volgende rechtsgebieden aangevraagd: - arbeidsrecht; - bestuursrecht; - sociale voorzieningen; - sociale verzekeringen; - erfrecht; - belastingrecht; - goederenrecht; - huurrecht; - faillissementsrecht; - ambtenarenrecht; - verbintenissenrecht; - Personen- en familierecht; - civiel recht; - woonrecht.
3 DEKENBEZWAAR 3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: a. geen opdrachtbevestigingen te versturen wat onder meer in strijd is met artikel 7.5 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) en regel 16 van de Gedragsregels 2018 (hierna: Gedragsregels) en in strijd te handelen met regel 17 van de Gedragsregels door geen duidelijke afspraken te maken over het honorarium; b. juridisch ondermaats te presteren; c. in strijd met het provisieverbod (dat volgt uit regel 2 van de Gedragsregels) en de kernwaarde onafhankelijkheid geld te geven aan zijn cliënten; d. in strijd met artikel 6.19 van de Voda niet (of vrijwel nooit) expliciet instemming te vragen aan zijn cliënten om een declaratie te verrekenen met gelden op de derdengeldenrekening en in strijd met artikel 6.19 lid 5 van de Voda ook geen bevestiging van de verrekening te sturen; e. in strijd met regel 6 van de Gedragsregels te handelen; f. in strijd met regel 16 van de Gedragsregels zijn cliënten niet goed te informeren over de kansen en risico’s van een zaak en zijn cliënten niet voldoende op de hoogte te houden van de voortgang van de zaak; g. in strijd met artikel 6.5 van de Voda en artikel 31 van de Regeling op de advocatuur (hierna: Roda) er niet voor te zorgen dat zijn dossiers snel te vinden zijn en relevante gegevens overzichtelijk en toegankelijk weergegeven zijn, ook voor bevoegde derden, zoals de deken; h. in strijd met regel 5 van de Gedragsregels niet altijd voor ogen te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces; i. onjuiste informatie te verstrekken aan de deken. Dit is onder andere in strijd met regel 8 en regel 29 van de Gedragsregels; j. een derde (niet zijnde een jurist) juridisch inhoudelijke werkzaamheden te laten verrichten zonder geheimhouding overeen te komen; k. in strijd met de integriteit te handelen.
4 VERWEER 4.1 Verweerder heeft tegen het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING Beoordelingskader 5.1 De raad hanteert als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80). 5.2 Verder geldt dat de tuchtrechter bij de toetsing aan de normen die uit artikel 46 Advocatenwet volgen, ook de kernwaarden zal betrekken, zoals omschreven in art. 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is daarbij niet gebonden aan de gedragsregels maar die regels zijn gezien het open karakter van de wettelijke normen ter invulling van deze normen wel van belang. Met betrekking tot de relatie met de cliënt is onder meer Gedragsregel 16 eerste lid geformuleerd, waaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.Onderdeel a) 5.3 Uit het klachtdossier is gebleken dat in geen van de dossiers die tijdens het kantoorbezoek van 14 juli 2021 zijn overgelegd, een opdrachtbevestiging zit. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met artikel 7.5 van de Verordening op de advocatuur (hierna: Voda) en regel 17 van de Gedragsregels 2018. De raad acht daarbij van belang dat verweerder hierop al tijdens eerdere kantoorbezoeken door de deken is gewezen, maar dat heeft er niet toe geleid dat hij daarna wel opdrachtbevestigingen (die aan de regels voldoen) aan zijn cliënten heeft gestuurd. Verweerder heeft erkend dat hij dit niet goed heeft gedaan en dat deze klacht van de deken juist is. Op grond hiervan heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat dit onderdeel gegrond wordt verklaard.Onderdeel b) 5.4 De deken verwijt verweerder dat hij - in strijd met artikel 4.1 van de Voda - juridisch ondermaats heeft gepresteerd. De deken heeft aangevoerd dat verweerder zaken heeft behandeld zonder over de daarvoor benodigde deskundigheid te beschikken en dat hij zaken heeft aangenomen op veel verschillende rechtsgebieden, terwijl verweerder niet op alle rechtsgebieden deskundig was, of kon zijn. De deken heeft daarbij verwezen naar een document van de rechtbank Gelderland en (onder meer) naar een aantal (gepubliceerde) uitspraken in zaken waarin verweerder als advocaat heeft opgetreden. De raad is – met de deken – van oordeel dat uit de stukken volgt dat verweerder in verschillende zaken standpunten heeft ingenomen die niet voldoende zijn onderbouwd. Ook blijkt uit de stukken dat verweerder een procedure is gestart terwijl zijn cliënt geen belang had bij de procedure en een verzoek heeft gedaan in hoger beroep terwijl een dergelijk verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kon worden gedaan. De raad is evenwel van oordeel dat die omstandigheden onvoldoende zijn om te concluderen dat verweerder structureel en in strijd met artikel 4.1 van de Voda bij de uitoefening van zijn beroep niet vakbekwaam is en niet de professionele kennis en kunde bezit die nodig is voor het uitoefenen van de praktijk. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard.Onderdeel c) 5.5 Uit de stukken is vast komen te staan dat verweerder in de periode van januari tot en met mei 2021 ongeveer € 10.000 heeft overgemaakt aan zijn cliënte mevrouw P. die hij in verschillende zaken heeft bijgestaan. Ook heeft hij bijna € 5.000 overgemaakt aan haar dochter. Verweerder heeft dit gedaan om mevrouw P. financieel te ondersteunen. Dit heeft er toe geleid dat mevrouw P. (een deel van) haar uitkering heeft moeten terugbetalen aan de gemeente Arnhem. Dit klemt temeer nu verweerder mevrouw P. juist heeft bijgestaan in verschillende procedures tegen de gemeente. Verweerder heeft erkend dat hij deze bedragen heeft overgemaakt en hij heeft toegegeven dat zijn relatie met mevrouw P. te vriendschappelijk en te flirterig was. Die onprofessionele en ongepaste relatie blijkt onder meer ook uit de door de deken overgelegde app-correspondentie. Gelet op die relatie tussen P. en verweerder is de raad van oordeel dat verweerder in de zaken waarin hij voor P. heeft opgetreden, niet onafhankelijk ten opzichte van haar heeft opgetreden. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met de kernwaarden onafhankelijkheid en integriteit en in strijd met het provisieverbod (dat volgt uit regel 2 van de Gedragsregels). Dit klachtonderdeel wordt gegrond verklaard.Onderdeel d) 5.6 In het kader van het onderzoek heeft de deken bij verweerder de afschriften van de derdengeldenrekening over de jaren 2020 en 2021 opgevraagd. Uit de afschriften van de derdengeldenrekening volgt dat verweerder zijn declaraties regelmatig heeft verrekend met ontvangen derdengelden. In het dekenbezwaar zijn drie cliënten genoemd bij wie dat is gebeurd. De deken heeft verweerder meermalen gevraagd om een toelichting op een aantal op de derdengeldenrekening ontvangen bedragen en de deken heeft verweerder gevraagd om stukken toe te sturen waaruit blijkt dat de cliënten hebben ingestemd met het verrekenen van ontvangen derdengelden met de door verweerder gemaakte kosten. Verweerder heeft die stukken niet overgelegd. Uit geen van de stukken die zich in het klachtdossier bevinden, blijkt dat de cliënten van verweerder hebben ingestemd met de verrekening van de derdengelden met een declaratie. Verweerder heeft dit verwijt grotendeels erkend en verklaard dat dit in een aantal zaken beter had gekund. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder in strijd met artikel 6.19 van de Voda niet (of vrijwel nooit) expliciet instemming aan zijn cliënten heeft gevraagd om een declaratie te verrekenen met gelden op de derdengeldrekening. Dit onderdeel wordt daarom gegrond verklaard.Onderdeel e) 5.7 In het dekenbezwaar heeft de deken aangevoerd dat verweerder in twee zaken in strijd met artikel 6 heeft gehandeld. De raad is met de deken van oordeel dat kan worden betwijfeld of verweerder in deze zaken telkens doelmatig te werk is gegaan. De raad is echter van oordeel dat hetgeen is aangevoerd onvoldoende is om te concluderen dat verweerder nodeloos en op ontoelaatbare wijze de belangen van de wederpartij of anderen heeft geschonden, zoals bedoeld in gedragsregel 6. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond wordt verklaard. Onderdeel f) 5.8 De raad stelt op grond van de stukken vast dat verweerder in verschillende zaken zijn cliënten niet op de hoogte heeft gebracht van belangrijke informatie. In de zaak van zijn cliënt W. heeft verweerder hem niet op de hoogte gebracht van het vonnis van de rechtbank, in de zaak van mevrouw F. heeft verweerder haar niet op de hoogte gebracht van een zitting en in de zaak van mevrouw T. heeft hij het vonnis pas na 11 dagen aan haar gestuurd. 5.9 Voorts overweegt de raad dat uit de maatstaf, zoals hiervoor onder 5.2 weergegeven, volgt dat een advocaat als opdrachtnemer regie behoort te voeren. Dat brengt mee dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij initiatief neemt om de zaak voortvarend op te pakken, zijn cliënt informeert over hoe de procedure zal verlopen, een processtrategie met de cliënt bespreekt en de bijbehorende proces- en financiële risico’s duidelijk onder de aandacht van de cliënt brengt. In het dossier zijn geen stukken voorhanden waaruit blijkt dat verweerder in de door de deken onderzochte zaken hieraan heeft voldaan. Verweerder stelt weliswaar dat hij zijn cliënten vaak mondeling heeft geïnformeerd, maar nu verweerder dit niet schriftelijk heeft vastgelegd, is dit niet vast komen te staan. Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder is tekortgeschoten in zijn zorgplicht en aldus heeft gehandeld in strijd met artikel 46, zoals (onder meer) uitgewerkt in gedragsregel 16. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.Onderdeel g) 5.10 Op grond van het onderzoek van de deken stelt de raad vast dat in een groot aantal van de dossiers geen processtukken en/of correspondentie met de cliënt aanwezig is. Daarnaast heeft de deken in sommige dossiers stukken uit andere zaken aangetroffen. Verweerder heeft deze constateringen van de deken deels erkend en in ieder geval niet betwist. Ook uit de reactie van verweerder op een verzoek van de deken, waarin hij heeft aangegeven dat het bijna niet mogelijk is om de dossiers te splitsen, kan worden opgemaakt dat verweerder zijn dossiers niet op een overzichtelijke wijze bewaart. De raad gaat op grond van het voorgaande uit van de juistheid van de door de deken gemaakte constateringen en concludeert dat verweerder zijn dossiers niet op een overzichtelijke wijze heeft bewaard en dat hij in strijd met rijd met artikel 6.5 van de Voda en artikel 31 van de Regeling op de advocatuur er niet voor heeft gezorgd dat zijn dossiers snel te vinden zijn en relevante gegevens overzichtelijk en toegankelijk weergegeven zijn, ook voor bevoegde derden, zoals de deken. Dit klachtonderdeel wordt gegrond verklaard.Onderdeel h) 5.11 De deken verwijt verweerder dat hij in strijd met gedragsregel 5 niet altijd voor ogen heeft gehouden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. De raad overweegt dat hoewel een advocaat waar mogelijk en in het belang van zijn cliënt om een geschil door middel van een schikking op te lossen in het oog moet houden, deze gedragsregel geen absolute verplichting behelst. Het gaat erom dat een advocaat zich voldoende inzet om tot een oplossing te komen. Een wederpartij kan dus niet verlangen dat een advocaat in elke situatie tracht een regeling in der minne te treffen. Dit is ter vrije beoordeling van de advocaat en zijn cliënt. Indien zij menen dat zo’n regeling niet haalbaar is, kan de advocaat niet worden verplicht alsnog een regeling in der minne te beproeven. 5.12 De deken heeft dit verwijt onderbouwd door te verwijzen naar het document van de rechtbank Gelderland. De raad is van oordeel dat uit de inhoud van dat document niet kan worden geconcludeerd dat verweerder in strijd met deze gedragsregel heeft gehandeld. Ook de beslissing van de raad uit 2017, waarnaar door de deken is verwezen, kan vanwege de periode van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen niet tot die conclusie leiden. Gelet op het voorgaande wordt dit onderdeel ongegrond verklaard.Onderdeel i) 5.13 De deken verwijt verweerder dat hij haar onjuist heeft geïnformeerd. De raad is op grond van de stukken van oordeel dat verweerder de deken op verschillende punten onjuist heeft geïnformeerd en dat dit verwijt daarom terecht is. Verweerder heeft tijdens een kantoorbezoek tegen de deken gezegd dat hij geen nieuwe zaken op het gebied van civiel recht en arbeidsrecht zal aannemen. Uit het overzicht van de Raad voor Rechtsbijstand volgt dat verweerder sinds dat kantoorbezoek van 14 juli 2021 in strijd met zijn toezeggingen onder andere toevoegingen heeft aangevraagd voor drie erfrechtelijke zaken, achttien verbintenisrechtelijke zaken, acht arbeidsrechtelijke zaken en drie zaken op het gebied van ‘overige zaken – civiel recht’. Zijn verklaring tijdens het kantoorbezoek was dus onjuist. Ook heeft verweerder de deken onjuist voorgelicht over het gebruik van ‘Advocaat Centraal’, een document management systeem. Tijdens het kantoorbezoek van 4 februari 2022 heeft hij verklaard dat zijn kantoor het systeem ‘Advocaat Centraal’ gebruikt. Uit de stukken blijkt echter dat zijn kantoor pas na dit kantoorbezoek een offerte voor dit systeem heeft aangevraagd. Gelet op (onder meer) deze voorbeelden is vast komen te staan dat verweerder de deken onjuist heeft geïnformeerd. Verweerder heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.Onderdeel j) 5.14 Dit onderdeel ziet op de werkzaamheden die mevrouw I. voor verweerder heeft verricht. Uit de stukken blijkt dat mevrouw I. in verschillende zaken werkzaamheden voor hem heeft verricht. Mevrouw I. is onder andere werkzaam als mediator, coach en zorghulpverlener. Mevrouw I. is geen jurist, maar de werkzaamheden die mevrouw I. verrichtte waren ook juridisch-inhoudelijk. In veel dossiers is mevrouw I. meegenomen in de correspondentie en zij is tijdens zittingen regelmatig voorgesteld als de kantoorgenoot van verweerder. Deze feiten over de werkzaamheden van mevrouw I. zijn door verweerder niet betwist. 5.15 Gedragsregel 13 luidt als volgt:
1. De advocaat voert de aan hem gegeven opdracht persoonlijk uit. De advocaat mag in overleg met zijn cliënt van dit uitgangspunt afwijken; tevens is het hem toegestaan om, in overleg met zijn cliënt, andere advocaten en zo nodig hulppersonen in te schakelen.
2. De advocaat mag zijn medewerkers die geen advocaat zijn slechts zelfstandig zaken laten behandelen indien hij zich ervan heeft overtuigd dat zij daartoe bekwaam zijn en hij het terrein waarop zij dit mogen doen, heeft afgebakend. De advocaat blijft tegenover zijn cliënt voor de uitvoering van de opdracht verantwoordelijk.
5.16 De raad stelt vast dat in geen van de zaken is gebleken dat verweerder overleg heeft gevoerd met zijn cliënten over de werkzaamheden van mevrouw I. of dat zij daarvoor toestemming hebben gegeven. Verweerder stelt weliswaar dat dat mondeling is gebeurd, maar nu verweerder dit niet schriftelijk heeft vastgelegd, is dit niet vast komen te staan. Voorts blijkt uit een e-mail van mevrouw I. dat verweerder haar nooit een geheimhoudingsovereenkomst heeft laten tekenen. 5.17 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 46, zoals (onder meer) uitgewerkt in gedragsregel 13. Dit klachtonderdeel wordt daarom gegrond verklaard.Onderdeel k) 5.18 De deken verwijt verweerder ten slotte dat hij gelet op de feiten en de voorgaande onderdelen in strijd met de kernwaarde integriteit heeft gehandeld. De verwijt heeft gelet op wat onder de andere onderdelen is overwogen geen zelfstandige betekenis. Op dit onderdeel zal daarom geen beslissing worden genomen.
6 MAATREGEL 6.1 De raad acht het handelen en nalaten van verweerder bijzonder kwalijk en verwerpelijk. Verweerder heeft gedurende een langere periode meerdere gedragsregels en kernwaarden geschonden, hij heeft zijn cliënten benadeeld en de deken onjuist voorgelicht. Met dit alles heeft verweerder niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet; zijn handelen heeft het vertrouwen in de advocatuur ernstig geschaad. Gelet op de ernst van dit handelen, is slechts een zware maatregel passend. 6.2 De raad zal verweerder echter niet schrappen van het tableau, zoals de deken heeft verzocht. Een schrapping onder de gegeven omstandigheden zou erop neerkomen dat de tuchtrechter elk vertrouwen in het functioneren van verweerder heeft verloren. Weliswaar deelt de raad de zorgen van de deken over verweerder en zijn praktijkvoering, maar het is niet zo dat elk vertrouwen in zijn functioneren als advocaat ontbreekt. De raad acht daarbij van belang dat de raad een aantal onderdelen van het dekenbezwaar niet gegrond zal verklaren, verweerder slechts een keer eerder (vijf jaar geleden) door de tuchtrechter is veroordeeld en dat verweerder op de zitting van de raad inzicht in het tuchtrechtelijk verwijtbare van zijn handelen heeft getoond en hij zijn bedrijfsvoering inmiddels (gedeeltelijk) zegt te hebben verbeterd. Verweerder zal van de raad nog een laatste kans krijgen om orde op zaken te stellen. De raad zal daarom aan verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 weken opleggen, waarbij verweerder dringend wordt geadviseerd om zich (in overleg met de deken) te laten coachen.
7 KOSTENVEROORDELING 7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten: a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en b) € 500,- kosten van de Staat. 7.2 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.1 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer 22-651/AL/GLD/D.
BESLISSING De raad van discipline: - verklaart de onderdelen b), e) en h) ongegrond; - verklaart het dekenbezwaar voor het overige gegrond; - legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van zes en twintig (26) weken op; - bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder de volgende algemene voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging; - stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt. - veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.
Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. A.C.H. Jansen, M.W. Veldhuijsen, F.E.J. Janzing en W.W. Korteweg, leden, bijgestaan door mr. W.B. Kok als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 16 januari 2023